| |
| |
| |
Buitenlandsche litteratuur
Maxim Gorki. De Moeder. Em. Querido. Amsterdam. MCMXXI
Ik zal één bladzij uit Gorki's roman: ‘Drei Menschen’ niet licht vergeten. Het is daar, waar de bochel Terentej met den kleinen Ilja het dorp ontvlucht om in de stad geluk te zoeken. Het is nacht. Langs den zoom van het bosch sjokt het gebrekkige karretje. De jongen houdt zich slapend. Maar dan klinkt een gerekte kreun als van een wondgeschoten dier naar omhoog. Hij denkt aan wolven. Doch de kreet trilt voort en dan erkent hij: 't is zijn oom, wiens leed naar buiten gutst. Als de jongen zich beweegt zwijgt hij en 't leven hervat zijn plichtmatigen gang. Maar de lezer kan 't geluid niet meer vergeten. Het steunen is de beweegkracht geworden, waar 't boek op drijft. Ze is slechts verder vanzelfsprekend, zoodat vermelding niet meer noodig is. Ook op een schip denken we niet meer aan 't stampen der machine, pas als deze stilstaat schrikken we op. Als hier het rythme van het leed zou stremmen zouden we ook opschrikken. Echter deze motor weigert nooit. Maar ofschoon we soms mochten begrijpen dat het eigenlijke leven van Gorki's menschen juist bestaat in dit drijven op het leed, hetgeen zij dan gewaar worden als een onbegrepen verwachting, waar toch zij belanden mochten en als verwondering over de grillige feiten, waarlangs zij willoos worden heengesleept, toch poogt Gorki gretig ons met misleidende uitvoerigheid de omstandigheden te teekenen, waar deze sombere passagiers, als in stations op hun onbegrepen tocht verwijlen. In waarheid hebben zulke halteplaatsen weinig belang voor de personen, al doet ook de schrijver ons telkens weer weten, welke menschen zijn held ontmoet en in welke verhouding hij tot hen staat, wat zijn werk is, en in welken gemoedstoestand hij dat vervult. Doch de weemoedige verwachting en de verwondering blijven ongerept en de gedachten door het werk gewekt weten slechts zelden den in zijn zielsverlangen ingesponnen mensch te raken. Dat is wel een groot verschil tusschen Gorki en Dostoiewsky. Bij den laatsten werken
de ervaringen juist in zoo hevige mate bevruchtend, niet dat deze worden nagetheoretiseerd, maar
| |
| |
elke ervaring opent een nieuwe ader, waardoor de stroom naar binnen bruischt van elementair, oerkrachtig, redeloos leven, de ziel ter loutering gegeven. Deze cosmische werking, die zich ook van de menschenziel als middenstof bedient, tart Dostoiewsky tot het gigantische gebaar, deze kracht het hoofd te bieden en ze te ontsluieren. Een oogenblik stralen zijne helden in den schijn van dit bovenwereldlijke licht, maar worden verblind en worden doodgebliksemd. Gorki's houding nu is ingetogener, menschelijker en daardoor minder geniaal. 't Ongeduld dat den ander opjoeg het Licht aan te oogen, kent hij niet, wel rust in hem de zekerheid dat een macht, ontspringend buiten het psychologisch verband, het leven beheerscht. Maar dit besef blijft onbewust, dwingt hem niet de verhouding van zijn wil tot deze machten te bepalen. In zijn verbeelding weren de menschen zich als koortslijders tegen hun vizioenen. Oneindig verloomd zien we het strekken hunner ledematen en inplaats van de heldere spreektaal lijkt hun gestamel op het murmelen van een ijlende. Al tracht Gorki naïvelijk die bewegingen en het geprevel zoo te rangschikken dat het samenstemt tot een beeld, dat zich in de werkelijkheid mogelijk ook zoo ongeveer zou kunnen voordoen, toch is dit schijn, daar we niet door dit beeld, maar door den cadans van het niet uit de werkelijkheid verklaarbare worden geboeid. Daarom zijn in Gorki's boeken die passages het mooist, waar we het heimelijk verteren door het onverklaarbare voelen. Dan wordt een inblik gegund in het gebied, waar Dostoiewsky zich binnen zal wagen.
