De Stem. Jaargang 3
(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
‘Avendlanders’
| |
[pagina 267]
| |
De maatschappelike geesteshouding der Van Nu en Straksers is binnen de anarchie gevangen gebleven, anarchie die, was zij woest en hartstochtelik, toch geen bevrijdingsgebaar kon stellen, omdat haar ontbrak een politiese richtlijn, een volgehouden en doordachte vormingswil, die de regeneratie slechts ziet in haar sociale realisering en niet in haar ideologiese afgetrokkenheid. Het geslacht rond '90 met zijn bent epigonen heeft tot verweking van het emotieve geweten geleid in estheterij die ondergaat aan eros. Dat gemelike pyjamapoëten hun seks tentoonstellen en de poetisering van hun huiselike tragiek als schabloon voor kunstproduktie voorop stellen, is voor onze tijd gans waardeloos en seniel. In het licht van de gemeenschapstendensen, die in eenklank met het maatschappelik gebeuren naar het voorplan dringen, is de navelkijkerij van voorheen een overwonnen standpunt. Door de intensivering van zijn leven ziet de enkeling zijn ikheid verveelvuldigd tot massamens. Voorheen gold de zending van de kunstenaar enkel voor het uitoefenen van individualisties refleks op het maatschappelik gebeuren. Tans heeft deze zending haar oorspronkelik kenmerk herkregen: zich midden het kollektieve geweten planten om dit in politiese wending naar een toekomststaat uit te drijven. Deze toekomststaat is vooralsnog een onbestemde ideologie. Het ligt binnen het gebied der sociaalhervorming, de geschilpunten die terugslaan op de stoffelike bestaansvoorwaarden ervan te beslechten. Maar alvast weren wij ons tegen de histories materialistiese drogstelling die heel de voedingsbodem van het kommunism heeft aangetast en verdord in een dode eenheidsleer, waarbij de Geest geprimeerd dus beïnvloed wordt door het stoffelike, sociale midden dat hem omsluit. Het kommunism heeft de machtkultus | |
[pagina 268]
| |
van het vorige onttroonde maatschappelike stelsel overgeërfd. Het zal erdoor vergaan. Maatschappelike experimenten, die luk raak op de veelal inerte volkslagen worden ingeënt, derven de levensvatbaarheid om er organies mee te vergroeien. Alle realisering groeit door geloof, nooit door wetenschappelike methodiek of politieke berekening. Aan de bazis van alle menswording ligt ethos. Het is de levende kern van alle daadkracht, die midden het zieke licht der bespiegeling voos worden zou. Gemeenlik wordt het streven naar sanering van het sociale lichaam voorgesteld onder twee grondverscheiden strekkingen. De maatschappelijke, die geestelike factoren zo niet terugdringt, dan toch in de minderwaarde stelt met betrek op een hervorming, die meer een uitgedacht plan is van een trits beoefenaars der ekonomie, dan de metaphysieze drift van een opstandige gemeenschap die zich heft naar God. De ethiese waaronder begrepen al de heilboden met zindelike ziel, de preekgrage evangelisten, de praatvaars over essentieën van het leven (Verboden te storten). Deze godsgezanten staan voor zover in 't gelijk, dat inderdaad iedere hervorming het buitenwaarts openbloeien van een ethies moment is dat van de wereld een hemelvoorohof maakt, maar dat zondigt hierdoor, dat het maatschappelik noch staatkundig op de zijnswaarden terugslaat. De ideaaldrang van deze tijd is geroepen drievoudig een kentering te verwekken, op het gebied van godsdienst, politiek en ekonomie. Tot dusver betwistten elk dezer drie geestesuitingen elkaar de voorrang op de twee overige. De reaalpolitiek die doelvast haar richtsnoer stelt en najaagt zonder de ethiese zuiverheid van haar beginsel te toetsen is even verwerpelik als het grootsprakerig messianism dat zich vergaapt aan de blauwe lucht en de daad ontwijkt. | |
[pagina 269]
| |
