| |
| |
| |
De grenzen van het geweld
door J. Welders
De uitspraak, dat veel meer dan de oorlog, de overweldigingsvrede verantwoordelijk moet worden gesteld voor de ramp van Europa's ondergang, is bijna tot gemeenplaats geworden. Het besef ervan heeft de geesten hier en daar tot opstandigheid gebracht en aan profetische woorden over het gevaar voor Europa's toekomst heeft het in den laatsten tijd niet ontbroken. Maar het verval, dat de intellectueele en zedelijke krachten van ons werelddeel sloopt, heeft belet, dat uit die geesteshouding van enkelen een verlossende daad kon worden geboren. De kracht tot regeneratie, de scheppende fantasie, die door een kosmisch levensbeginsel over de chaotische verwarring vermag te zegevieren, ontbreekt ons en zoo drijven wij steeds verder af naar den oceaan van verwording, waaruit geen redding meer mogelijk is. Wanneer, nochtans, telkens en telkens weer een hartstochtelijk protest wordt geuit tegen de noodlottige overwinnaarspolitiek, dan is het omdat die politiek zich hult in het priesterkleed der rechtvaardigheid en daardoor in het Europa van onze dagen een leugenatmosfeer schept, die de geesten afstompt en de strijd voor Europa's opheffing bemoeilijkt. Men weet het: tegenover de verwijten van een brute machtspolitiek en van een onduldbare minachting voor zedelijke rechten wijst de overwinnaarsgroep steeds met een zekere verontwaardiging op de opgelegde, maar, wat de betaling betreft, nog steeds niet tot uitvoering ge- | |
| |
komen schadeloosstelling. Alle daden van geweld, alle daden van matelooze willekeur, die Europa tot ontbinding en de Europeesche menschheid tot vertwijfeling brengen, vinden aldus hun verklaring en rechtvaardiging en een kritiek erop beteekent niets meer of minder dan een beleediging van de majesteit van het Recht. Duitschland, toch, heeft, te midden van een vreedzame wereld, een greep gedaan naar de macht en daarmee den grooten oorlog tegen de hoeders van gerechtigheid en beschaving ontketend. De schade, welke het daardoor aan zijn bestrijders heeft
toegebracht, is het zedelijk verplicht te betalen. Zoolang die betaling niet is geschied, zoolang zijn onrecht en misdaad ongestraft gebleven. De oorlogsschatting, aan Duitschland opgelegd, draagt daarom niet alleen het karakter van een materieele schadevergoeding, zij is veeleer, ook door het namelooze leed, dat ze het Duitsche volk toebrengt, te beschouwen als een boete voor gepleegd verraad aan de heiligste rechten der menschheid. Het geschonden geweten der menschheid zelf eischt die straf, en Duitschland is er toe veroordeeld krachtens een vonnis, door het tribunaal van de naties der wereld uitgesproken.
De theorie is eenvoudig, maar ze is niet juist wijl de praemisse niet deugt. Duitschland's uitsluitende schuld aan den oorlog is niet bewezen en de gronden, waarop het tribunaal der wereld Duitschland als vredesverstoorder heeft gebrandmerkt, zijn nooit openbaar gemaakt. Het verzoek daartoe is zelfs hooghartig van de hand gewezen. Op een vraag, indertijd gesteld door den leider der Duitsche vredesdelegatie Brockdorff - Rantzau, hoe de commissie, die door de geallieerde en geassocieerde mogendheden was gevormd tot onderzoek van de schuldvraag, tot haar befaamde conclusie van Duitschland's uitsluitende schuld aan den oorlog
| |
| |
was gekomen en daardoor Duitschland had gestooten buiten de zedelijke gemeenschap der volken, luidde het antwoord van Clemenceau, den president der vredesconferentie: ‘En réponse nous avons l'honneur de dire que les Puissances Alliées et Associées considèrent lesrapports des Commissions, instituées par la Conférence de la Paix comme des documents d'ordre intérieur qui ne peuvent vous être transmis.’ Hiermee was een juridische en zedelijke kwestie door een machtswoord beslist en was aan het verdrag van Versailles de rechtsbasis ontnomen. Het is echter gewenscht zich duidelijk te maken, dat dit alles voor de practijk der overwinnaarspolitiek van weinig beteekenis is geweest. Duitschland was verslagen en het moest zich voegen naar de eischen van de overwinnaars, onverschillig of die eischen al dan niet zedelijk waren gerechtvaardigd. De uitspraak omtrent de schuld was slechts de bedriegelijke tooi, waarin de willekeur kon schuil gaan. Ook wanneer de bedriegelijkheid van dien tooi kon worden aangetoond, bleef de willekeur onaangetast. In het Europa van onze dagen, waarin de gewapende macht de wetten dicteert, die ieder op straffe Van ondergang heeft te gehoorzamen, kan de rechtsschending niet worden bestreden. De Volkenbond, zelf een veile en corrupte macht in de handen der overwinnaars (‘the evil thing with the holy name’, zooals hij in Amerika wel wordt genoemd), is daartoe niet bereid en niet bij machte en aangezien geweld met geweld slechts gekeerd kan worden, is de tijd voor de inperking van de willekeur nog niet aangebroken. De rechtsbasis, met andere woorden, moge ondeugdelijk gebleken zijn, de oorlogsschatting, als schadeloosstelling gecamoufleerd, bleef niettemin gehandhaafd. En aangezien het bedrag van
| |
| |
die oorlogsschatting in het vredesverdrag niet is genoemd, hadden de staatslieden en de volksleiders de vrije hand om met fantastische milliarden een ijdel, schoon niet ongevaarlijk spel te spelen. Als een tooverpaleis uit de Duizend en een nacht, zoo liet men voor de oogen van het gefascineerde volk de fabelachtige milliarden glanzen en schitteren, en als een flonkering van de onverbiddelijke gerechtigheid, die het Woord tot Vleesch zou maken, was daar het scherp gewette zwaard, dat de betaling van de alle grenzen der verbeeldingskracht te buiten gaande geldsom zou waarborgen. Aldus werd een mentaliteit geschapen, die al te gemakkelijk geneigd was de fantasie voor werkelijkheid te nemen of althans voor verwerkelijking vatbaar te achten. Niets, trouwens, scheen gerechtvaardigder. Duitschland was onmachtig. Moest het dan niet, met of zonder protest, elk bedrag als te betalen oorlogsschatting accepteeren? Inderdaad scheen het dan ook volkomen geoorloofd elke grens voor de uitbundige fantasieën te loochenen. De grens, immers, lag daar, waar de macht der overwinnaars niet meer reikte, en aangezien die macht de geheele aarde omspande, was de grens niet meer van deze wereld. Fabelachtig zijn dan ook de bedragen, welke in dien tijd, de eerste maanden na de onderteekening van het vredesverdrag, worden genoemd en die als een schitterend geschenk het volk als prijs voor zijn offers worden aangeboden. Zelfs een deskundige als de Fransche minister van financiën Klotz meende het bedrag der schadeloosstelling veilig op 375 milliard te mogen stellen. Het is ook in dien tijd, dat de idee wordt geboren om in Midden-Europa het Duitsche slaven volk te creëeren, dat, prijs gegeven aan de willekeur van zijn West-Europeesche meesters, met de militaire rijzweep gedwongen zal worden zijn arbeidskracht te geven voor de verrijking
| |
| |
van de overwinnaars, en zulks gedurende zoo vele jaren, dat zelfs aan den horizont van het huidige geslacht het licht der vrijheid nog niet opdoemt. Keynes heeft daartegen een dringende waarschuwing geuit: wij weten niet, zoo zegt hij, welke gevolgen een dergelijke situatie met zich zou sleepen; wij hebben in de moderne geschiedenis immers geen voorbeeld van een volk van blanken, dat tot slaven is gemaakt, en kunnen dus niet vermoeden hoe zulk een volk op een dergelijken onwaardigen toestand zal reageeren. Na deze uitspraak van Keynes heeft de wereld veel kunnen leeren. Maar indien wij al hebben leeren beseffen, dat een weerlooze industrieele bevolking in het zoogenaamd lijdelijk verzet een sterker wapen heeft dan velen konden vermoeden, zeker is het, dat wij de slavenhoudersinstincten der West-Europeesche volken en de nagenoeg onbeperkte mogelijkheid om een bajonettenpolitiek te voeren, sterk hebben onderschat. In zooverre is Keynes' pessimisme ongegrond gebleken.
