| |
| |
| |
Tooneel
door Dop Bles
Les Compagnons de la Chimère.
‘Rasé, les lèvres nettes ou ne gardant que cette minuscule moustache à l'américaine qui transforme un baiser masculin en une rapide application de brosse à dents, il a le plus souvent le nez busque des ambitieux et des lutteurs. Ses cheveux drus ont l'air d'avoir été rejetés en arrière par le vent de l'auto. Le bas de son visage est plus mince plus fin que les mentons du dernier siècle. Mais avec quelque chose de dur qu'on ne retrouve guère sous Napolèon III. Son élégance est précise comme celle d'un moteur. Il est l'homme de la vitesse!’
Met deze, Fernand Divoire's meer dan louter uiterlijke beschrijving van ‘Le jeune homme de 1922’ komt Julien uit Jean-Jacques Bernard's ‘Martine’ vrijwel overeen. Deze Julien is weliswaar poëtisch aangelegd, hij citeert wel gedichten, maar als Martine, het simpele meisje, hem in deze vlucht niet volgen kan, dan toont hij zich ‘l'homme de la vitesse’, die zich van haar afwendt, en zijn hart keert tot zijn nichtje, met 't vlugge gemak, waarmee hij een auto vireeren zou. Julien heeft de loopgraven gekend, overlevend den oorlog, wil hij dit overleven productief; terug in 't reëele leven, wil hij in dit leven ook het slagen reëel. Zijn egoïsme, het iets-wreede, het behoort niet alleen tot het karakteristieke van den hedendaagschen Franschen jongeling, het is tevens het pijnlijk treffende voor wie nu Parijs bezoekt. In 1914 verdween de lach uit de straten van Parijs, en deze lach zou niet keeren in blijde onbevangenheid. De lippen sluiten zich doelbewust en in het geslotene ligt reeds een kracht. En aldus deze Julien. Ook hij begrijpt het leven als een speciaal soort motor; de poëzie vult zijn gedachten-leven niet, slechts de uren van zijn vacantie, voorzoover deze zijn aandacht niet voor de toekomst vragen. Doch al moge Parijs veranderd zijn, niet aldus de natuur! De anemonen zullen steeds het eerste luwen van lente verwachten, en steeds zullen de harten der bloemen zich keeren tot de zon. En 't simpele meisjeshart zal immer ontbloeien in de eerste
| |
| |
stralen van hààr naderende min, en haar liefde zal groeien en uitgroeien naar den geliefde, en zoo deze ging, zoo zij alleen gelaten wordt als verloren in het wonder-groote bezit, dan zal die liefde zich om haar wezen als een woekerende rankenplant slingeren, zich tenslotte in zichzelf verstikkend.
Julien ‘le jeune homme de 1922’, heeft in Martine de liefde gewekt, de eerste liefde, dat is: de eerste levensopenbaring door de min. Zij verscheen toevallig op zijn weg, hij speelde de idylle, o, uiterst kort, want tijd is geld! Doch voor haar werd hij de verschijning, de beslissende en ontzettende verschijning in haar leven. En dit, haar zielsgebeuren, ziedaar de inhoud van het stuk, een innerlijk en innig gebeuren, dat zijn tragische hoogte bereikt in de smartelijke verwezenheid, die haar bevangt, wanneer zij hulpeloos staat, alleen gelaten met haar te groote liefde, die zich niet hechten kan.
En dit hoogtepunt werd ons door Marguérite Jamois gegeven als het symbool van 't groote, niet gevraagde leed, dat als een nauw bewuste verdooving het wezen vervult en door het lichaam in angstige roerloosheid wordt ondergaan. Marguérite Jamois wist volkomen en volmaakt te ver-beelden, beeld als zij was van liefde's ingehouden eeuwige klacht. Haar spel was van zulk een ongekende kristallen gaaf heid in klank als gebaar, van zulk een openbarende ontroerende schoonheid, dat het scheen of bier werkelijk een zielsgebeuren passief werd ondergaan en onbewust het feillooze in klank en beweeg ontstond.
Hoe subliem was haar spel toen zij alleen daar zat met zijn jonge vrouw, en deze haar met nerveus-vertrouwelijke vriendinnehartelijkheid koesterde, totdat plotseling de geliefde verscheen, de geliefde toch van beiden! Dan, ineens, staat Martine alleen, vereenzaamd en ver tegenover hen bei, vijandig ver tegenover het paar, voor wie haar aanwezigheid nu hinderlijk werd. Zij voelt, dat zij heen moet gaan, maar in haar hulpelooze smart kan zij niet gaan, als geplakt aan den grond blijft zij verwezen staan met het doffe weten te moeten verdwijnen en 't domme verlangen toch maar te blijven waar hij is. Dit stille spel, waarin heel de innerlijke schier onbewuste strijd verraden wordt door een enkel schokken en loom beweeg, waarin wij haar wankelend zien in den droeven droom, bevangen als in nauw overwonnen duizeling, ook hier was zulk zichtbaar, zulk tastbaar zielsgebeuren, dat de herinnering, een stil en zacht ontroerend vizioen voor heel het leven zal blijven.
