De Stem. Jaargang 3
(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Aanteekeningen
| |
[pagina 173]
| |
staan. A.J. Mussche in ‘Ter Waarheid’ herhaalde de betuiging zijner liefde voor deze kunst, erkende evenzeer dat de menschelijkheid die Van de Voorde uitte, en die aan het einde der 19de eeuw zoozeer overheerschte, in ons allen, 't zij realiter, 't zij als directe herinnering, nog aanwezig is; doch hij meende, dat deze reeds zoo tallooze malen uitgesproken was, dat men haar thans beter verzwijgen kan, en eerst ‘het moment van Paulus’, het moment van wedergeboorte en overwinning, het uitgangspunt tot een nieuwe kunst kan zijn. - Karel van den Oever, de moderne Vlaamsche katholieke dichter, kwam in ‘Vlaamsche Arbeid’ in fel verzet tegen de uitdrukking ‘alles met God-en-de vrouw te eindigen’, vooral in naam der katholieke dichters, voor wie God ‘een realiteit is’, en ging zelfs zoover, te beweren dat alle kunst die buiten de (katholieke) orthodoxie omging, uit den aard nooit iets anders dan ‘mooie noodseinen’ kon geven. Wies Moens ten slotte, in ‘Ter Waarheid’, viel èn Mussche èn Coster èn Van de Voorde aan. Al reeds het stilstaan bij deze vroegere phasen van levensvrees en twijfel scheen hem een symptoon van nog onoverwonnen, verouderde Romantiek. - In zijn essay in ‘de Stem’ lichtte hij uitvoerig toe, wat in zijn korte notities als boutade zou opgevat kunnen worden, en zette uiteen, wat hij zich van een gansch naar ziel en vorm vernieuwde kunst droomde. En daarmede was de polemiek overgebracht naar ‘de Stem’, en had zich tevens ook, van toevallige schermutseling, verdiept en uitgebreid tot een uiteenzetting der wederzijdsche levensaanschouwingen en kunstverwachtingen. Dit debat zal zich voortzetten. En dit is noodig. De toestand van geestelijke anarchie waartoe de poëzie en het litteraire leven in Noord- en Zuid-Nederland vervallen is, maakt dit noodig. - Korte besprekingen, schermutselingen, zinnelooze paradoxen, scheldwoorden en matelooze complimenten: zie hier de gansche practijk der hedendaagsche critiek! Wat werkelijk levend en gezond wil opbloeien, na de groote voorgegane periode, wordt in schaduw gelaten of moedwillig vertrapt, - zwakke epigonen worden daarentegen soms op machtige voetstukken geheschen, en alle culturen der wereld worden erbij gesleept, om het wonder van hun genie te verklaren. En over dat alles zweeft een geest van moede, kille harteloosheid en van moreele verstomping. - Hoe komen we eruit? Wij komen er vooreerst niet uit, doch wat wij, na de practijk, het eerst kunnen doen, dat is te trachten, althans tot eenige klaarheid te komen van wat men eigenlijk wil en waar men heen wil. - Dit kan men bereiken, door enkelen, | |
[pagina 174]
| |
vooral zij die zelve dichter zijn, te laten spreken over wat zij willen, wat zij aanvaarden en wat zij verwerpen, en dit in zoo massaal mogelijke essays. - Dit is dus geen enquête, en vluchtige uitingen die b.v. in de Dostojevsky-enquête een zekere documentaire waarde hadden, zullen worden geweerd. - Dit is eenvoudig een reeks, met tusschenpoozen gepubliceerde essays, waarin enkele woordvoerders van bepaalde groepen of generaties hun samenvattend woord kunnen spreken. Ook zij, die de uiterste moderniteit vertegenwoordigen, en die met alle bestaande vormen willen breken, zullen dit woord verkrijgen. Twee nieuwe essays liggen reeds persklaar, één over den stand der Noord- Nederlandsche dichtkunst, één over de idealen der allerjongste Vlaamsche poëzie. Verdere intensieve medewerking is ons toegezegd. Zij die (al theoretiseerend) zullen smalen dat de theorie de dichtkunst niet maakt, behooren te weten, dat wij twee jaar lang, misschien te uitsluitend, de practijk hebben laten voorgaan. Zij behooren ten tweede te weten, dat naast deze practijk ook de theorie een zekere beteekenis heeft, omdat zij een regulator is, goed werk in het licht kan brengen en slecht werk in de schaduw terug helpt dringen (wanneer zij zuiver werkt). Zij behooren ten derde te weten dat deze theorie, uit de practijk voortgekomen, op haar beurt die practijk weer sterk beïnvloedt, omdat zij een vorm van bewustwording is, en dit