Zoodra echter deze, voor alle leed met helderziendheid begaafde schrijver zich opmaakt om de kennis zijner intuitie met zijn intellect tot bewustzijn te heffen, bereidt hij ons een teleurstelling.
De mysterieuze weemoed, waardoor zijn personen zonder onderscheid gegrepen worden, onderschat hij. Hij erkent haar dieperen, mystischen oorsprong niet en begaat daardoor de vergissing het onverklaarbare te willen verklaren uit de aanleidingen, die nog binnen het gezichtsveld liggen. En daarom bereikt Gorki met zijn onderzoek slechts dat zijn levensbeschouwing vervlakt. Dit blijkt onmiddellijk wanneer hij deze kijk op de wereld omzet in 't scheppen van een verhaal, waarbij dan natuurlijk alle speling voor diepere werkingen voorkomen wordt. Als een schrijver van tendentieuze romans gaat hij bij zijn opzet te werk. Hij bouwt een soort vesting voor ons op, waarbinnen alle leed en alle medicijn daartegen, opzettelijk ter onzer leering, wordt gekweekt. Hij zal demonstreeren hoe kapitalisme van alle droefheid
| |
| |
oorzaak is en waar zijn voornemen slaagt, toont hij ons een kijkspel vol ongeloofwaardigheid. Hij die 't leed niet zien wil als ingeschapen in den mensch, zich openbarend in de natuurlijke en daardoor schoone slooping van het leven tot den dood, moet wel tot den waan geraken dat de menschen zondeloos en absoluut gelukkig waren, wilden de omstandigheden slechts gunstig zijn. Zulke menschen, die niet de kiemen van hunnen ondergang in zich dragen, teekent hij. In dezen roman zijn het Pawel en Sascha, Natascha, Sophie en Nicolaï, alle figuren, wier eendrachtelijk smettelooze leven zich voedt met de tranen der ontroering over hun vaag gebleven heilstaat-ideaal, met den roes van 't avontuurlijke en met de geestdrift tot vernielen van al 't bestaande. Een utopie, zoo dwaas eenzijdig, alle perspectieven missend dat zij onze aandacht loslaat en ons vrijelijk mijmeren doet over het niet-redelijke, onbegrijpelijke, dat uit deze samenleving gebannen is en dat juist Gorki bedoelde, toen hij zijn weemoed schiep.
Gelukkig heeft echter veelal de kunstenaar het plan van den propagandist verijdeld. Terwijl Gorki meent te demonstreeren, hoeveel leed het kapitalisme tusschen de menschen heeft gezaaid, toont hij ons, hoe menschen het hun ingeschapen leed binnen de maatschappij bewust worden. Hij laat droevig droomenden slaapwandelen langs de gangen der afzichtelijk geteekende kapitalisten-maatschappij. Er blijft ruimte tusschen dien droom van weemoed en de ellende, die de mensch door de maatschappelijke resultaten van zijn onverstand ondervindt. Het verband tusschen het leed van den droom en de vorm, waaronder deze bewust wordt ontgaat Gorki. Hij scheidt wat niet te scheiden is en sticht daar0mee verwarring. Want òf zijn lezer wordt door dien grondtoon van bestaansleed gegrepen, en in dat geval zal Gorki's systeem van verwijt tegen het lot der menschen hem bevreemden, òf hij volgt enkel het betoog en ontmoet een populaire illustratie van reeds tot gemeengoed geworden leuzen.
Deze roman ‘de Moeder’ is één van Gorki's boeken, die 't meest van de onjuiste interpretatie van zijn eigen zielsleven te lijden heeft gehad.
