| |
| |
| |
Idealen van het verleden
door J. Welders
Niet altijd en niet voor ieder is het bestaan van een probleem Europa zoo duidelijk geweest als in dezen tijd van politieke ontbinding en zedelijk verval. Wie nu nog zou willen betoogen, dat er een probleem Europa bestaat en dat de volken van Europa den plicht hebben op straffe van ondergang dit probleem op te lossen, zou een waarheid verkondigen, die aan het Nietzscheaansche verwijt van ‘beleidigende Klarheit’ moeilijk zou kunnen ontkomen. Immers, wat zich thans voor onze oogen voltrekt is niet anders dan een felle openbaring van een tegenstelling in de ontwikkeling der Europeesche verhoudingen, die reeds lang vóór den oorlog bestond, maar toenmaals door weinigen werd gezien en nog minder begrepen. De tragiek van die tegenstelling, welke het eigenlijke probleem Europa vormt, ligt daarin, dat de Europeesche menschheid tot nog toe buiten machte is gebleken haar in een hoogere eenheid op te heffen, zoodat ons werelddeel thans aan zijn innerlijke verscheurdheid dreigt te gronde te gaan. Het probleem was weliswaar reeds lang wetenschappelijk doorvorscht, maar de staatslieden, die het lot der volken bestierden, hebben er zich weinig om bekommerd. Het werd nooit in den stroom van het politieke leven opgenomen, nooit tot onderwerp gemaakt van politieke discussie, en nog minder werd het de stimulans voor een scheppende politieke daad. Het probleem stond dus buiten het leven
| |
| |
der gemeenschap en daarom schijnt voor velen thans nieuw, wat in werkelijkheid op nieuwheid geenszins aanspraak mag maken. Het nieuwe is slechts, dat nu ook de massa der Europeesche menschheid het bestaan van een tegenstelling in de ontwikkeling der Europeesche verhoudingen heeft ontwaard; smartelijk dringt het tot haar besef door, dat die tegenstelling, onopgelost als ze is, onze cultuur ondermijnt en tot ontbinding brengt. Welke is die tegenstelling en waarin bestaat het probleem? Het probleem bestaat daarin: twee factoren met elkaar te vereenigen, die beide uit de levensbeweging der Europeesche menschheid voortvloeien, beide ook door die levensbeweging worden gevoed, maar waarvan elk wordt voortgestuwd in een richting, die tegenovergesteld is aan die van den ander, namelijk in de richting van het individualisme en in die van den gemeenschapszin.
De eerste factor bepaalt de geboorte der nationale idee en de vorming van naties uit a-nationale volken of volksdeelen, naties met een eigen taal, een eigen karakter, een eigen verhouding tot God en Mensch. Het is het proces, dat wij in het kort den opbloei en de verwerkelijking der nationale idee zouden kunnen noemen en dat zijn bekroning en tegelijkertijd zijn bodem van historischen groei vindt in de stichting van een onafhankelijken nationalen staat. Voor West-Europa, in het algemeen gesproken, ligt dit proces reeds eenige eeuwen terug in de geschiedenis; voor midden Europa: Italië en Duitschland, is de politieke verwerkelijking der nationale gedachte, die de heugenis oproept aan mannen als Cavour en Garibaldi, Bismarck en Moltke, nog nauwelijks een halve eeuw oud; voor Oost-Europa valt het proces samen met de Balkan-oorlogen en, wat betreft Rusland en de Donau-monarchie, vooral met den wereldoorlog van 1914. Deze laatste heeft geheel het
| |
| |
Oosten van ons werelddeel in den smeltkroes der historie geworpen, en de nieuwe of tot nieuw leven ontwaakte naties zoeken en tasten naar de grenzen van hun nationale zijn en naar de vormen, waarin zij hun staatkundig leven zullen opbouwen. Zij staan nog pas aan den aanvang van hun taak en voor hem, die de lessen der geschiedenis heeft bestudeerd, is het niet twijfelachtig, dat hier belangrijke kraters liggen, waarin een smeulende vuurgloed van nieuwe oorlogen en revoluties zich ophoopt.