De overwinnaars, intusschen, waanden zich veilig achter hun muur van militaire machtsmiddelen. Een berekening van de door hen geleden schade werd opgesteld en in een nota verwerkt. Die berekening, welke later een felle kritiek had te verduren wegens haar exorbitante schade-calculaties, is een document van een waarlijk verbijsterende geestesgesteldheid. Een grotesker schouwspel van minutieuse becijfering ter bemachtiging van een fantastische prooi heeft de wereld wel nooit gezien. Hier sloeg de ernstige en waardige nauwgezetheid in haar tegendeel om: ze werd tot een pathos voor becijferde eerlijkheid, die nog meer den lach dan de verontwaardiging opwekte. Behalve de fr. 218½ milliard van Frankrijk, de fr. 70 milliard van Engeland, de fr. 73 milliard van Italië en de fr. 36½ milliard van België (alles hier in ronde getallen genoemd), paraisseeren als posten
| |
| |
op de nota o.a. nog: Peru met £56.236 plus fr. 107.389; Siam met 9.179.298 goudmark plus fr. 1.169.821; Haïti met $80.000 en fr. 532.593; Brazilië met £1.216.714 plus fr. 598.405; Liberia met $3.977.135. Men ziet: waanzin met methode! Een dergelijke overwinning van zakelijke preciesheid en administratietechniek is blijkbaar aan onze twintigste eeuw voorbehouden geweest. De overwinnaars wisten wat hun te doen stond. Bij besluit van 29 Januari 1921, te Parijs genomen, werd de Duitsche oorlogsschatting, na al de reeds geschiede of nog te geschieden amputaties op het grondgebied van den overwonnen vijand, vastgesteld op 226 milliard goudmark (1 goudmark is op het oogenblik circa 10.000 papiermark!) De betaling werd als volgt bepaald:
2 annuïteiten |
van M. |
2 milliard |
(1 Mei '21 - 1 Mei '23). |
3 id. |
id. M. |
3. milliard |
(1 Mei '23 - 1 Mei '26). |
3 id. |
id. M. |
4. milliard |
(1 Mei'26-1 Mei '29). |
3 id. |
id. M. |
5. milliard |
(1 Mei'29-1 Mei '32). |
31 id. |
id. M. |
6. milliard |
(1 Mei '32 - 1 Mei '63). |
Boven deze 226 milliard, die Duitschland, afgescheiden nog van restituties, kosten voor bezetting, commissies enz., had te voldoen, moest Duitschland zich verplichten 42 annuïteiten, te beginnen 1 Mei 1921, te betalen, gelijkstaande aan 12 pet. van de waarde van den Duitschen uitvoer in elk dier 42 jaren.
Met dit voorstel is het drama der ‘vergoedingskwestie’ geopend. De overwinnaarsgroep had het opgesteld, Duitschland had te betalen. Mocht het onwillig blijken dan zou het' zwaard voor de prompte betaling zorg dragen. Maar nu verhief zich in Europa, dat hoe langer hoe meer de basis van zijn levensbestaan zich zag ontzinken, een macht tegen de gepantserde vuist van het geweld, die sterker was dan deze: de wetten der economie, die, o wonder in dezen tijd van willekeur, door
| |
| |
geen dictaat zich ter zijde lieten schuiven. De overwinnaars, die voor alles oog hadden, behalve voor dat eene: hoe de economische levensmogelijkheid van het verminkte Europa te waarborgen, weigerden aanvankelijk met die nieuwe, in haar geduchtheid nog onbegrepen macht rekening te houden. Zij durfden het bestaan dier wetten te tarten en te negeeren. Het eenige echter, dat zij daarmede bereikten, was een steeds verder om zich heen grijpend proces van verarming. Europa werd een oord van verschrikking, een woestijn van ellende en honger. Het is de tragische schuld der overwinnaars, niet te hebben begrepen, dat zij door hun Shylock-politiek de bijl legden aan de wortels der Europeesche volkswelvaart en ons werelddeel prijs gaven aan de machten van anarchie en ontbinding. Slechts zeer langzaam dringt dit besef door, maar het kwaad is reeds te ver, dan dat het, naar wij vreezen, anders dan door wapengeweld kan worden opgeheven. Trouwens, nog steeds wordt, met name door Frankrijk, in de schadeloosstellingspolitiek het levensbelang van Europa bij de imperialistische idealen van de eigen natie achtergesteld. Onder het mom van die politiek heeft Frankrijk ons werelddeel tot chaos verbrijzeld en belet het de kristallisatie van een nieuw Europa. Zelf in een positie, die niet ver is van het financieel bankroet, vreest het een regeling, welke zijn financiën zou kunnen herstellen, omdat een dergelijke regeling niet vereenigbaar is met de bestendiging der chaotische toestanden, welke voor die Fransche machtspolitiek een onontbeerlijke voorwaarde is. Zoo is de geschiedenis der schadeloosstellingspolitiek de geschiedenis van het onmachtig verweer der verzwakte Europeesche menschheid tegen den wurgenden greep van het Fransche militairisme. Dat hierbij Europa de verliezende partij zal zijn, althans voor de eerste decenniën, is nauwelijks te betwijfelen.