Ook hier is de trilling van het leed aanwezig. Bij den aanvang van het boek overmant het ons, we hooren zijn klank, wanneer het samengepakt, zich manifesteert in geluid: de schrille fluit der fabriek. En ook verder blijft het dreinen als motregen, die door de kleeren dringt en feilloos het lichaam weet te verstijven. Op
| |
| |
den bodem van smook, roet en groezelige wanhoop is de figuur geteeld, die 't boek draagt: de Moeder. Maar de ellende is voor haar als een dek van sneeuw geweest, waarbinnen haar hart ongerept is gebleven. De smaad haar door den bruten, dronken echtgenoot aangedaan, die haar trouwde om zijn wellust te dienen, wist niet de kern van haar wezen te raken; zij is typisch voor de eigenschap, die ik als kenmerkend voor Gorki schetste: de ondoordringbaarheid der menschen voor de omstandigheden. Want men kan niet zeggen dat deze Pelagea, de mishandeling haar door den echtgenoot aangedaan heeft geduld, evenmin dat haar man haar eigenlijk mishandeld heeft. Zijn instinct en zijn dierlijkheid uitte de wilde weerstand tegen het onrecht van het bittere leven, tierend en vloekend en in zijn mond nam het vorm in het woord, dat alles en allen omvatte, zijn vrouw incluis: ‘tuig’. En het lichaam der vrouw kreunde onder zijn slagen en kromp ineen voor zijn lallende dronkemanstaal en werd schuw van angst, links en zonder zelfvertrouwen. Maar haar ziel lag in haar met gesloten oogen en wist wel dat deze slagen niet haar bedoelden, dat hiertegen zich te weren domheid zou zijn.
Ja, de tragedie, die zich in het huis van de Wlassow's afspeelde, bestond daarin dat er geen tragedie tusschen hen bestond. Ergens op de wereld vloekte een verbitterd man zijn leed uit. Ergens op de wereld bleef een vrouweziel slapen, omdat de wreedheid kon bestaan dat het beetje zonneschijn, noodig om de schoone ziel te doen ontknoppen, was afgedekt. En toevallig kruisten de uitingen van deze wanhoop en van die verhongering elkaar op één punt. Misschien ook heeft wel ooit de ziel dezer vrouw de oogen een oogenblik opengesperd als haar man, leunend tegen den muur, beneveld van drank, als een stervend dier zijn onbegrijpelijke melodieën uitrochelde. In den geest van den zeer diepen Gorki zou dit opschrikken in erkenning eener ziel voor de onbewuste uitingen van eene andere, voldoende zijn geweest om eene verhouding vol waarde te achten. Helaas, (ik zeide het reeds) 't is niet de allerdiepste Gorki, die in dit boek aan 't woord is. De betooger heeft het noodig geacht de figuur te scheppen, die zoo vervuld is van zijn toekomstgedachte, de heilstaat, waar geen kwaal meer toegang vinden zal, dat de ondergrondsche klacht wordt overstemd. De moeder, met haar fijn-intuïtieve ziel, kon, zonder het zich bewust te zijn, misschien ooit den dronkaard begrijpen en vergeven. Maar de zoon verweert zich. Pawel is, als hij den stok opneemt en den vader dreigt te vellen, vijftien jaar. Het is zijn eerste bewuste daad. Doch in dit optreden ligt heel
| |
| |
zijn verder leven, het aanvoerderschap der onderdrukten, besloten. Inderdaad het is flink en 't is vooral verstandig, zichzelf te beschermen; het is moedig den geweldenaar, die zijn vader is, te lijf te willen. Er blijkt uit trots en zelfvertrouwen. Wat nog niet hieruit blijkt, maar wat ik aan deze karakteristiek volledigheidshalve toe wil voegen, is zijn leergierigheid, zijn autoriteit en zijn groote schranderheid. In één woord, hij is voorbestemd te worden een edel mensch en in den besten zin, een nuttig mensch, in zooverre dat hij de vernedering, hem en zijn klasse-genooten, de arbeiders aangedaan, spoedig ontdekken zal en dat hij, zonder zichzelf te sparen, zich in zal spannen deze vernedering, zoo niet te wreeken, dan toch te herstellen.