Tegenover dezen factor, die, zij het dan ook met de tendens den chaos der volken tot kosmos te vervormen, door splitsing en ver-individualiseering, door ‘kernvorming’ zooals dr. G.H. van Senden het heeft genoemd, de ontwikkeling bepaalt, staat een andere richting van evolutie: de economische vervlechting van Europa tot één geheel. Ook deze ontwikkeling heeft hare wortels in het leven der Europeesche menschheid. Ons werelddeel is klein en in talrijke min of meer van elkaar losstaande nationale staten verdeeld. Doch de bevolking is eenige honderden millioenen groot en moet trachten op het beperkte en verdeelde gebied zoo goed mogelijk zijn materieele leven op te bouwen. Het is zonder meer duidelijk, dat zulks slechts mogelijk is in onderlinge samenwerking, die in zeker opzicht de grenzen tusschen de naties doet verdwijnen en een internationale idee verheft tot richtsnoer voor denken en handelen. Zonder een dergelijke samenwerking is Europa in zijn tegenwoordige economische en geestelijke structuur gedoemd te gronde te gaan. De inzinking van die internationale idee en haar vervanging door een grof, bruut nationaal machtsbewustzijn drukt zwaar op de internationaal-denkende geesten en vervult hen met zorg en droefenis. In de smart om een verloren internationalisme, in een machtelooze hunkering om de Europeesche idee
| |
| |
te doen leven in de harten der volken, komt de vrees voor den ondergang en voor de vernietiging van hooge cultuurwaarden tot zijne wellicht ontroerendste uiting. Toch zou dit gevoel, dat bij de besten van ons tot een geloof zich kan heiligen, waarschijnlijk alleen niet voldoende zijn om Europa van den weg des doods te doen keeren. Een andere factor, blind-werkend en laag bij de grondsch maar bijna elementair in zijn stuwkracht, zou hier niet kunnen worden gemist: het is de factor van de materieele levensnoodzakelijkheid. Deze is het, die steeds weer de massa van het volk in de kritieke tijden van zijn bestaan opvoert tot een besef van internationale saamhorigheid en haar de macht geeft de beletzelen voor de verwerkelijking der internationale idee te verbrijzelen. Maar deze factor heeft het tot nog toe - dat is vóór den oorlog -, juist omdat hij vooral zijn kracht vond in den primairen levensdrang - niet veel verder gebracht dan tot een samenwerking op economisch gebied.
Hiermee zijn de twee groote ontwikkelingslijnen van het moderne Europa aangegeven, die de jongste geschiedenis, ook de geestelijke geschiedenis, van ons werelddeel hebben bepaald. Het is niet onze bedoeling verder bij dit punt te verwijlen, omdat het feit van de onderscheiding dezer ontwikkelingslijnen reeds voldoende is om vast te stellen, dat het noodlottig gevolg van den oorlog en vooral van de vredespolitiek bestaat in het verder uit elkaar gaan van de ontwikkelingslijnen, in de noodlottige verscherping van de tegenstelling tusschen de twee Europeesche levens-verschijnselen. Deze verscheuring in de borst der Europeesche menschheid zelve en haar onmacht om die tragische gespletenheid te boven te komen, geven aan het Europa van onze dagen het beeld van een cultuur in ontbinding. De nationale ontwaking der volken van Oost-Europa is geko- | |
| |
men op een moment, dat de nationale vrijheid slechts ten koste van de sociale welvaart kon worden veroverd en het gebouw der staatkundige onafhankelijkheid slechts op de ruïnen van het Europeesche volksbestaan kon worden opgericht. Dit wil volstrekt niet zeggen, dat die nationale ontwaking als een ramp moet worden beschouwd; het wil slechts zeggen, dat een verachtelijke mediocriteit van de leiders der volken vóór den wereldoorlog die leiders heeft belet de vormen te scheppen, waarbinnen het nieuwe nationale leven zich kon kristalliseeren en harmonieus zich kon invoegen in de Europeesche staten-gemeenschap. En het wil ook zeggen, dat na den oorlog de politici van Versailles hopeloos zijn gebleven beneden de ontzaglijke taak, welke hun was gesteld en te klein of te minderwaardig van geestelijke allure zijn gebleken om
te reiken tot de grootschheid der problemen in het Europa van onze dagen.