De weergeboorte van tans als het moment van Paulus kenmerken is haar meteen verijlen tot een spel van begochelingen. Evenzo kan de socioloog die de morele waarden bij de uitbouw van zijn stelsel uitschakelt, het maatschappelik evenwicht slechts begrijpen als de streving naar materiele lotsverbetering midden een bestendigde defekte zijnsorde. Deze standpunten voeren respektievelik naar de sociaaldemokratie in haar verworden hedendaags aspekt of naar de kanselrethor. De sociaaldemokratie verlegt, door haar beperking van het maatschappelik vraagstuk tot loongeschillen de oplossing ervan in een hopeloze kringloop, omdat de struktuur zelf van het kapitalism onafwendbaar de stijging van de levensstandaard meesleept na iedere loonsverhoging, zodat deze haar rezultaat zelf ten dode opschrijft en terug vervalt in de oorzaak van het kwaad erdoor aangevochten. De kanselrethor mag gerust de welsprekendheid inzake mensheidsdichting afdammen. Hij gaat als dilletant wanhuis en komt terug met de processie van het heilig bloed, geslagen met het teken des kruises. Allegories ware dit typus raak voor te stellen met een olijftak in de linker. en een doosje wonderzalf in de rechterhand. In Vlaanderen is de voorwacht veelvormig werkzaam. Het martyrologium in dit land heeft natuurlik zijn bezingers. Jongelui die de politieke neerlaag van het aktivism hebben uitgeboet tussen selwanden terwijl de vaandelvluchtigen in het buitenland heimweevol voor balling spelen, verwoorden hun lijden en hun zielenood. Tussendoor krijgen zij kroniese deemoedbevliegingen, wentelen zich in as maar blijven diep overtuigd van hun martelaarschap. Zij koketteren er mee. Als de gevangenisdeur achter hen toevalt en ze weer in het volle leven staan, dan heeft hun meewaren geen zin meer en zij betreuren diep de tijd toen het lijden nog zo'n wellust | |
[pagina 270]
| |
was, waarin ze zich dweepzuchtig konden verheerliken. Wies Moens stippelt in Vlaanderen de lijn verder, door Gezelle, Rodenbach, kortom de hele partikularistiese groep van het moerenland aangezet. De snaren staan op het zelfde tuig gespannen. Alleen is er wisseling in de speelwijze van de betokkelaar. Bucoliese poëzie. Landelik. Stil. Aardappelvelden. Karnemelk. Knievall voor de koe. De kritiek in Vlaanderen heeft Wies Moens over het paard getild. Bij zijn geval kwam alles te pas: Ruusbroeck niet het minst. Luister even naar de mystieke zin van een omschrijving als: ‘de vrouwelike geur van paardebonen’ en wat een extaze vol diepzin waar het klinkt: ‘Wenk me dat ik zitten kom in Uwe mondhoeken’. De kritiek in Vlaanderen en ook buiten dit land, is zowat de Vereniging der beëedigde meters en wegers in de literatuur. Haar instrumenten worden geijkt in de afspanning ‘Goede Smaak’. Als zij rotsvast meent het rechte eind beet te hebben is zij er met brio naast. Bewijs: het geval Moens. Deze literaat heeft in het expressionisties kamp niets te maken. Zijn vrijvers is geen geldig paspoort om hem daar toegang te verlenen. Want dan ware het expressionism laat geboren vermits het embryo ten tijde der symboliek zou te vinden zijn. Stijlmatig betracht, is het niet door al te stelselmatig om God te roepen, dat diens Aanwezigheid doorheen de verzen huivert. Mystiek is Moens niet. Zijn Godsroep lijkt een ordewoord, dat hij zich oplegt. Geen onthulling van het overaardse. Moens laboreert aan handige mirakelmanie. Hij neemt God overal mee: op zijn wandelingen door de korenvelden in volle bloei, of op de veerboot. Toch is hij niet opgenomen in de gemeenschap der engelen. In de kern is dit de kos- | |
[pagina 271]
| |