Misschien is het gelukkig dat er menschen als Pawel Wlassow bestaan. Ze weten uit een buiten de werkelijkheid staand idealisme de kracht en de vreugde te putten, waarmee hun verstandelijke concepties worden gevoed. Naast den glans van hun geestdrift dooft alle twijfel aan de toereikbaarheid hunner theorieën. Doch dit besliste vertrouwen in de juistheid van hun daden moet worden betaald, n.l. met doof te zijn voor den storm van het sterven, waarmee de menschen dwars over de wereld naar 't onbekende toe worden gesleurd. (Door Gorki's weemoed ruischt de storm, en in Ruusbroeck's vreugde is hij hoorbaar!)
Of is 't, dat ik eenzijdig zie en zijn juist de enthousiasten, de hervormers en revolutionnairen, die leven en sterven voor een voor den buitenstaander soms pover ideaal, juist de ‘en theou asthmoi’, in Gods adem staanden, de door den storm gegrepenen en is hun vreugde het gieren van den storm zelf en hun ideaal, het lokkende waanbeeld, waarin zich het hiernamaals voor hen kleedt? Ik weet het niet, maar ik wilde dat de dichter Gorki ons dit had getoond. Doch neen, Pawel Wlassow begreep de dronkenschap van zijnen vader niet. Hij is een figuur, zooals Gorki er gelukkig weinig geschapen heeft, hij is voortgekomen uit het brein van den betooger en niet uit dat van den kunstenaar.
Anders ‘de Moeder’. Toen Gorki den scheppingsdrang in zich voelde, waaruit dit boek geschreven worden zou, maar toen hij nog alleen was met de leegte van het ongeborene, die hem met droefheid beladen scheen, zag hij in zijn verbeelding het eerst de moeder. In de stilte lag ze als een groote, grijze boot, betuigd slechts met de riemen, die haar naar de eeuwigheid zouden roeien. Het is jammer dat de schrijver ons niet dit simpele beeld gegeven heeft, maar 't noodig heeft geoordeeld zijn schip nog met de machines te bevrachten, waardoor het voor menschelijke doel- | |
| |
einden bruikbaar werd. Hoe overbodig met dit apparaat van meetings-enthousiasme, liefdadigheid en propagandasport een ziel te beladen als die van Pelagea!
Ze had een heilige kunnen worden, maar werd het niet. Want haar schijnbare bevrijding houdt in een nieuwe dwang. Tegen de gedachtencomplexen, die op haar af worden gestuurd, kan zij zich met haar ongeschoold verstand niet weren. Bij de geboorte van haar bewustzijn is bepaald in welke richting dat bewustzijn werken zal, zoodat ze onder de suggestie van anderen handelt, hoewel ze meent uit eigen initiatief te werken. Ze lijkt wel een bloem, die had moeten bloeien, zoo maar, en zachtjes welken, en die men nu op ijzerdraad heeft geprikt tot haar duurzaamheid. Dat ijzerdraad behoort bij 't geraamte, waar 't boek op rust, den opzet, voor welken het noodig was dat vrouw Wlassow zich ontwikkelde onder de hoede der socialistische idee, van gedrukt, angstig dier tot welbewust, vrij en nuttig mensch. Maar de onvergetelijke conceptie van haar wezen kende haar die eigenschappen toe, welke moeilijk in nut zijn te waardeeren, doch die haar begaafd maakten tot heiligheid. Zoo kent de moeder b.v. den zin van het wachten.