Hier nu raken wij aan de politiek van Franrijk. Het noodlottig gevolg van den oorlog is geweest, dat in den Europeeschen chaos Frankrijk de machtigste continentale mogendheid is geworden. Een Fransche hegemonie is voor ons werelddeel steeds rampspoedig geweest, doch de ramp is duizendvoudig verergerd, nu we in subtiel-georganiseerde Europeesche verhoudingen moeten leven. De Fransche historicus Sorel noemt Frankrijk het dynamische element in de geschiedenis van Europa. Dat Frankrijk deze glorieuze dispositie tot een fatum voor Europa heeft kunnen vervormen, vindt zijn oorzaak in de sterke nationale traditie, waaruit het Fransche volk leeft, een traditie zoo schitterend en zoo suggestief, dat zelfs de internationale en revolutionaire ideeën aan die traditie zijn opgeofferd. Meer dan eens in zijn roemrijke geschiedenis heeft Frankrijk een internationale, revolutionaire, humanitaire idee gediend en
| |
| |
een Europeesche of zelfs wereld-politiek gedreven. Maar nooit heeft het daarbij gekend de onbaatzuchtige overgave aan het ideaal, de veredelende macht van het dienen eener groote idee, zelfs niet in de beperking, die door de levensnoodzakelijkheid van de eigen natie wordt voorgeschreven: de schittering van zijn Staat, de macht van zijn wereld-bewegende Revolutie, de grootschheid van zijn militaire overwinning zijn voor Frankrijk steeds de stuwende kracht geweest voor een pantersprong naar het hart van Europa. Onder het mom van een Europeesche politiek heeft het steeds voor eigen grootheid en macht en voor de hegenomie over Europa gestreden, en dezelfde idealen van het verleden zien wij ook thans, in ons verscheurde en ontredderde Europa, opkomen. Op het oogenblik is Frankrijk de eenige mogendheid, die de militaire macht, den wil en de intelligentie bezit om een continentale Europeesche politiek te drijven, en het doet dit op zijn wijze, dat wil zeggen op de wijze van het oude ideaal: de onderwerping van Europa aan een Fransche soldateska. Uit het verleden doemt de bijna legendarische figuur weer op van den grooten Keizer der Franschen en van zijn continentale politiek: de vereeniging van Europa onder den hiel van het Fransche militarisme, in tegenstelling tot de Engelsche wereldpolitiek, die gebaseerd is op een evenwicht der mogendheden. Doch veel meer dan in het Europa van een eeuw geleden, is deze Fransche politiek thans tot ondergang gedoemd. Alle groote gebeurtenissen in de politieke geschiedenis der volken, zegt ergens Hegel, komen twee maal voor. Marx, die deze uitspraak van zijn grooten leermeester aanhaalt in zijn studie:
Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte, merkt daarbij op, dat bij de herhaling de groote gebeurtenis een karikatuur blijkt van de eerste verschijning. Hierin ligt haar innerlijke tragiek en de oorzaak
| |
| |
van haar falen; maar in haar werking kan haar noodlottige kracht ongetwijfeld even sterk zoo niet sterker blijken dan in die van haar voorganger. Frankrijk's tweede Napoleontische periode kan, en terecht, een karikatuur worden genoemd: anders dan 100 jaar geleden, staat Frankrijk thans, niet aan de spits der geestelijke beschaving; het heeft geen bevolking, die in aantal alle andere naties van Europa overtreft, het staat niet tegenover een doffe, a-nationale of ontnationaliseerde wereld, het heeft geen nieuwe en machtige idee, die de volken van Europa tot vervoering kan brengen en het enthousiasme kan doen ontvlammen. Het is slechts de mogendheid, met een verbijsterende militaire macht en met den wil die macht in dienst te stellen van een reactionaire overheerschings-idee.