bewustzijn de onbewuste scheppingsvermogens steeds weer onwillekeurig doordringt. En dan: een gezondwordende kunst schept meer dan enkel theoretische, technische stelregels, zij schept ook wijsheid, die door kunstenaars uitgesproken, wederom tot kunst wordtGa naar voetnoot1), - een zieke kunst geeft slechte theoriën die verwarren en het verstand beleedigen. De lezer moge hier zelf ervaren, welke theorie het meest haar eigen begrensdheid blijkt te overstijgen en tot wijsheid wordt; welke theorien, door hun onhoudbaarheid, onwillekeurig de kunst verraden welke zij dienen. Wij hopen ten slotte, aan het einde der opstellenreeks een objectief overzicht te geven der verschillende stroomingen en meeningen, - en hopen ook - het vrije woord latend aan ieder die dit met overtuiging weet te voeren - daarin te mogen bestrijden wat ons bestrijdbaar lijkt. | |
[pagina 175]
| |
Critiek vóór allesOnlangs heeft de ‘Revue de Genève’ het weer eens gezegd, bij monde van Herman Robbers, en de ‘Telegraaf’ schijnt het piëteitvol vertaald te hebben en den lande opnieuw te nebben kondgedaan: ‘de Stem’ heeft geen eigen cachet, het tijdschrift vertegenwoordigt niets, het onderscheidt zich van geen enkel ander tijdschrift in het land, - want - en dit is het doorslaand argument dezer bewering: - de medewerkers die aan ‘de Stem’ medewerken, werkten voor een groot gedeelte aan andere tijdschriften mede en zullen ook in de toekomst nog wel aan andere tijdschriften medewerken. Inderdaad: de Redactie van ‘deStem’ erkent het, dat was zoo, en dat is zoo, en zal zoo zijn. Het argument is positief en afdoende, hard, glad en gesloten als een keisteen. Er is geen ontkennen aan. Wij zullen geen poging tot ontkennen wagen. Maar in dezen uitersten nood alleen een klein vraagje stellen: wat zou eigenlijk wel de practijk zijn, van wat in deze schijnbaar sluitende redeneering als zoo gemakkelijk mogelijk wordt voorgesteld: enkel speciale medewerkers te hebben? De practijk zou niet anders zijn dan deze: dat de Redactie zich daardoor verplicht, van alle speciale medewerkers dan ook alles te plaatsen, al het beste werk, maar ook al wat zwakker is. Dat de Redactie daarmede dus onmiddellijk het recht harer critiek uit de hand zou geven, en haar eigenlij kste richtsnoer: van alle levensuitingen het meest intens uitgesprokene te geven, uit de hand zou laten glippen. - In werkelijkheid krijgt ‘de Stem’ steeds meer ‘speciale’ medewerkers. Maar deze speciale medewerking heeft een ander karakter, een karakter van intimiteit en wederzijdsche vrijheid: er zijn daaronder medewerkers, die het verkiezen, alleen in ‘de Stem’ te publiceeren, met anderen bestaat eenvoudig een stilzwijgende overeenkomst, dat ‘de Stem’ de eerste keuze krijgt uit hun werk, weer anderen reserveeren voor het tijdschrift het naar hun keuze beste werk. - Dat is een wijze van speciale medewerking, die vruchtbaarder is dan het alles-publiceeren van een paar bepaalde auteurs. - En na de vraag naar de practijk: de vraag naar het resultaat. Wat zou eigenlijk het resultaat zijn, wanneer ‘de Stem’ door een of ander magisch procédé, een paar bepaalde schrijvers aan zich vastketende? Het resultaat zou wederom zijn: critiek! En de Nederlandsche critiek is in deze niet diepzinnig. Haar wegen zijn niet onnavolgbaar geniaal. Men kan vooruitzien wat dan volgen zou. Onder de aanwezige passepartouts zou het | |
[pagina 176]
| |
volgende te voorschijn gehaald worden en pasklaar gemaakt: ‘Dit tijdschrift volhardt in zijn sectarisch, ethisch karakter. Het brengt werk van een paar verdienstelijke auteurs, - en zwak werk dikwijls - en sluit alle andere buiten. - Waarom de Redactie, in haar verwaten eenzijdigheid, die anderen buitensluit, is ons een raadsel. Neen, oh, neen, menschen die weten wat het volle, het heerlijke, het machtige leven is, (Quérido zou dit leven waarschijnlijk ook nog ‘brandend asemen’ laten) handelen anders! Naar alle kanten zetten zij de vensters open opdat de winden des hemels bruisend binnenvallen. Deze spichtige lettrés echter zitten in hun studeerkamertje en verflensen in hun ‘adoration mutuelle’. Zoo draait de molen der Nederlandsche critiek. |
|