De Stem. Jaargang 3(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 369] [p. 369] Gedichten door Johan Theunisz I Ruïne Maandoorbeten klimt de puinval, in haar steig'ren geknakt. Voor de reten van de toren lijkt de wereld verzakt. Naar beneden vreemd vergleden, in de leegte gekronkeld, zinken treden. En verdwijnen waar een water- vlak fonkelt. In de maannacht wijkt het zwarte naar een vluchtig violet. En de aandacht van de ruimte is als stilt' in een gebed. [pagina 370] [p. 370] Maar het maanlicht overheerscht reeds al de toppen in 't rond. En het aanzicht van de wereld wordt weer tee- der en blond. II Ontmoeting Bij dagbleekt' hadden nimmer wij elkaar gevonden; dan zouden wij gevoelloos zijn voorbij gegaan. Maar nu, ‘wijl stilt’ aan alle dingen lag gebonden in avondstraat, nu zagen wij elkander aan, één oogenblik. En 't was ons beid' of stond' aan stonden wij voor elkanders aanzicht hadden stilgestaan. Ik had Uw uitgestoken hand gegrepen. We gingen tezamen verder door de avond-late straat. Als ik verstolen even naar U blikte, vingen m'n moede oogen Uwe lach. En vrees noch haat zag ik meer aan Uw voorhoofd toeven. Alle dingen vermooiden teeder om Uw wonderstil gelaat. [pagina 371] [p. 371] III Dieven in een leeg huis Langs het geheim van de eind'looze gangen, gaat hun bewegen gebroken en schuw. Over de trappen, in angsten gevangen, lichtoverregend en schaduw-behangen voert hun de stilt' met onmeetbare duw. Achter de deuren, groot, achtloos geopend, loeren hun oogen in 't schaduwen zwart. Stilte, verlatenheid, wreed aan hun sloopend, heeft hunne stemmen gebroken, en nopend tot een gesprek zijn hun tongen verstard. Achter de ruiten bespieden hun oogen 't trieste aspect van de ord'looze hof. Telkens weer luist'ren ze. Waanzin of logen meenen ze al dit gebeuren. Bedrogen voelen ze zich tusschen stilte en stof. 't Scheefzinkend licht door gordijnlooze ramen, Angstigt hun oogen met vreemheid en vrees. Stilte. Dan lacht er een luid. En hunne namen stooten verward in de stilte tezamen. Oogen staan hard, en hun stemmen zijn heesch. [pagina 372] [p. 372] IV Torens bij avond Rank rijzen aan de porceleinen lucht de slanke torensilhouetten, en wetten op de horens van de maan hun flanken en helmetten. - Dan hebben z'haar geheel verloren; de daken kruipen scheef omhoog. En uit de driften van de boog der boomen wordt de nacht geboren. Gebroken dropt een halve wijs dan: het kwartier. En ginder beantwoordt traag een ander z'n stem. De stad wordt grijs en stil verlaten. En telkens minder beweeg. De straten leeg. Vorige Volgende