En die macht is grooter dan menigeen denkt. Het geroep om beveiliging van Frankrijk tegen een Duitschen revanche-oorlog is volkomen misleidend. ‘Men heeft niet te doen’, zoo schrijft in het Maart-nummer van Foreign Affairs de nobele Engelschman E.D. Morel, de man, die vóór, gedurende en na den oorlog door zijn publicaties op het gebied der buitenlandsche politiek een stuk van het zedelijk geweten van Europa representeert en aan deze hooge positie zijn persoonlijke offers heeft gebracht, ‘men heeft niet te doen met een Frankrijk, dat voor militaire doeleinden over slechts 40 millioen menschen beschikt, tegenover de 60 millioen Duitschers. Het heeft in Afrika 43½ en in Azië 23½ millioen menschen onder zijn gezag. En het heeft al die menschen thans onderworpen aan zijn militaire conscriptie. Het roept geweldige legers van inboorlingen onder de wapenen en oefent ze om ze in Europa te gebruiken. Het rekent erop binnen vijf jaren een blijvend leger van 800.000 Afrikanen voor oorlogvoering in Europa ter beschikking te hebben en het zoo noodig blijvend in Europa
| |
| |
te huisvesten. De invoering van den militairen dienstplicht door Frankrijk in zijn Afrikaansche bezittingen is een van de groote gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis, die de toekomst der volken geheel wijzigen. En degenen die roepen: eerbied voor Frankrijk, nu het Fransche militairisme Duitschland poogt te vernietigen, schijnen geen flauw idee te hebben van de geweldige beteekenis van den genoemden maatregel en van zijn gevolgen in de meest nabije toekomst. Bovendien heeft het Fransche militairisme in Europa het Belgische leger bij wijze van spreken geannexeerd en dit Belgische leger werkt met het zijne samen krachtens een geheime militaire overeenkomst. Men vertelt ons, dat wij gestreden hebben voor de onafhankelijkheid van België. In werkelijkheid is echter België thans een Fransche provincie en het heeft, onder Franschen druk, zijn leger van vrijwilligers vervangen door een leger van dienstplichtigen. Het Fransche militairisme, verder, steunt Polen met groote bedragen ten einde het in staat te stellen een leger van 500.000 man onder de wapenen te houden, onder een staf, die talrijke Fransche officieren telt. De kleine entente, een politieke vazal van Frankrijk, houdt gezamenlijk een leger van 21½ millioen man onder de wapenen. Onder deze omstandigheden lijkt het roepen om ‘beveiliging voor Frankrijk’ een weinig overbodig! En de heer Ramsay Macdonald had geen ongelijk, toen hij onlangs in het Lagerhuis de vraag stelde: ‘waar blijft de beveiliging van Engeland?’