En deze schoone verinniging danken wij niet alleen deze uitver- | |
| |
koren actrice, wijl heel het streven van dit jonge gezelschap op die schoonheid gericht is, op de openbaring van wat door geen woorden te omsluiten is.
Verdieping in de theorieën van ‘La Chimère’ is overbodig, nu wij aanschouwen konden het bereiken: ‘On sait restituer autour des mots tout ce que ces mots n'ont pas su dire.’ Marguérite Jamois wist met ‘de droom van den dichter, in 't koude manuscript vervluchtigd’, haar vertolking te omhangen, en dus werd bereikt, wat het meest essentieele is van 't streven en verlangen, waaruit dit ensemble geboren werd. Vandaar dat van minder belang is dat het volkomene niet de geheele opvoering droeg. In deze zoo kristal-klare dialoog, waarin elk woord zijn zuivere klank verlangt, was de vertolking van de grootmoeder beslist onvoldoende, en ook de minnaar had dieper en scherper relief kunnen geven. De decors in 't eerste bedrijf, de scène der eerste ontmoeting, wanneer bei gehuld in vertrouwelijke schauw van ouden eik gezeten zijn, terwijl daarom heen de wereld in brand van zonlicht als in heete sidderende hartstocht straalt, dit had zinrijker en schooner gekund. Doch dit al is van weinig belang, want het falen heeft voor ons geen waarde. En daarom laten wij gaarne ‘Intimite’ van Jean Victor Pellerin onbesproken, waarvan de fouten door de regie slechts sterker belicht werden, en ondanks de hulpmiddelen te veel de bioscoop ontleend, een opeenvolging bleef van bedachte uitwerking van een goed idee, waaraan elke inspiratie vreemd bleef.
De komst van deze ‘Compagnons de la Chimère’ heeft hierom een zekere waarde en werkelijk belang, wijl men in Holland toch in den treure voor oogen zal moeten zien, dat elke opbloei van de tooneelspeelkunst in 't buitenland saamgaat met een erkenning van de moderne tooneellitteratuur, eer men ook bier zal beseffen dat de eigen litteratuur onverbiddelijk van noode is, zelfs meer dan ‘eigen ateliers om eigen costumes te vervaardigen.’
| |
Kon. Ver. Het Ned. Tooneel. Aaron Hoffmann's ‘Welkom Vreemdeling’.
De electricien des heeren Dr. Royaards is - naar men zegt - enkele malen naar Engeland medegenomen, om aldaar de vertooning te aanschouwen. Zijn aanleg gold dan ook bovenal het succes. Dr. Royaards, die geen humor verstaat, en 't gevoel niet uiten kan, is niet in staat een jood, den gevoelsmensch, met zijn vaak zelfvernederende humor waarachtig te creëeren. Wel wist
| |
| |
hij, dank zijn knap technisch kunnen, het spel te dragen, in al zijn ondraaglijke onechtheid, met echtheid-imitaties rijkelijk gesmukt. Meer de niais dan de slimme zoon van 't oude volk, naderde hij soms August de Domme. Meer te betreuren dan te bewonderen is de entrain, waarmee dit Amerikaansche maak-werk gegeven werd. Doch pijnlijk en angstig is wel het feit, dat bijna de geheele pers vol bewondering scheen van een werk, dat zij - en te recht - de première niet hadden laten beleven, zoo een Heijermans de auteur geweest was.
‘Welkom Vreemdeling!’
| |
De Haghespelers. Shakespeare's Macbeth.
Het spijt ons juist nu - nu de vrijwel ontoerekenbare schouwburgcommissie niets beters te doen wist, om haar houding eenigzins te redden, dan den Heer Verkade van vele speelavonden op laffe wijs te bestelen, het spijt ons op dit oogenblik niet meer dan de waarheid te mogen schrijven.
De Heer Verkade liet de jaren gaan, en de jaren voerden hem ver van de jeugd, waarin elke verwezenlijking van een ideaal of illusie reeds een daad is van bekorend schoon, omdat in elke bottende belofte de schoonheid van bloei bevangen ligt. Die jaren gingen onherroepelijk, maar zoo de Heer Verkade het wreede en bittere van dit verdwijnen in 't drijfzand der tijden doorproefde, verstaan heeft hij dit meedoogenlooze geenszins, als een scherpe, stille les waarmede het leven slaat.
Er is een dag geweest, waarop hij zich fier had kunnen richten en roepen: ‘Uw voorname theaters, uw beroemde acteurs behoef ik niet, want wij met onze bruischende liefde en moedige drift, wij zullen u Shakespeare toonen en zoo wij 't niet goed doen, dan zullen wij 't beter doen na vijf of tien of tientallen van jaren. Maar iets zullen wij bereiken, een daad van geloof, in de hooge roeping van 't tooneel.’ Thans is hij zelf directeur in de eenige groote schouwburg van Den Haag. Nu is 't uur voor hem aangebroken waarop de arbeid vruchtbaar moest zijn. Nu is 't oogenblik gekomen, waarop hij omringd moest staan door wie met hem bereikten!