| |
| |
Het is niet onze bedoeling de historie der schadevergoedingspolitiek te schrijven, zooals zij door de mogendheden in tallooze conferenties sinds de boven gememoreerde Parijsche besluiten is gemodifieerd en gewijzigd. Ook zullen wij niet spreken over de diverse vaststellingen der schadeloosstellingsbedragen, welke telkens gematigder werden en telkens een duidelijker getuigenis aflegden van het feit, dat de overwinnaars in de noodzakelijkheid verkeerden gestadig achteruit te wijken, gedreven als zij werden door den nood onder hun eigen landgenooten, die, als een gevolg van het negeeren der economische werkelijkheid, geteisterd werden met de plagen van werkloosheid en verarming. Waar wij alleen op willen wijzen, is op de omstandigheid, dat de schadeloosstellingspolitiek der overwinnaars door haar onvoldoende economische fundeering, gedoemd was ineen te storten.
De gecompliceerdheid van de verhoudingen, waaronder wij in de moderne maatschappij leven, maakt een schijnbaar zoo eenvoudige zaak als het opleggen van een oorlogsschatting aan een overwonnen en weerloos land tot een uiterst moeilijke kwestie. Zelfs in 1870, in verhoudingen die vrij wat eenvoudiger waren dan die waarin wij thans ons bevinden, zijn de kwade gevolgen van de door Duitschland van Frankrijk geheven oorlogsschatting niet uitgebleven. Voor Frankrijk zelfwas het opbrengen van de geeischte som weinig bezwaarlijk: de oorlog had kort geduurd, het land kwam nagenoeg intact uit den oorlog en het was bovendien in bezit gebleven van zijn volle souvereiniteitsrechten, zoodat het bij de geldgevers nog volop crediet genoot. Duitschland echter ondervond de gevolgen van zijn overwinnaars-hoogmoed. Het kreeg plotseling de beschikking over formidabele geldmiddelen, welke buiten elke verhouding stonden tot de kapitaalbehoeften van
| |
| |
het nog betrekkelijk weinig ontwikkelde bedrijfsleven. Die overvloed van kapitaal prikkelde tot speculatie en hoogst speculatieve bedrijfswerkzaamheid en gaf aan het bedrijfsleven een zoo plotselingen, feilen, doch voozen bloei, dat het door zijn eigen koorts werd gesloopt en in de hevige crisis van 1873 tegen den grond werd geslagen. Wat hier de aandacht verdient is het feit, dat niet het betalende, doch het ontvangende land de onmiddellijke schadelijke gevolgen van een politiek van brandschatting had te verduren, een feit, zoo opvallend en zoo fascineerend, dat later enkele Engelsche schrijvers er toe gekomen zijn zelfs de mogelijkheid van een oorlogsschatting, welke van voordeel zou kunnen zijn voor het ontvangende land, te betwisten en te ontkennen. Ook op dit gebied, zoo moest hier de conclusie luiden, was geven zaliger dan ontvangen. Of, en in hoeverre, deze zienswijze op juistheid aanspraak mag maken, blijve hier buiten beschouwing. In ieder geval bleek een politiek om een overwonnen vijand tot het opbrengen van een oorlogscijns te dwingen, meer en grooter moeilijkheden in zich te houden dan men aanvankelijk vermoedde.