Het behoeft geen betoog, gezien de geschiedenis van Frankrijk, dat het land deze formidabele macht niet ongebruikt wil laten, nu het in de gelegenheid is zijn eeuwenoud ideaal: de bereiking van de Rijngrens en de verwerving daardoor van de hegemonie over Europa, in vervulling te brengen. Een tweede Napoleontische periode is aangebroken - wij merkten het reeds
| |
| |
op: in karikatuur - die met de telkens herhaalde verklaring dat elke interventie als een onvriendschappelijke daad zal worden beschouwd, zich reeds onmiddellijk stelt tegenover Engeland, dat ook 100 jaar geleden de machtige tegenstander was van de Napoleontische expansie-politiek. Opnieuw schrijven de Fransche generaals met het zwaard Europa de wetten voor en men kan niet ver van de waarheid zijn als men voorspelt, dat deze nieuwe poging om Europa onder het juk van Frankrijk en de naties en volken onder de macht van het Fransche militarisme te brengen de wegen opent, waarover Europa eens zijn jonge geslachten zal doen marcheeren. Het kan dan ook niet genoeg gezegd worden, dat de Roer-expeditie, waarvan wij thans de beschaamde getuigen zijn, slechts een onderdeel is van de groote politieke combinatie, die Frankrijk met evenveel talent als vasthoudendheid tot uitvoering tracht te brengen. Trouwens van de Roer-expeditie kan nauwelijks meer worden gesproken. De bezetting heeft zich zoozeer uitgebreid, dat de Engelsche troepen in hun enclave feitelijk zijn belegerd en dat geheel West-Duitschland, van Bazel tot Wezel, afgescheiden is van het Duitsche Rijk en politiek onder de bevelen staat van de Parijsche machthebbers en de Fransche soldateska. Volkomen terecht heeft een onzer eerste Nederlandsche journalisten onlangs tegenover de bekende actie van prof. Kohnstamm de opmerking gemaakt, dat men verkeerd doet de Roer-actie als iets afzonderlijks te beschouwen, aangezien zij deel uitmaakt van de geheele zoogenaamde vergoedingspolitiek. Nog juister ware het geweest ook die vergoedingspolitiek slechts te zien als een
der factoren in Frankrijk's continentale politiek.
Die continentale politiek is, als program, een gevolg van den oorlog en meer speciaal het gevolg van Rusland's ineenstorting. Vóór den val van het tsarisme had Frank- | |
| |
rijk de macht over Europa met Rusland willen deelen. Door de onthullingen van de geheime papieren van Iswolski, den toenmaligen Russischen minister van buitenlandsche zaken, door Th. Wolff in het Berl. Tageblatt zijn wij van Frankrijk's plannen ten aanzien van een eventueel verslagen Duitschland volkomen op de hoogte: de vernietiging van den Duitschen eenheidsstaat is natuurlijk steeds de noodzakelijke voorwaarde voor een overheerschende positie van Frankrijk in West- en midden-Europa. Ook de geheime tractaten, door Frankrijk met Rusland gesloten, zijn door onthullingen te onzer beschikking gekomen; Ray Baker heeft de voornaamste ervan in extenso gepubliceerd in zijn onlangs uitgekomen groot werk ‘Woodrow Wilson and World Settlement’. Het bedoelde geheime tractaat dateert van begin Maart 1917, iets vóór de Russische Revolutie en twee maanden na de plechtige verklaringen der geallieerde mogendheden aan den Amerikaanschen president, waarin zij de bevrijding der naties en de eerbiediging der nationale rechten als eerste punt op hun oorlogsprogram plaatsten. Het verdrag, dat door Frankrijk was voorgesteld en namens de Fransche regeering in Petersburg werd verdedigd door Doumergue, den tegenwoordigen president van den Franschen Senaat, liet Rusland de vrije hand voor de bepaling van zijn grenzen tegenover Duitschland en de Donaumonarchie (de afscheuring van Galicië,
dat wil zeggen de knechting van de geheele Oekraïnsche natie, en de verovering van den Weichsel-mond stond op het Russische westelijke oorlogsprogram), leverde Polen aan de genade van den Russischen tsaar over en waarborgde Frankrijk's welwillende houding ten aanzien van Rusland'saspiraties op Konstantinopel en de Dardanellen. Hiertegenover eischte Frankrijk voor zich op de herovering van Elzas-Lotharingenbinnen zijn oorspronkelijke grenzen, de annexatie
| |
| |
van het geheele Saar-kolenbekken en het recht om alle gebieden bewesten van den Rijn van Duitschland af te scheuren, ze bezet te doen houden met Fransche troepen totdat ‘de vijandelijke staten gezamenlijk de in het vredesverdrag vastgestelde voorwaarden en waarborgen zonder mankeeren zouden hebben vervuld’ en ze, vervolgens, aan de Duitsche wetgeving en het Duitsche economische leven te ontrukken door ze als een autonome en neutrale staat te constitueeren.