Wat de avontuurlust is bij den man, is 't wachten voor de vrouw; het is de uiting der primitieve, laat ons 't noemen Dionysische vroomheid, in haar actieve en passieve gedaante, die uit het besef ontsproten is dat het leven ten allen kant aan het oneindige grenst. Dit wachten omvat meer dan het verbeiden eener ophanden zijnde gebeurtenis, maar zweeft over de verbeelding zulk eener gebeurtenis heen, beroerende tegelijktijdig de gebieden der innigste wenschen en der vroomste gelatenheid, tusschen welke tegenstrijdige regionen de ziel een verzoening bevechten moet. Daarna pas kan ze zich de dagelijksche beslommering toewenden, maar behoudt van den ijlen strijd 't gevoel, dat ze in den hemel heeft geleefd. Voor de moeder echter was het wachten niet een toevallige onderbreking van haar leven, maar 't vormde den geheelen inhoud van dat leven, dat tusschen de voor haar onbegrijpelijke verschijnselen van 't revolutionaire denken was ingeklemd. Door te wachten op straks, op morgen, op de toekomst als de deur van het huisje zich weer voor nieuwe raadsels zou openen, diende deze vrouw het wonder, dat langs haren zoon in haar bestaan gekomen was.
Toch denke men niet dat Pelagea in een uitzonderingstoestand leefde, omdat het wonder achter 't sleutelgat op haar wachtte. Ik geloof dat ze dit gemeen heeft met alle vrouwen en zij allen
| |
| |
bijna ontmoeten het wonder via den man. Nu denk ik niet dadelijk aan den hartstocht. De groote verdieping, die uit het karakter niet te voorspellen was, maar welke direct dat deel van het wezen openlegt, dat dieper dan het karakter schuilt en soms zelfs strijdig daarmee blijkt te zijn, ontvangt zij in den strijd met den man. Die daden van den man, die dwars door het haar heilige web van eigen verlangens heenbreken, zijn opzichzelf om te weenen, wreede zelfzucht, (of deze den schijn van bruut egoïsme door redelijkheid weerleggen kan of niet) dit alles openbaart de vrouw haar ongeweten diepte en alle zeer wordt ruimschoots beloond door de ademlooze vreugde, dat een zielsgebied, zóó diep, dat zij het zonder den dwang van den man nooit zou durven vinden, plotseling zingend voor haar begint te leven. Tot het aantoonen, van het verschijnsel, hoe leed, dat onvermijdelijk voortvloeit uit de verhouding van man tot vrouw, voor de laatste opsteeg tot haar helste vreugde, is de beschrijving eener huwelijksverhouding niet het meest geëigend.
De blindelingsche overgave aan den liefdesdroom, zóó dat deze alle verstandelijke overwegingen breekt, de eenige voorwaarde toch om de eindelijke verzoeting te bereiken, wordt binnen het huwelijk door de daarmee strijdige eischen van de hartstocht-fantasie, gekruist.
Omdat Gorki de zielsontwikkeling van Pelagea, zooals hij die bij de conceptie van zijn boek zag, (de conceptie van den kunstenaar, die hij om nevenmotieven later negeerde), zoo ongecompliceerd mogelijk wilde houden, koos hij de in romans minder gezochte verhouding van een vrouw tot een man, die van moeder tot zoon. Want de moederliefde is superieur en enkelvoudig tevens. Op haar laagste trap, wanneer ze zich niet boven het instinct verheft, bereikt ze reeds die algeheele overgave, de volkomen zelfverzaking, voor de met het kind meegeboren illusie. Gorki heeft in dit boek van zijn hoogachting voor de primitieve moederlijkheid getuigd. Als de moeder de terechtzitting bijwoont, waar haar zoon het verbanningsoordeel zal hooren en hij met zijn frissche, gezonde lichaam voor de ziekelijke en jaloersche rechters zit, dan geldt haar grootste verontwaardiging, de smaad het lichaam van haar kind door hun blikken aangedaan.
‘Voor haar, de vrouw en de moeder, die het lichaam van den zoon steeds dierbaarder was dan wat men ziel noemt, was het een verschrikkelijke aanblik... enz.’