De overwinnaars van 1918 stonden dus bij de bepaling van de ‘schadeloosstelling’ voor een zeer lastig probleem. Niet dat het hun tot nog toe niet is gelukt de moeilijkheden onder de knie te krijgen, is dan ook het groote verwijt, dat tegen de samenstellers van het vredesverdrag en de tollenaars der oorlogsschatting met reden mag worden gericht, maar dat zij die moeilijkheden bewust hebben genegeerd, of, wat ten minste even minderwaardig is, die moeilijkheden voor eigen machtspolitiek hebben misbruikt. De groote fout bij het bepalen van den aan Duitschland op te leggen oorlogscijns is de overweging geweest, dat Duitschland's productie-capaciteit ongeschonden was geble- | |
| |
ven. Deze overweging was al feitelijk onjuist wijl aan het Rijk groote en zeer rijke gebieden waren ontnomen, aan zijn burgers aanzienlijke buitenlandsche beleggingen en bezittingen waren ontroofd en de productiviteit, door psychische oorzaken, voortvloeiende uit den oorlog en de blokkade, en door materieele omstandigheden als verwaarloozing, sterke slijtage van machines enz., sterk was verminderd. De cijfers van het door den Volkenbond uitgegeven Monthly Bulletin of Statistics spreken in dezen een duidelijke taal. Maar afgezien van al deze redeneeringen, was de overweging van Duitschland's ongeschonden productiekracht, voorzoover ze in verband werd gebracht met de aan Duitschland op te leggen oorlogsschatting, van weinig of geen beteekenis. Immers over 't algemeen genomen en behoudens dus de gevallen van leveringen ‘in natura’, kan Duitschland den hem opgelegden cijns slechts betalen uit de opbrengst van zijn producten. Om echter een opbrengst van die producten te verkrijgen, is het niet alleen noodzakelijk producten te hebben, maar is het minstens even noodzakelijk koopers voor die producten te vinden. Met andere woorden, Duitschland kan slechts betalen door zijn uitvoer van goederen (en diensten) enorm te versterken. Inderdaad zien wij dan ook direct
door Duitschland geweldige pogingen aanwenden om zijn export uit te breiden. Het stuitte echter daarbij op twee belemmeringen. Ten eerste was de koopkracht der wereld verzwakt en bleek het dus uiterst moeilijk de aangeboden goederen aan den man te brengen. Duitschland trachtte den toestand te forceeren door de prijzen van zijn producten zoo laag te stellen, dat de kooplust werd geprikkeld en de producten binnen het bereik der verzwakte koopkracht werden gebracht. Doch nu trad een tweede belemmering naar voren. De moor- | |
| |
dende Duitsche concurrentie verstoorde het industrieele leven van vele landen en bracht er een diepgaande malaise. Tal van bedrijven werden stil gelegd en er ontstond een beangstigende werkloosheid. Engeland vooral heeft daaronder geleden: het ëngelsche werkloosheidspercentage, dat vóór den oorlog ongeveer 2 pct. bedroeg, is in 1921 tot zelfs boven de 20 pct. gestegen en is na een gestadige daling nog steeds 12.3 pet. (Maart 1923), een verzesvoudiging dus van het percentage van vóór den oorlog. In alle landen - ook in ons land - werd op maatregelen gezonnen om door bescherming van eigen industrie en bedrijfsleven den strijd tegen de Duitsche concurrentie te voeren. Voor Duitschland beteekende dit een bemoeilijking van zijn uitvoer en daarmee een verzwaring van zijn verplichtingen, welke uit de oorlogsschatting voortvloeiden. Zoo veroorzaakte de aan Duitschland opgelegde schadeloosstelling een verarming van Duitschland, maar bovenal ook een verarming van alle andere landen, die hun bedrijfsleven, als gevolg van Duitsche concurrentie en Duitsche armoede, zagen kwijnen en achteruitgaan.
