De Stem. Jaargang 3(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 340] [p. 340] Parijsche verzen door Dop Bles Er is geen hartstocht schooner dan de haat de liefde in een brand van vlammen te vernielen zoodat in goude gloor ten onder gaat de drang en dorst der zielen. O vrouw, die ik beminde, zonder zoet gevlei, die 'k minde om de nacht, en bij het dagen, met handen die aanbaden, heb geslagen.... 'k ben ver van U en daarom: medelij! En gij zijt zonder mij, en door de straten doolt gij alleen, die nu de honger weet en zoo Uw oogen en Uw hart vergaten zult gij me kennen in Uw duldloos leed. De zon de domme dooder van de droom liet tusschen ons te vaak zijn waarheid lichten, 't vermoeide hart moest machteloos dan zwichten, verzoening zochten wij in streeling stil en loom. Te vele nachten altijd saamgeklonken in wanhoop die ons drukte als metaal. Te vaak als bann'ling aan de weg gezonken en denkend aan het niet verkregen maal; Ach hoeveel dagen lagen onze hoofden waarin geen denking zuiver rijpen kon, verzaligd op het kussen dat wij geloofden bleek aureool, die om ons hoofd zich spon. [pagina 341] [p. 341] En thans te ver van U en van Uw veile panden de kus van wulpsche mond, de gloed van kranke geest de smaadlach van Uw oog en streeling van Uw handen, o 't schaamtelooze schoon, dat huiv'rend is geweest. Geweest! maar neen, maar neen, zoolang 't begeeren ons hart niet loslaat als zijn laffe prooi zoolang zult gij tot mij of ik tot u wel keeren, zoolang ons spel slechts schendend is en mooi! Er is geen hartstocht schooner dan de haat, die onze liefde schroeiend zal vernielen. Wij moeten verder tot marmerkil Te Laat, waar niets blijft, dan gebroken nog te knielen. Vorige Volgende