Onwetendheid
door Jos. Panhuijsen Jr.
Onwetendheid, niets is er schoon als gij;
Ik heb naar u gezocht zoo vele jaren
En soms dan dacht ik blij, ook gij zocht mij;
Ik zag den streelwind van uw gouden haren,
Uw kinderlijk gezicht, uw wijzen lach
En ik vergat mijn werk, den nacht, den dag.
O eenmaal niet te weten, wat ik vond,
Wat ongekend geluk, wat groote oogen,
Wat vreemden, open trek om uwen mond,
Uw armen, die zich, reikend, niet bewogen
En om u heen den morgen, 't licht, den wind
En gij daar in dien glans, stil, groot, een kind.
Nu is het waar; ik zie de wereld aan
En adem stil, waar alle namen vielen,
Er is geen ding dat ik nog kan verstaan
En elk symbool, 't hoofd heffen en het knielen
Zijn dingen, die ik doe, voor ik het weet,
Omdat ik al mijn wetenschap vergeet.
Dit is de dag; dit blinkend witte licht,
Die blauwe lucht, die wolken, die verglijden,
Dit loof, dit groen, dit wijkend vergezicht;
Dit alles was sinds ongemeten tijden
En ik, ik zag het nooit, als ieder mensch
Steeds in verdriet, of zuchtend in een wensch.
| |
En dan den nacht, en dan de eindloosheid,
Het stijgen van de uren langs de treden
Der wijde lucht; en zijn tevredenheid,
Zijn weemoed ook, zijn lavende gebeden;
Dit is een schat, dien ik verloren dacht,
Dit is voor 't eerst, zooals hij is, de nacht.
O elk gebaar van mensch of dier heeft zin
En rijzen doen ze, zwijgende symbolen,
Niet voor 't verstand, maar, als in het begin,
Voor het gevoel; en wijsheid, lang verscholen,
Kan ik door mijn onwetendheid verstaan,
Want eindlijk vond ik het gewoon bestaan.
|
|