Het is haast onnoodig hier de intrige van het verhaal nog na te vertellen. Marieke is het dochtertje van een armen kleermaker, die zonder het te weten een Rubens bezit. De schat wordt ontdekt, juist als Marieke haar moeder verloren heeft. Marieke wordt rijk, en gaat naar een kostschool, - de vader, Rubens bijgenaamd na de groote ontdekking, - ondergaat het lot dat te voorzien was, hij verzakt en verstompt in zijn plotselinge weelde en wordt een stille dronkaard en een onhandig bedrijver van stadspolitiek, een arm nutteloos mensch, een weerlooze eigenlijk, die te dof van leven is om zijn eigen verlatenheid te kennen. Beiden, vader en dochter, komen door hun plotselingen rijkdom in een kille leegte te staan. Marieke vult die leegte met haar droomen, die eigenlijk één lang smachten zijn naar liefde. Haar heele wezen is zuiverheid en zachtheid, zoo volkomen als alleen in vrouwen mogelijk is, - en het verlangen dier zuivere levenskracht kan enkel liefde zijn. En de drie liefden van Marieken zijn eigenlijk de wezenlijke inhoud van dit boek: de vroomheid, de droom van Christus en Maria - de vriendin, - en eindelijk de eerste minnaar. Maar met de eerste korte aanraking der liefde eindigt het werk. De oorlog, een bankbreuk, de plotselinge dood van haar vader, het verdwijnen van den Duitschen geliefde, - met die scherpe explosiën breekt eindelijk Marieke's verlangend kinderleven in stukken. Op de laatste bladzijden ziet men haar vluchten met de radelooze stoeten mee voor de Duitsche kanonnen, en, met een vreemd kind in haar armen en omklaagd door verwarring en ellende, gaat haar plotseling het weten open, dat dit alles het leven nog niet was, en dat veel grooter geluk en dieper lijden haar wellicht zou kunnen wachten.
Wanneer men aan dit boekje terugdenkt, zoo verrijst onwillekeurig het beeld van een lenteboomgaard, veel