Daar kwam nog een zeer gewichtige factor bij. Duitschland is arm aan grondstoffen en wat zijn eigen bodem oplevert aan voedingsmiddelen is te gering om de bevolking in leven te houden. Slechts een hoog opgevoerde en fijn georganiseerde industrieele bedrijfswerkzaamheid is bij machte de levensmogelijkheid van zijn 60 millioen inwoners te verzekeren. Voor die industrieele bedrijfswerkzaamheid is echter een onafgebroken invoer van grondstoffen noodzakelijk, en naarmate Duitschland meer producten wil fabriceeren, naar die mate moet het ook meer levensmiddelen en grondstoffen invoeren. Zelfs, dus, indien het voor Duitschland mogelijk zou zijn met zijn ‘ongeschonden productie-capaci- | |
| |
teit’ een ontzaglijke hoeveelheid producten te fabriceer en en daarvoor de koopers te vinden, dan nog zou tegenover dien sterk verhoogden afzet een zeer groote import staan van grondstoffen en levensmiddelen. En die import moet worden betaald. De middelen daarvoor worden gevonden uit de opbrengst van zijn producten. De overwinnaars-groep kan dus onmogelijk de hand leggen op die volle opbrengst, daar hiermee de bron zou worden verstopt, waaruit de geldstroom voor de oorlogsschatting moet wellen. Slechts datgene wat Duitschland overhoudt, nadat het zijn import heeft betaald, is dus voor het voldoen van zijn schadeloosstellings-verplichtingen beschikbaar, en ook dit niet eens geheel! Zoo ziet dus de theorie van ‘Duitschland's ongeschonden productiekracht’ eruit. Men begrijpt hoe falikant een berekening moest uitkomen, die op een dergelijken voozen grondslag was opgesteld.
Om te doen zien welk een noodlottige fout door de leidende staatslieden der entente is gemaakt bij hun oorlogsschattings-politiek, zij het ons veroorloofd in enkele cijfers (ontleend aan een artikel van prof. Verrijn Stuart in het nummer van 11 October 1922 van Ec. Staf. Berichten) een beeld te geven van Duitschland's situatie op de wereldmarkt vóór den oorlog. In het tijdvak 1909-1913 bedroegen de invoer en de uitvoer gemiddeld per jaar:
|
Invoer. |
Uitvoer. |
|
|
(in millioenen mark) |
Grondstoffen |
|
4460.5 |
1256.4 |
Voedings- en genotmiddelen |
|
2601.0 |
804.9 |
Levende dieren |
|
255.1 |
9.9 |
Halffabrikanten |
|
1101.0 |
916.8 |
Fabrikanten |
|
1308.0 |
5257.8 |
|
_____ |
_____ |
|
Totaal |
9725.6 |
8245.8 |
| |
| |
In die periode van Duitschland's grootsten bloei was de waarde van zijn uitvoer kleiner dan die van zijn invoer: het verschil bedraagt rond 1½ milliard mark. Natuurlijk kreeg Duitschland die 1½ milliard mark invoer niet cadeau. Het betaalde ervoor uit gelden, voornamelijk als rente op zijn buitenlandsche beleggingen verkregen. Duitschland is echter voor het grootste deel van die buitenlandsche beleggingen beroofd. Het is dus wel gedwongen zijn invoer in te krimpen en daarmee overeenkomstig zijn uitvoer te verminderen. Dat er op deze wijze van een betaling der oorlogsschatting niet veel terecht kan komen, is zonder meer duidelijk. Het gevolg van de ruwe en ondoordachte politiek, door de overwinnaars met betrekking tot de schadeloosstelling gevoerd, heeft dus tot gevolg gehad, dat de verarming en de desorganisatie van Duitschland en van geheel Europa buiten Duitschland in ontstellende mate is toegenomen. Norman Angel's voorspelling in zijn merkwaardig boek The great Illusion is, als een noodzakelijke consequentie van de verblindheid der Europeesche staatslieden, volkomen bewaarheid.
