De Stem. Jaargang 3
(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 448]
| |
Aanteekeningen
| |
[pagina 449]
| |
het plastisch zien sterker was dan het stylistisch vermogen, wier stijlgevoel dus uitdenaard zwakker werkte en minder weerstand bood, zijn door deze ziekte min of meer aangetast. En dit zonder eenige noodzaak, eenvoudig bijwijze van besmetting, en gedachteloosheid en sleur hebben voor deze besmetting de baan geëffend. Zulk een afwijking is van meer belang dan de z.g. grammaticale afwijkingen, die men dikwijls zoo fel vervolgt. Want een grammaticale afwijking raakt zelden het diepste organische wezen van een taal, de levenszenuwen dier taal, namelijk klank en rhythme. Men zou een proza kunnen schrijven vol grammaticale afwijkingen en dat toch klaar en zuiver als vloeiend water zou kunnen zijn, en als water zoo lenig in het volgen der beweging van de dingen. - Maar zulk een proza kan men nimmer schrijven, wanneer het natuurlijk rhythme zich verstrikt en verdribbelt in dergelijke aanwendsels De dingen zelf dribbelen ook niet, zij bewegen en wenden, en het rhythme van de taal volgt hun wending en beweging. Een enkele maal misschien dribbelen ze, - een kind dribbelt, een klein beekje of een plas water kabbelt, - welnu, dan zal de kunstenaar ook wel het juiste plastische woord voor deze verkleinde beweging vinden. En als hij dan toevallig het daarvoor aanwezige woord niet mocht vinden, dan kan hij een kunstmatig ‘igje’ inschakelen. Onzentwege! Het blijft toch altijd uitzondering! Maar zelfs het kleinste verschijnsel heeft zijn diepere oorzaak. En dus is er aan dit ‘igje’ nog wel wat meer verbonden. Zien wij rond naar degenen, die het ontstaan dier taaiziekte het meest bevorderden, die er het duidelijkst door aangetast werden en de besmetting het meest intensief doorgaven, dan zijn het vooral scheppers van het kleine realisme, van den z.g. familieroman, die naar voren treden. En dit nu is een merkwaardige samenval. Het bewijst dat ook achter dit minieme ‘igje’ een zeker psychologisch proces verscholen ligt. Het realisme dat met dezen familie-roman is ontstaan, is vóor alles-een verkleining geworden van het leven. Men meende vóór alles het leven objectief en naar waarheid te moeten beschrijven, men concentreerde zich zoodanig op de preciese levensnauwkeurigheid dier beschrijvingen, dat men, vóór men het goed van elkaar wist, dit leven al beschrijvend angstig verengd en verkleind had. In dit realisme is het leven geheel verhuiselijkt, - en dus ook werden alle gevoelens getemperd en krompen in tot huiselijke en burgerlijk-toelaatbare maten. - Welnu: tusschen deze ig-ziekte aan de buitenhuid der beschrij- | |
[pagina 450]
| |
vende taal en de levens- en bewutszijnsvernauwing die na de wijde expansie van de N. Gids ontstaan is, tusschen deze beide verschijnselen is een verband! - Want deze verigging der woorden wijst natuurlijk steeds in de richting der verkleining. - Men kreunt niet, men is kreunerig, een beetje dus maar en kwaad kan het niet. Men is niet vol van wrok, men heeft geen wrok, maar men is ‘wrokkig’, - bloedstorting uitgesloten en er komt geen schandaal van! Men beeft niet, men is alleen maar beverig, - en zoo trippelt het leven ons glimlacherig voorbij. Zoetjes! Zoetjes! Een ding moet men volledig erkennen: vooral in de scheppers zelf van onzen familie-roman is de igjesstijl de keerzijde van een uitstekende kwaliteit: een soort van krampachtige nauwgezetheid tegenover het leven. - Men wil het leven en zichzelf niet vergrooten door zijn woorden. Wanneer men bij een ongeluk op straat niet gesidderd heeft, zeg dan niet dat men siddert, kom er voor uit dat men alleen een beetje beverig is geweest! Dat is goed en dat is eerlijk, al was het niet noodig geweest, die nauwgezetheid o.m. door opzichtige woordverkleiningen te manifesteeren. En ook zij die het leven nog kleiner zagen en kleiner beschreven, - de typische ‘schetsenschrijvers’, hebben er niet zooveel bij verloren. Al zou hun kleine visie gaver en dus schooner te voorschijn getreden zijn, wanneer zij bijtijds hun dribbelnotities voor een geregelden volzin hadden weten te verwisselen. Maar jongeren, zij die bij voorbeeld, ook in hun realisme, het leven weer minder huiselijk zien, zij die meer elementair zijn, - waarom doen die nu nog mee? Aan een oudere als Quérido hebben zij toch een genoeg waarschuwend voorbeeld! Hoezeer heeft deze Quérido zijn groot aangelegd rhythme verknoeid en verkracht door dozijnen aanwensels die hij dreigend afficheerde als plastisch schrijven en vernietigende originaliteit, en waarvan de igjesstijl er één (van de vele) is, - En een jongere als Alie Smeding! Een schrijfster van zoo diepe, zuivere bewogenheid, en die toch letterlijk de igjes-passie heeft, en die dus deze groote golvende bewogenheid voortdurend kunstmatig aan de buitenzijde verkleint door haar gedachteloos-geworden kromspraakje. Nemen we een voorbeeld uit haar laatste boek.Ga naar voetnoot1) Wanneer men, dwars door de naargeestige leelijkheid heen der beschrijving, als door een onverklaarbare suggestie daar een jong meisje letterlijk hoort kreunen onder de wonden die de liefde haar toebrengt, | |
[pagina 451]
| |
dan komt direct daarnaast een andere Alie Smeding staan en leutert erover hoe kreunerig, schreiërig en hijgerig zij wel is! Aan zulke contrasten ziet men eerst hoe afschuwelijk de natuurlijke groei van een taal, de natuurlijke ontplooiing van het bewogen rhythme, door ingevreten aanwensels kan bedorven worden. |
|