terlike vroomheid van een kathekiseermeester met poetiese aanleg. Laat ons vooreerst trachten God te vinden. En een penetrant spoor dat wij volgen kunnen is bijv. dit van Rainer Maria Rilke in ‘Marienleben’. Urbain van de Voorde brengt raaktreffers in zijn beschouwingen pro domo. De kritiek van Mussche is aanstonds te bezijdigen, omdat zij werd uitgebracht in het teken der kerkelike dogmatiek. Elke wassing moet met wijwater gebeuren. De rest is onrein. Sektair. Godsdienstbeoefenaars doorleven niet het Godsmysterie. Dit wordt vaardig over de verworpeling, die door schande en schuld het hemelspoor zoekt, niet over de schijnvrome, omdat hij een chromobeeldeken in zijn brevier heeft liggen en uit het hoofd schietgebekens reciteert. Waarom vlucht een kwezelaar het bedrijf van den kwade? Niet om Gods welgevallen of uit inhaerente voorbestemdheid naar het goede, maar om hiernamaals gelukzalig te zijn. Levensverzekering Het Eeuwig Heil. V. d. Voorde zegt: Een prosodies vers kan evenzo modern wezen als ‘fortgeschrittene Lyrik’. Hij aanroept daartoe Werfel, Zech, Däubler. Ook zonder dit patronaat is de aanmerking juist. Maar, als we deze louter techniese zaak toch uitvorsen, dan zou ik hierop de nadruk leggen: prosodie is in zover aanneembaar, dat ze de golfslag in de bewogenheid van het vers niet stremt. Bij v.d. Voorde zelf is het formale echter tot een essenskwestie opgevoerd. Techniese vaardigheid in de sonnetvorm. Ja het sonnet. Ik vraag het in gemoede, welke vrouw die op haar fatsoen staat draagt nou nog een keurs? Waarom dan de muze zo omgorden? Niet per se is metriek verwerpelik. | |
[pagina 272]
| |
Inzover zij gelijklijnig deinen kan met het flux der gewaarwordingen door de dichter verwoord is zij welkom. Maar veelal (ook bij U, v.d. Voorde) wordt het een gelijkmatig en monotoon gestamp, waarbij de tere resonansbodem van het vers gekrenkt wordt als een madeliefjesland onder feldgraulaarzen. Met Dada maakt v.d. Voorde korte metten. Wat jammer dat hij daar enkel mystagogen ziet. Van de kritiek ter voorlichting, die overal oordjeskaarsen opsteekt als het reeds hoge middag is, ware zulks begrijpelik. De maatstaf voor het onderzoek ligt hier steeds bij de common sense. Men verwijt Dada dwaasdoenerij. Ik geloof de bal is raker terug te kaatsen door de bewering: de kritiek doet liever aan gewichtigdoenerij. Er mogen zich bij Dada uitwassen hebben gemanifesteerd, die iedere kentering kenmerken, in kern echter is Dada, door zijn uitschakeling van de rede en zijn inkeer naar het oermenselik instinkt, het zuiverste kriterium midden de veelvuldige en vaak antipodiese strekkingen die van de moderne esthetiek een baaierd maken. Na het literair gezwam en de overladen stijlkultus weer een mijlpaal naar primitiviteit en eenvoud. Men moet de stroom maar oproeien tot bij het mythies sylphenslot waar Maeterlinck zijn verbeelding tot stille stemmingspelen vol schijndiepzin omtovert, om te horen dat de rede maar een wankele kleikluis is midden driftwinden die de mateloze ruimten der verborgenheden daar omheen bestrijken. Het subconsciente is voor Logos een doolhof. Het is de grofste misslag der psychoanalyse de verschijnselen van het onderbewustzijn rationeel te verklaren. De prikkels daar uitgezonden, zijn niet redematig te ordenen. De zuivere intuïtie wordt weer de motoriese kracht van het vers. Hij, die cerebraal zijn omwereld betracht en de ver- | |
[pagina 273]
| |
schijnselen binnen zijn voorstellingsfeer aanschakelt, tot wat gemeenlik wereldbeschouwing wordt genoemd, verhoudt zich tot het leven afzijdig, omdat hij alles binnenwaarts projekteert naar het ratio. De kunstenaar leeft zich in. Niet voorbedacht, wel instinktmatig. Aksioom: de dichter van deze tijd moet zijn verstand verliezen. Geen boutade. Dit impliseert echter niet dat alle stervelingen zonder verstand dichters zijn. Anders zou het bent der langharen in Vlaanderen vertienvoudigen. De staat van schouwing waarin een ekstatieker verkeert is steeds een scherp delirium. De vizioenair heeft met de koele waarnemer, die het leven stelselmatig naar zich toehaalt en ontleedt, niet het geringste raakpunt. De kunstenaar stoot zijn gevoelens uit. Hij heeft niets van de ronde zegging der feestredenaars, hoezeer hun gevleugeld woord ook opwieken mag. Stijlblommetjes vervalen waar zijn zaaisel plantsoen wordt. ‘Prend l'éloquence et tord lui son cou’ waarschuwde reeds Verlaine. In Vlaanderen maakten weinigen deze spreuk tot een wachtwoord. Aan de orde van de dag staat er het altruïsm