Maar hier is het punt, waarop deze economische kwestie omslaat tot een politiek probleem van de eerste grootte. Er zijn door beide betrokken partijen - Duitschland eenerzijds, de overwinnaarsgroep anderzijds - fouten gemaakt. Doch er is één land, waarvan men niet meer kan beweren, dat het fouten maakt, doch dat men moet beschuldigen elk streven naar een oplossing van het schadeloosstellingsprobleem te saboteeren. Dat land is Frankrijk. Voor Frankrijk is de oorlogsschatting steeds het wapen geweest om Duitschland te vernederen, te verzwakken en te houden in een toestand van ontwrichting en slavernij, zonder welken de greep van Frankrijk naar de hegemonie over Europa tot mislukking is gedoemd. Het is Frankrijk's bedoeling
| |
| |
niet geweest de kwestie tot een oplossing te brengen, het was slechts zijn streven de kwestie onopgelost te houden ten einde daarvan een politiek gebruik te maken. Duitschland moest een land zonder souvereiniteit en zonder grenzen blijven, open voor Frankrijk's expansie-expedities, zoowel op politiek als op economisch gebied. Het is zonder twijfel, dat in de kabinetten van Engeland, Italië en Amerika dit streven doorzien wordt en daar een verbitterde oppositie opwekt. De groote ramp voor ons werelddeel is echter, dat op het oogenblik Engeland een eminent politiek leider ontbeert, die de krachten dier oppositie weet te vereenigen en tegen Frankrijk te richten. Want - tenzij dan het Duitsche volk naar de wapens grijpt en in een revolutionairen opstand den Franschen vijand velt, kan, politiek gesproken, een dergelijke actie alleen van Engeland uitgaan. Wij ontveinzen ons volstrekt niet, dat een dergelijk optreden tal van moeielijkheden moet overwinnen, en ook niet, dat Engeland, binnen de capaciteit zijner middelmatige politieke leiders van het oogenblik, maatregelen treft om de Fransche heerschers tot toegeven te brengen. Het maakt zich los uit de verwikkelingen, welke het buiten Europa de handen bonden, en hetheeft met Amerika een verhouding van vriendschap geschapen. Bovendien betoont het een sterke sympathie voor Italië, dat als Middellandsche Zee-mogendheid steeds de rivale van Frankrijk is geweest en, als gevolg van Frankrijk's vazallenpolitiek ten aanzien van de kleine entente, den Balkan en Voor-Azië, nu ook te la nd Frankrijk's optreden met zorg en argwaan gadeslaat. Naar het ons toeschijnt, is het Engeland's bedoeling in de allereerste plaats ervoor te zorgen, dat een regeling in de schadeloosstellingskwestie wordt gevonden. Het wil daarbij, op kosten van Duitschland, een bedrag voor de oorlogsschatting zien vastgesteld, dat belang- | |
| |
rijk hooger is dan Duitschland in zijn jongste nota heeft genoemd. Het komt
daarbij niet alleen tegemoet aan de wenschen van Frankrijk en diens Belgischen vazal, maar ook aan die van Italië, zijn engeren vriend. Voor Frankrijk en België, die enorme sommen hebben opgebracht om de verwoestingen te herstellen, is dit zonder meer duidelijk. Wat Italië betreft, diens positie ten aanzien van het jongste Duitsche voorstel wordt duidelijk weergegeven in de antwoord-nota. Het verwerpt dat voorstel, zooals het in Januari de voorstellen van Bonar Law heeft verworpen, wijl Italië's financieele positie te precair wordt indien het land niet meer ontvangt dan het hem toegestane percentage van de zoo sterk verminderde schattingssom. Dit wordt duidelijk als men bedenkt, dat Italië alleen £340 millioen aan de Vereenigde Staten en £475 millioen aan Engeland schuldig is. Daartegenover zou het van Duitschland krijgen ongeveer 10 pct. van de oorlogsschatting, na aftrek van bezettingskosten enz., hetgeen neerkomt op £240 millioen volgens het voorstel van Bonar Law en slechts £100 millioen volgens het voorstel van Cuno. Een verhooging van het Duitsche aanbod is voor Italië dus wel zeer gewenscht. Anderzijds schijnt Engeland ook wel geneigd te eigen koste tegemoet te komen aan de wenschen van Frankrijk en België, door er desnoods in toe te stemmen, dat uit dê oorlogsschatting eerst het herstel der verwoestingen wordt bekostigd, terwijl pas van een eventueel restant Engeland zijn deel zou opeischen. Voorts schijnt het ook geneigd kwijtschelding aan zijn schuldenaren te verleenen en vertrouwt het, dat ook Amerika dit voorbeeld tot op zekere hoogte zal volgen, zoodra dit ziet, dat Europa bereid is voor het probleem der schadeloosstelling de oplossing op de eenig mogelijke basis te vinden.