And that which should accompany old age
as honour, love, obedience, troops of friends,
I must not look to have;....
Macbeth's woorden had Verkade bier uit het hart kunnen komen nu hij daar stond, grootendeels door jonge krachten om- | |
| |
ringd, en vóór zich een publiek, dat hem zijn vertrouwen nog schenken moet.
Een directeur, die Shakespeare brengen wil, dient de beste krachten aan zich te binden, wijl voor een genie als Shakespeare het edelste materiaal nauw voldoende is. En is de geest niet verward als deze tijden, die hier roemen durft, niet wijl de verwezenlijking een zeker bereiken inhield, maar wijl het bereikte meer verwezenlijkte dan mogelijk scheen met de middelen, die ten dienste stonden? Is roekeloosheid moed, en moed het kleed der kunst? Een opvoering als deze van Macbeth, kan voor den Heer Verkade een zekere bewondering wekken. Hoewel elke lof verdwijnen moet in stijgende verwondering, dat zoo veel talent en opoffering aan hopelooze opdracht geschonken werd. De Macbeth die Verkade ons gaf, werd niet gecreëerd, maar gedeklameerd. Dit was mogelijk nu Lady Macbeth op dezelfde wijs werd opgevat en de regie deze opvatting aanvulde.
Dit declameeren was wel kundig en knap als zoodanig, doch het bleef een verduidelijkt zeggen, verduidelijkt door de elementaire aanduiding der gevoelens, die de figuur waarschijnlijk voornamelijk beheerschte.
Declameerend bleef het bij een vruchteloos trachten Macbeth te doen zien. Een vermoeiende opdracht, vermoeiend óók het publiek. Het is wonderlijk, deze werkelijke liefde voor Shakespeare, saamgaand met een volslagen gevoelloosheid voor 't meest wezenlijke, het renaissancistische van Shakespeare, die 't universeel menschelijke in de meest karakteristieke individueele omlijning schonk tegen de hooge hemelen van 't eeuwig mysterie geplaatst.
Van 't diep-menschelijke sloeg even, als een intense gloed, een zielskreet uit, toen Van Dalsum Macduff's waanzin-smart liet stroomen, grenzenloos in dit begrensd omvatten. Maar deze korte momenten stonden vervreemd alleen.
Van Looy's vertaling, die minder levende taal dan rythmische woordconstructies werd, verergerde het kwaad; logisch-verstandelijk werd Macbeth, nimmer als de verstandelijke te verstaan. Macbeth is toch de cholerische meegesleept door den storm van zijn eerzucht, die meer drift dan moed bezit en wiens daden het uitbreken uit hallucineerende angsten zijn.
Van deze huiverende obsessie werd Verkade's vertolken niet meer dan een driftig verslag zóó bij 't verschijnen van Banco's geest, die als een vlug gymnast opdook en verdween. Dit te
| |
| |
menschelijke der geestverschijning was onverklaarbaar, nu de moordenaars ten onrechte en tevergeefs geabstraheerd werden, doch meer dan decoratieve vervlakking werd niet bereikt.
De tooneelbouw schuivende poort-coulissen bleken practisch, hoewel voor enkele tooneelen onvoldoende, zelfs bij deze opvatting.
De Heer Verkade's liefde voor Shakespeare is een tragische apenliefde. Niet alleen vermoordt hij meer, dan hij tot leven wekt, maar het schijnt wel of hij niet rusten kan eer hij zich op dit machtige talent te pletter liep.
‘Naar het u lijkt’
volgde ‘Macbeth’ op den voet en hier eer zorgeloosheid dan blijheid, eer dilettantisme dan naïeviteit. Niet de jonge minnaars maar de stokoude Adam gaf het tempo aan; waarin 't spel zich voort zou slepen. Een wanhopige mislukking als Macbeth werd het geenszins, van een niet onverdienstelijke opvoering zou men zelfs kunnen spreken. Doch wij hebben - helaas! - geen behoefte aan 't niet onverdienstelijke; het is bitter jammer dat de tooneeldirecties de algemeene malaise durend als een fataliteit schijnen te vreezen inplaats van als een verschijnsel, tot op zekere hoogte te doorgronden. Dan zouden zij beseffen, dat wij meer stralende blijheid, meer geloof in de bevrijdende vreugd, meer warmte van eerste liefde's gloeien moeten aanschouwen, om te gelooven in het sprookje, dat ons eigen werkelijkheid doet vergeten. Want dit zullen de directies toch ook wel weten, dat de mensch van het tooneel bovenal verlangt, zich van eigen werkelijkheid te ontdoen. Want in 't vergeten ligt de troost der betrekkelijkheid. En troost vragen deze zwaar dommelende, eer nog dan donkere tijden meer, dan welk uur, dat het nu levende geslacht ooit kende. Want nimmer scheen de toekomst zoo leeg en log-ontzield!
|
|