van would-be tolstoianen, die aanklacht op aanklacht tegen de maatschappij uitfrazelen en eindigen met een voordracht over reinleven-beweging of een omhaling voor de St. Pieterspenning tot kultureel genot van blauwvoeten en blauwkousen. Uit de plattegrond-realistiek van Stijn Streuvels, die onlangs weer een ‘Prutske’ op de mart bracht, is de Vlaamse literatuur na steeds beschrijven aan het omschrijven gegaan. Ze heeft zich ontzwachteld uit epiese kleinkunst om onder te dompelen (het nieuwe doopsel) in oeverloze metaforen met speculatieve inslag. Zij verhield zich tot het naturalism zoals een krantbericht tot een tragedie en tans denkt zij het spiri- | |
[pagina 274]
| |
tualism te benaderen door bordpapieren allegorie en klatergoud. Iedere generatie moet haar voorgangers, die ongeldige opvattingen, de tijdgeest ten spijt willen bestendigen, koudmaken en met de lijkschouwing aanvangen. We aanvaarden dus onze nekrologiese rol als goede scherprechters. Van Nu en Straks wil zich in Vlaanderen overleven. Weren wij ons vooreerst tegen de wanvoorstelling, die het konflikt oud-jong in Vlaanderen situeert in een politiek tweespalt. Dit is een nevenzijde van het groot geschil. Wat wij inderdaad de 90ers voorwerpen, is hun politiek quietism ten overstaan van Vlaanderen's weergeboorte. Het kultuurflamingantism is tegenover een reeds ingeburgerd beginsel als: ‘beschikking over eigen lotsbestel voor de kleine volkeren’ hopeloos in gebreke gebleven. Wie voortaan met literaire walg voor het ‘politieke ambacht’ daadloos aan de noden van ons volk voorbijgaat, om zich te wijden aan kultuur in wereldburgelike zin, kan misschien talentvol ontwortelen maar nooit midden de volksgemeenschap opgroeien hart aan hart. Vermeylen's kultuurflamingantism is de late nabloei van het uitgespannen algevoel der XIX eeuwse kosmopolieten, dat uiteengespat is als een chimaera voor de kracht der feiten. Het mangelt alle 90ers van pragma. Zij hebben uit hun voortvarende sociale gezindheden niet de daadwerkelike richtlijn getrokken om de ideologie, waardoor ze werden begeesterd, maatschappelik te realiseren. Hun anarchisties individualism bleef in de chaos van de hedendaagse kollektieve krachten de onschuld zelf, want zonder stellingname. En het werd voor Vermeylen treurig voorbeschikt dat hij, de kampioen der vernieuwing rond 90, tans de politieke omzetting van zijn beginselen aanvaardt | |
[pagina 275]
| |
met een mandaat in de IIe Belgiese statenkamer. De 90ers, de Bom uitgezonderd, hebben zich van alle politiek angstvallig onthouden, omdat ze dienstboden zijn van het Belgies gezag. Hoe wil Van de Woestyne de mentor der jongeren worden, als hij onlangs nog krenterig de staatspremie voor letterkunde afdong aan Pallieter (N.R.C.)? Rond heel van Nu en Straks hangt nu een stofferige ministerielucht. De offisieelwording van die groep is ipso facto een bewijs voor zijn verval. Van hogerhand erkend talent met een Excellentie als schutsengel kan nooit een verdrukt volk ten goede komen, omdat de Excellentie-kunstbeschermer een der machthebbers is die het volk knevelen. Men is voor of tegen de verdrukkers van zijn land. Geen kompromis. De Vlaamse beweging die tans, ook zelfs door de z.g. radikale frontpartij, slechts uit de gezichtshoek van het taalkundige wordt betracht, omspant ook ekonomiese en sociale zijgebieden. Deze liggen braak. Een doelvast ekonoom en een beginselvast politieker, die in de staatsmanschap een apostolaat ziet, vermogen voor Vlaanderen meer dan de hele literatuurgeschiedenis van dit land, 1890 inbegrepen. Vermeylen heeft een zwak voor de kultuur uit de 4 windstreken en voor open vensters. Zou hij niet oppassen voor de tocht? Andere politiekers zijn leper. Zij steken de natte vinger op, om te voelen vanwaar de wind aanzet. Ook hen kunnen wij niet volgen. Van Cauwelaert en Huysmans zijn de makelaars in flamingantism. Bemiddelaars tussen volk en staat met als kommissieloon een zetel in het Antwerps magistraat. Voor het Vlaams beginsel is er maar een weg: onver- | |