Waar het Engeland dus vooral op aan komt, is op een
| |
| |
definitieve regeling van het probleem, waarbij het, en o.i; terecht, het totale bedrag der oorlogsschatting als een kwestie van niet-primaire beteekenis opvat. Als eenmaal de kwestie van de vergoedingen zoo is geregeld, dat Duitschland orde kan stellen op zijn financiën, de grondslag voor een rustige bedrijfswerkzaamheid kan worden gelegd en het vertrouwen kan worden hersteld, is de kwestie van eenige milliarden meer of minder niet van zoo heel groot gewicht. Bij een goede regeling zal het door Bonar Law voorgestelde bedrag van £2½ milliard wellicht betrekkelijk gemakkelijk door Duitschland kunnen worden opgebracht, bij een slechte regeling kan zelfs de betaling van de door Duitschland voorgestelde £1½ milliard een onmogelijkheid blijken. Zoo schijnt de weg naar de oplossing niet zoo heel moeilijk te vinden. Toch mag men hierbij twee belangrijke factoren niet uit het oog verliezen. De wetten der economie hebben aan Frankrijk's geweldpolitiek grenzen gesteld. Doch de greep naar het hart van Duitschland heeft aangetoond, dat Frankrijk den strijd tegen die wetten niet wenscht op te geven, al stort het daarmee Europa in een namelooze ellende. Het gaat ook voort met zijn geld en zijn militair intellect het militairisme in de nieuwe staten van Midden- en Oost-Europa tot een formidabele en agressieve macht te organiseeren. Een dergelijk optreden kan niet alleen door economische en financieele tegemoetkomingen worden bestreden. Hier is een superieure, sterke en vastberaden politiek noodig, bereid en in staat den dollen hond aan den ketting te leggen. Het zoogenaamd lijdelijk verzet aan de Roer is daartoe in het geheel niet bij machte; daarvoor zijn andere machtsmiddelen noodig, machtsmiddelen die er zijn of anders moeten worden gevonden. Een tweede factor is de geheele status van Europa, die zoodanig door de vredesverdragen is ver- | |
| |
minkt en geschonden, dat een regeling van het schadeloosstellings-probleem
slechts een onderdeel is van een algemeene politiek tot herstel van ons werelddeel. Wij voor ons gelooven niet, dat een verbetering van Europa's positie anders dan door wapengeweld, dat het karakter van een revolutionairen strijd om de vrijheid zal dragen, kan worden verkregen. Wapengeweld, echter, kan de vernietiging bereiken van een de vrijheid en het leven onderdrukkende macht, het kan niet de economische waarden scheppen, die elk volk en speciaal, als gevolg van de eigenaardige economische structuur van ons werelddeel, Europa behoeft. De wereldgeschiedenis heeft echter in haar groote momenten steeds de geestelijke waarden gesteld boven de directe economische noodzakelijkheid en deze karaktertrek der historie, die haar grootschheid en haar tragiek uitmaakt, zal zich ook in ons arme, verscheurde werelddeel niet verloochenen. Wanneer evenwel ook dan, evenals in 1918, de geest der vernieling de scheppende werkzaamheid van een nieuwen opbouw belet en de Europeesche menschheid, door gebrek aan leiders en karakters, hopeloos blijft beneden de taak, welke de geschiedenis haar ter vervulling heeft opgedragen, zal Europa's toekomst zijn beslist. Het kenmerkt den geest van vervlakking in het Europa van onze dagen, dat voor deze groote en allerbelangrijkste problemen geen oog is bij de leiders der volken en men reeds verheugd is wanneer het gelukt de kwestie der schadeloosstelling tot een schappelijke oplossing te brengen. Zouden wij op het oogenblik naar dien geest worden geoordeeld, dan zouden de teekenen aan den wand waarschijnlijk ook voor ons den ondergang voorspellen.
|
|