In een recensie over ‘Het kostbaar Bloed’ van Willem de Mérode, heb ik de paralleel getrokken met Van den Oever. Beiden zijn getekenden des Geloofs, gemerkten door het geloof hunner vaderen. De Mérode draagt de kalme kracht der kalvinistiese berusting; Van den Oever is de rusteloze jager naar God, de rusteloos-opgejaagde door de schichten der liefde Jesu. De poëzie van Van den Oever, zoals die werd neergelegd in de bundel ‘Het open Luik’, is een poëzie van vrees en duistere aanbidding. Het mysterieuze was altijd een donkere kracht in hem. In de ‘Kempische vertelsels’ zat reeds deze drang naar het geheimnisvolle aanwezig. Ook archaïese neigingen zijn in hem: schreef hij niet ‘Godvruchtige Maenrijmen’ (1911) in ouderwetse trant? En met welke virtuositeit wist hij het zwaar-geornamenteerde vers der Renaissancedichters dienstbaar te maken tot zijn inspiratie voor ‘Geuzenstad’ en de ‘Lof van Antwerpen’, waarvan 's dichters verering voor de aloude luister der Scheldestad de foelie is! De dichter van ‘Het open Luik’, modern door het ritme en de cerebraliteit van zijn vers, kent de waarde van folkloristiese motieven. (Satan's bokspoten springen het fijne weefsel van zijn dromen aan flarden; op de groene zeebaar vlijt zich de meermin, haar wellust daagt de dichter uit; het zeepaard woelt in 't getij). Hij heeft voor alle dingen, voor alle verschijnselen de schrik en de leven-inblazende fantazie van de late middeleeuwer. (Breughelse visioenen spoken door het gedicht ‘De Dood’, fantastiek als een optocht der Wederdopers). Het Vlaamse landschap, de Vlaamse lijnen en kleuren zijn met hem vergroeid, in hem vastgegroeid, in zijn denken, in zijn verbeelding. (Ik citeer uit de bundel:
Vlaanderen, nevel-blauw; de avond paling-blauw, paling-blauw de rivier; de maan is appelgroen; er is zilver vuur op elke kruin der kankerige bomen; absynth-groen de zee, enz.).
Al deze dingen en, bovenal: zijn onophoudelike, rusteloze kamp om God, zijn hardnekkig geloof dat zich boven elke twijfel, boven iedere vertwijfeling, hoe somber en liefde-verlaten ook, weer opwerkt - merg en bloed beide van zijn poëzie - maken van hem een der interessantste figuren uit het literaire Vlaanderen.
Uit ‘Het open Luik’, waarin naast lugubere bepeinzingen over dood, duivel en zonde, de zuiverste zielsopwellingen bloeien: vurige rozen vol dauw en honig midden een veld van distels en zwart graangewas, schrijf ik hier over dit ‘Gebed’.