Dit is dan echter een van de weinige momenten in het boek, waar
| |
| |
iets van de typische geaardheid der moederliefde blijkt, tot onze teleurstelling. Gorki laat de beloftevolle gegevens, die zijn karakters bieden, voor de ontwikkeling van het verhaal in den steek en dat verhaal vloeit niet voort uit 't wezen van die figuren. In strijd met Gorki's bedoeling negeert Pelagea alle mogelijkheden, die haar leven biedt ten bate van de gladde afwikkeling harer taak. Haar liefde tot den zoon kent geen groei en daardoor geen strijd. Zij is een vrouw, die het wachten kent, doch dat wachten heeft niet den noodzakelijken weerslag van den verwoestenden twijfel. Hoewel zij met veel menschen omgaat en zij partij kiest in maatschappelijken strijd, kent ze nauwelijks eenig zielsconflict. Ze weet niet van 't verdriet, dat 't ééne goede, vaak slechts ten koste van het andere kan bestaan. In één woord, ze kent den duivel niet. Langs een omweg stuiten we opnieuw op het groote euvel van Gorki's werk, zijn wijsgeerige kortzichtigheid. Aan het binnen de grenzen der redelijkheid gedrongen wereldbeeld ontbreken de machtige polen van hemel en van hel.
We zouden echter een onrechtvaardigheid plegen, wanneer we Gorki alle gevallen verweten, waar de dieptes der ziel worden genegeerd voor een fletse hersenschim. Er zwerven ook door dit boek gestalten, bij wie deze glimlachende onverschilligheid, dit achteloos optimisme in haar natuur schijnt te liggen. Ik denk nu in de eerste plaats aan ‘den Oekrainer’. Indien we zijn uitingen met hetzelfde cynisme bejegenen, ligt het misverstand aan ons of liever aan het verschil van ras, dat ons van den Rus scheidt.
Het wil me voorkomen (het is een aanvoeling en alle pretentie van wetenschappelijkheid wijs ik van de hand), dat het Russische volkskarakter in zooverre van het West-Europeesche verschilt, dat de Rus eenige verschansingen mist, waarachter wij Westerlingen schuilen. Terwijl de West-Europeeër zich geörienteerd heeft in zijn wezen, zooals dat met zijn wenschen is ommuurd en zich verbaast als brutaal weg deze borstwering bezwijkt, dringt het leed bij den Rus schijnbaar zonder groote catastrofe in zijn hart. Hij huilt en verwondert zich niet daarover, 't is alsof hij heel zijn leven zoo heeft gehuild. Zijn smart is als regen, zonder schakeering, een da capo ad infinitum van dreigend verdriet. Maar de Westerling wil zich aan het leed niet wennen; hij kent het slechts in zijn negatieve gedaante, de verbrijzeling eener illusie. Daarom kent hij honderderlei smart, terwijl de Rus weet te spreken van ééne smart. En wanneer de Westerling zich door 't gezichtsbedrog laat foppen en van een heilstaat droomt, denkt hij aan de reconstructie al zijner wenschen, geheven tot onaantastbare
| |
| |
sterkte. Maar de Rus mijmert misschien over 't gevoel dat het zeurende leed complementeeren zou: de zoet-schrijnende vreugde, die zoo beeldloos is als de smart voor hem was.
Moge 't al wat boud gesproken zijn de Russische ziel in 't algemeen te noemen, ik geloof dat het er in de ziel van Gorki eenigzins aldus moet uitzien.
We kunnen er blij mee zijn. Want al heeft zijn aard ertoe meegewerkt dat hij ons in dit boek op een wel erg vaal en oninteressant optimisme vergast, diezelfde aard heeft hem tevens gemaakt tot den beluisteraar bij uitstek van de fatale, onafwendbare weemoed-stemmingen, die als onwaarschijnlijk wit licht ook deze gedaanten omspoelen.
gabrielle van loenen
|
|