[pagina 276]
| |
minkte, algehele zelfbeschikking over al de vermogens potentieel in het Vlaamse volk vervat en de politieke waarborgen om deze vermogens te doen gedijen. Dit betekent de herinrichting van het Belgies staatsbestel op federalistiese instee unitaire grondslag. Zolang de van Nu en Straksers hun geesteshouding niet in deze zin wijzigen, staan de jongeren van hen vervreemd. De literaire najaarshemel over de 90ers konstelleert zich bleek. Uit zijn alkoof gerezen, neemt Karel van de Woestyne met zijn Modderen Man een slijkbad. Zolang hij daarin blijft dabben is er geen gevaar. Slijkbaden werken heilzaam om kwade sappen te verdrijven. Maar als hij ingredienten rondraapt om anderen konfraterneel mee naar het hoofd te werpen, zeggen wij: halt. Het is een veeg teeken voor van de Woestyne, dat hij zich beijvert om de barriere neer te halen, die 90ers en 20ers binnen de esthetiek scheidt. Zijn houding is ongeveer deze: geef me onderdak in Uw asyl, of ik heet alles wat jullie voortbrengt prullaria. We hebben zulks vastgesteld toen zijn stem om saamwerking zonder echo bleef. Hij gaat nou sikkeneurig aan 't kapittelen als een oude peetoom die zijn nakomelingen onterft. Wij kunnen niet eens de testamentuitvoerders van de grote Florentijn wezen. Kunsttheoreties staat hij reeds als glansrijk vertegenwoordiger van het symbolies tijdperk gerangschikt. In de rotonde der dekadenten werd zijn beeltenis op de eerste rij bijgezet. Met hem gaat een generatie ten grond, die het koortsig najagen van schoonheid deed afdwalen in de bouwval ener wormstekige moraal. Kan zij deze bouwval weer weids tot een kathedraal uitwelven, dan wordt haar het mysterie openbaar. De hoekpijlers der jongere kunst steunen op ethiek. | |
[pagina 277]
| |
Deze nu is niet de stelregel van een zedelikheidsapostel en blijft vreemd aan alle didaktiek. Klemmen wij de kenmerken saam. De neerslagkunst van alle tijden vond haar oorsprong in het prijsgeven van de drang naar het mysterie van alle dingen. Haar ontbreekt de geloofsdrift om doorheen alle menselike passies vredig heen te komen naar schouwing in het overaardse. De dekadentdichtkunst is in haar ondertoon gallig, levensmoe. En de klanken die het overprikkeld stemmingslevendaar omheenrankt, slaan vals akkoord. Een avendlander mint zonsondergang over de meersen. Hij groeit nooit astraal uit boven zijn aandriften in zuiver godsverlangen. Als de passiebrand is uitgelaaid, blijft dan geen as voor deemoed? En leidt niet boetgang naar een heiligdom waarvan het sleutelwoord nooit gevonden wordt door schriftgeleerden? Het sensitivism van de 90ers en hun nalopers is kunstkweek van zwammen. Het verbruik van al de vitale krachten in verdorde zelfbespiegeling. De zaligmaking van verderf. Psychologies gezien: leedvermaak over eigen ondergang. Seksuele pathologie. Het aanspitsen van de zieke zenuw, het afstompen van alle drang naar het godsbeeld. Religiositeit is hen nooit aanhankelik geweest. Deze eigenschappen nu vormen het panacea der jongere kunst. Laat de voortbrengst voorlopig weinig omvangrijk zijn. Werd zelfs geen gebenedijd woord belletrie geleverd, dan nog ware het verworven inzicht reeds een reuzestap vooruit. De kunst van v.d. Woestyne is een uitgevierd symposion, met overladen weeldetafelen. De drank verschaalt in de romers en droesem breekt zuur op bij wie daar lafenis zoekt. Er is een barst in 't kristal. De feesteling kan verrekken in zijn roes, of in wilde | |
[pagina 278]
| |
walg ontwaken met een greep naar de fluwelen voorhang. Valt die weg, dan ziet hij de zompen omschapen in tovertuinen waarover nog de straling van een stille ster, wijl dageraad irisering legt op de ronde horizon. V. d. Woestyne's kunst is een norse giftbloem in dodelike gracie. Haar geur slaat bedwelming uit, maar intoxikeert. Daarom hebben de jongeren haar teelbodem omgedolven.
December 1922 |
|