Het Verdrag van Versailles heeft die Fransche aspiraties niet geheel bevredigd. De Roer-expeditie is het middel om de leemten aan te vullen. Op welke wijze dit zal geschieden is natuurlijk op het oogenblik niet precies aan te geven. Toch zijn er door gezaghebbende Fransche publicisten reeds genoeg mededeelingen gedaan, welke de richting aangeven, waarin Frankrijk de consolideering van zijn continentale machtspolitiek zal zoeken. Philippe Millet, die zeer bekend is met de ook aan het Elysée nastaande kringen van Seydoux, heeft in l'Europe Nouvelle de punten voor een Fransch-Duitschen vrede opgesteld, welke een verdere verminking van Duitschland inhouden: afstand van het eigendomsrecht der Saarmijnen ten gunste van Frankrijk, het plaatsen van het Rijnland onder internationale controle, het brengen van de spoorwegen in het Roergebied onder de administratieve bevoegdheden van het ontnationaliseerde en onder voornamelijk Fransche controle gestelde Rijnland; en een verdere vernedering van het verslagen Duitsche volk: de erkenning van de rechtmatigheid der Roer-expeditie, de aanvaarding van alle door Frankrijk noodig of wenschelijk geachte sancties en de verlenging der militaire bezetting voor onbepaalden tijd.
Tegelijkertijd versterkt Frankrijk zijn vazallen in Oost-Europa, de Fransche wachtposten, die op bevel van
| |
| |
Parijs alarm zullen slaan en de legers zullen leiden naar het hart van Europa: Duitschland, en naar het hart van de Europeesche Revolutie: Rusland. In Oost-Europa heeft Frankrijk de banier der reactie voluit ontplooid. Het brengt telkens nieuw-gevormde naties of deelen van naties onder de vreemde overweldiging van zijn vazallen en maakt te zelfder tijd die vazallen militair sterk genoeg om die naties onder het juk eener vreemde heerschappij te houden. Memel, een stad, die voor 98 pct. Duitsch is, is aan Littauen afgestaan, waartegenover Frankrijk's beschermeling Polen Wilna heeft verkregen en daarmee de sanctie voor de strooptocht van Zeligowski. Bovendien is Polen Oost-Galicië als prooi toegeworpen. Galicië maakte vroeger deel uit van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie en de bevolking, vooral in het Oostelijk deel, grenzende aan de Russische Oekraïne, bestond uit Oekraïensche boeren (Roethenen), waarboven de Poolsche ‘szlachta’ (adel) als grondbezitter troonde. Gedurende de Habsburgsche keizerheerschappij in de laatste jaren van de 19e en de eerste jaren van de 20e eeuw was Galicië een object voor de veroveringspolitiek van den Russische tsaar. In Galicië hadden de Roethenen (d. z. Oekrainers) vrij uitgebreide nationale rechten, een eigen universiteit, het recht op het gebruik van eigen taal, een eigen bloeiende litteratuur. De nationale vrijheidsbeweging der Oekraïne - Klein-Rusland, zooals het land officieel in het vóór-revolutionaire Rusland heette -, bloedig onderdrukt door het met
Frankrijk verbonden tsarisme, had dan ook in Oostenrijksch Galicië haar geestelijk middenpunt, de eeuwig wellende bron van nationaal enthousiasme en nationaal gedachteleven. Dit gebied - het is rijk aan hout en petroleum en het Fransche bank- en industrieele kapitaal heeft er groote financieele belangen! - is als inlijvingsgebied aan Polen toegewe- | |
| |
zen. Een nieuwe hoeveelheid recruten is daarmee voor het Poolsche leger ter beschikking gesteld en reeds heeft de Fransche regeering den maarschalk Foch naar Warschau gezonden om daar de noodige militaire besprekingen te houden. Dat het berooide Frankrijk tegelijkertijd een crediet van eenige honderden millioenen franken aan Polen heeft toegestaan, doet misschien uit financieel oogpunt wat vreemd aan, maar moet beschouwd worden als een offer op het altaar der continentale machtspolitiek. Roemenië, de andere groote vazal van Frankrijk in Oost-Europa, een nationaliteitenstaat als Polen en evenals Polen het land van bojaren (adelijke grondbezitters), mooie vrouwen en uitgemergelde boeren, heeft nu met Polen een gemeenschappelijke grens gekregen. Twee staten, één gedachte. Als Frankrijk's vriend heeft ook Roemenië de verlokkingen ondergaan van het Fransche goud, het Fransche oorlogsmateriaal, dat in ontzaglijke hoeveelheden naar Roemenië is gezonden, en het Fransche militaire intellect.
Met de Kleine Entente houdt Frankrijk goede betrekkingen, al is hier de positie wat moeilijk in verband met Frankrijk's verhouding tot de grensstaten: Italië in het Westen, de vijand van Tsecho-Slowakije en vooral van Jougo-Slavië, en Turkije, de gevreesde macht op den Balkan, in het Oosten. Maar de Kleine Entente is voor Frankrijk, dat liever op de macht van bajonetten dan op die van papieren bepalingen steunt, een onmisbare schakel in het geheel van zijn vazallen-politiek. Zij vormt de politieke verbinding van staten, die als waak honden zijn gelegerd om het erf der Duitsche Oostenrijkers, en zij heeft de taak Duitsch-Oostenrijk naar de keel te vliegen als dit zijn nationaal zwerversbestaan wil opgeven en ‘des Treibens müde’, den zoeten vrede, waarvan Goethe zoo ontroerend heeft gezongen, wil zoeken in de gemeenschap met de groote Duitsche
| |
| |
broedernatie. Oostenrijk is door honger, ontbering en ellende murw gemaakt en zijne minister-president Seipel heeft den tocht naar Parijs en Genève - die het middeleeuwsch Canossa in den schaduw stellen - moeten verrichten om zijn zes millioen landgenooten voor vertwijfeling en verhongering te behoeden. Het is hem gelukt, maar ten koste van het eerste recht eener natie het recht op zelfbeschikking. Oostenrijk heeft het protocol onderteekend, het eerste van de drie, waarin het verklaart zijn ‘onafhankelijkheid’ in den zin van art. 88 van het Verdrag van St. Germain te zullen handhaven. Leefden wij niet in een tijd, waarin de hoogste ideeën der menschheid worden misbruikt om de verachtelijkste handelingen te rechtvaardigen, dan zou de hier genoemde onafhankelijkheids-bepaling onbegrijpelijk zijn. Doch men weet, dat onder Oostenrijksche onafhankelijkheid moet worden verstaan het afstand doen van het recht op nationale vereeniging met de broeder-natie, het recht op nationale zelfbeschikking tout court. Tot verwondering der Fransche machthebbers is er in Oostenrijk verzet opgekomen tegen een dergelijke vernedering: de hongerige bedelaar scheen zich nog te hoog te achten voor het slavenjuk. Doch het verzet is gefnuikt en de deerne van Genève heeft de vernederende orde der knechting in ons arme Europa hersteld. Zoo spannen zich de lijnen eener groote Fransche continentale politiek, mèt den Volkenbond waar het kan, tegen den Volkenbond waar het moet. De Oost-Europeesche naties, geboren in jong enthousiasme, begroet door allen, wier
internationalisme is gebaseerd op de waardeering van een rijk-gedifferentieerde, breed en humanitair denkende nationale cultuur, vol jonge hoop en verwachting om de gemeenschap der naties, door Jaurès eens de schatkamers der beschaving genoemd, door hun werken en hun denken, hun inspanning en
| |
| |
hun toewijding te verrijken, - die Oost-Europeesche naties zijn gedegradeerd tot vazallen in den dienst eener Fransche machtspolitiek, gedeeltelijk zelfs vernederd tot heloten van vreemde overweldigers. In West-Europa wordt de Duitsche natie vernederd en verminkt en neergedrukt tot een staat van rechteloosheid, die men vóór de 20e eeuw in de geschiedenis der cultuurvolken tevergeefs zal zoeken. België staat onder de vermomde dictatuur van Frankrijk's buitenlandsche politiek en zwaarder dan ooit is de strijd en het lijden van de Vlaamsche volksgemeenschap voor een zelfstandige cultuur tegen de door Frankrijk gesteunde Waalsche minderheid. In Europa stijgt de ellende, de vrees, de onzekerheid. De kleine naties, met name natuurlijk ons eigen land, voelen zich bedreigd door een, politiek, waarvan zij in de geschiedenis den noodlottiger invloed maar al te dikwijls hebben ondervonden, en niet het minst door Frankrijk's continentale politiek graviteert de buitenlandsche politiek van Nederland weer naar Engeland, in welks handen onze onafhankelijkheid en ons koloniaal rijk - want ook daarover zal op de slagvelden van Europa worden beslist - zich bevinden.
Er zijn, onder den onmiddellijken indruk van den grooten, verscheurenden oorlog velen geweest, wien de vrede boven alles ging. De overwinnaars hebben van die stemming gebruik gemaakt om een rooftocht zonder weerga in de geschiedenis op de verslagenen te organiseeren en met een huichelachtige aanbidding van den vrede de nieuwe slavernij te sanctioneeren. Reeds toen kon men voorspellen, dat deze mentaliteit niet zou voortduren. Want er is iets hoogers in de wereld dan vrede en rust: de strijd voor vrijheid en menschenwaarde. Reeds nu - en hoe zeer lijden wij allen nog onder de wonden en de smarten van dezen gruwelijken
| |
| |
oorlog - worden andere klanken vernomen. Groote volken en jonge volken hebben steeds begrepen, dat de leuze ‘geen vrede alvorens de vrijheid is veroverd’, volgens sommige schrijvers aangeheven door de Engelsche revolutionairen in de dagen van den Krimoorlog, eeuwig zal blijven leven daar, waar volken of groepen worden onderdrukt en het hooge ideaal naar vrijheid en zelfbeschikking de ziel in enthousiasme doet ontvlammen. In Europa staan wij aan den drempel van den tijd, waarin de lokkende roep van de godin der vrijheid door millioenen zal worden gehoord en begrepen als een belofte van geluk en opheffing uit vernedering en smaad. Nog heeft Frankrijk, nog heeft de Volkenbond de macht om met geweld van wapenen den opstand der onderdrukten te voorkomen of neer te slaan. Maar het is de macht, die de veiligheidsklep sluit, teneinde het uitstroomen van den stoom te beletten. Het zijn gevaarlijke middelen, die worden toegepast. Immers eens zal de spanning van den stoom zoo groot zijn, dat ze de wanden van den ketel zal doen scheuren, eens zullen de volken van Europa uit hun bukkende slavenhouding zich verheffen en het schandegebouw van dezen vrede, die op hun ruggen is opgetrokken, in elkaar doen storten. En dan: wee Europa! Want het rood van den dageraad der volksbevrijding zal, op dat ontzaglijke moment in Europa's geschiedenis, wellicht niet meer te onderscheiden zijn van het rood van bloed en vlammen, waarin de Europeesche cultuur zal verzinken en vergaan.
|
|