De Stem. Jaargang 2
(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1095]
| |
[pagina 1095]
| |
Jan van Herwijnen
| |
[pagina 1096]
| |
onontkoombare conflicten eener zich van binnenuit vernieuwende cultuur, sinds zij samengaan met uitingen van verrassende revolutionaire kracht en geestelijke diepte. Dat juist deze werken de meest eenvoudige zijn, de meest directe en menschelijke, dat zij bovendien veelal de onhandige zijn, nog eer de primitieve, en soms denken doen aan de onwillekeurige uitingen van menschen die de kunst nieuw te ontdekken schijnen, bevestigt slechts hun intuïtief en baanbrekend karakter. De bezielde werken overschouwend en samenvattend, mag erkend worden, dat de moderne kunst - de beeldende kunsten in verband met een weder ontwaakte architectuur - een verschijnsel van diep ingrijpende waarde beteekent. Er is, binnen 't gebied der plastische kunsten, iets gebeurd, iets gebeurd dat vaak buitensporig en wel eens absurd en te dikwijls krank zich voordoet, maar dat in zijn dieper wezen als historisch feit niet langer ontkend worden kan. Het geheel dezer kunst vertolkt een tijd van troebele verwarring, van depravatie zelfs, maar van een sterk geestelijk willen tegelijk. Zij bewijst dat Europa, hoe tragisch de crisis harer beschaving ook zij, nog vol is van gistend leven en nog gestuwd wordt door den wil van vernieuwing en herstel. Niettegenstaande de versplitsing van stijl, 't volstrekt gemis aan traditie, zijn de wezenlijkste uitingen der moderne kunst te zien als de ontstuimige pogingen om boven het individualisme uit te komen, boven het individualisme dat tegelijk zich in ontstellende modegrillen uitviert en op arrogante wijze zelfmoord pleegt. Geen kunst, geen rubriek van beschaving, geeft van de conflicten en ondergangen, maar ook van den scheppenden geest onzer dagen een zoo krachtig beeld als de schilder- en de beeldhouwkunst. Onder de jonge krachten, die in onze vaderlandsche | |
[pagina 1097]
| |
kunst zich rechtvaardigen door ernst en expressieve kracht, acht ik Jan van Herwijnen een der meest belovenden. De veelvormigheid, de ongevormdheid van onzen tijd dwingt hem slechts zich nog koppiger in zijn éénzijdigheid te begrenzen. Dit verschijnsel (want een verschijnsel is het) bewijst nog geen kracht. Juist onze chaotische wereld, ook die der kunst, is vol dogmatici en toegeschroefden, vol program-menschen, die meenen sterk te zijn daar zij van het leven niets zien dan hun abstracte schema's. Een gevaar van verstarring zou ook bij Van Herwijnen ontstaan, indien niet zijn gansche wil en geest zoo sterk op 't menschelijke gericht bleven. De uitsluitende belangstelling voor het menschelijke, het uitsluitend psychologisch karakter zijner kunst, vormt de kenmerkende eigenschap der uitgebreide reeks geteekende portretten, die, hij enkele jaren geleden, in Amsterdam tentoonstelde. De wijze echter waarop zich zijn menschelijkheid in den aanvang uitte, duidde in zich zelf op eenzijdigheid, op een parti pris. Menschelijkheid wilde hij in den socialen zin. Men voelde een tendens in dit werk, dat kaal was en dor en van een beklemmende eenvormigheid. Hij wilde de zelftevredenen en de gerusten een schok geven; hij wilde hen toeroepen dat er armen zijn, dat in de steden duizenden schuldeloos lijden, lijden door gebrek, door maatschappelijke verwording, lijden door de schuld van allen gezamenlijk. De bestialiteiten, de degeneraties, de misvormingen der armoede in een op bezit en macht gegrondveste samenleving beeldde hij uit, fel, direct en dwingend. Allen die onderzinken, die mislukken, die tot misdaad komen of tot waanzin, allen die verschopt worden en vernederd, die verminkt worden door de schuldige onbewustheid der toevallig welvarenden, allen die vermorzeld worden in 't raderwerk der vermechaniseerde maatschappij, - hij gaf hun zijn liefde. | |
[pagina 1098]
| |
‘En deze zijn de bleeken, de vermoeiden,
En die mistroostig zijn, en de verfoeiden,
En al de armen en de klagenden,
Allen die 't hart om droefenis verrieden,
Allen die droefenis geen troost kon bieden,
En de vergetenen en de vragenden.’Ga naar voetnoot1)
Hij gaf hun zijn liefde; maar zijn liefde versmaadde de teederheid en 't medelijden; zij wendde zich om en verhardde zich tot de aanklacht. Zonder omwegen, zonder variatie, zonder aanduidingen van een omgeving, armelijk haast van simpelheid heeft hij die reeks vervallenen geteekend, ten voeten uit meest, in harde lijnen, in stroeve contouren, in groote vlakken zwart en wit. Daar is iets van het document in deze teekeningen; maar meer nog dan de felle schraalte eener documentatie treft de pijnlijke gespannenheid, de starheid van een zich forceerenden wil. Er is een verwrongen fataliteit in dit werk, waarvan de opzettelijkheid zelf als een noodwendigheid aandoet. Het is de uiting van een mensch, die onder den ban van 't idee fixe leeft. De vorm waarin zijn menschelijkheid zich aanvankelijk openbaart, schept nieuwe gevaren van verenging. - Niet de overgave aan het leed der wereld kan den mensch verengen, maar dit: in het leed der wereld uitsluitend sociaal leed, sociaal onrecht te zien, het uitsluitend te zien als de ziekte of zonde van een tijd, van een maatschappij. Het geloof in een toekomstige wereld van recht en vrede, deze hoogste droom, kan niet tot een program verstelligd worden zonder den mensch op den duur te verharden in een rusteloos verzet. Opstandigheid die zich niet meer tot erbarmen bevrijden kan, verstart tot wrok. De intensiteit van zijn voelen heeft echter Van, Herwijnen gered, als kunstenaar en als mensch. Zij heeft | |
[pagina t.o. 1098]
| |
[pagina t.o. 1099]
| |
[pagina 1099]
| |
hem als kunstenaar gered door de schema's zijner psychologische documentaties te breken en in hem die aandacht te wekken voor 't zijnde zonder welke geen kunstenaar zich ontwikkelen kan. Want Van Herwijnen's syntheses zijn dikwijls te makkelijk bereikt, zij zijn te voorbarig. Aan volhoudende en doordringende kracht van uitbeelding had en heeft zijn arbeid te winnen. Onhandigheden en vluchtigheden voelde hij niet genoeg als zwakheden, die overwonnen moesten worden in een hardnekkigen strijd. Het kunstenaarsgeweten kon niet ontwaken zoolang zijn sociaal fanatisme hem zoo uitsluitend beheerschte, hem obsedeerde. Maar in de momenten van scheppende kracht werd zijn aandacht zoo volkomen geconcentreerd, dat hij onwillekeurig studeerde, studeerde en ontleedde en zich overgaf met den deemoed, 't geduld en 't geloof, die de ware moraal zijn van den arbeid en de levensvoorwaarde van den kunstenaar. De intensiteit van zijn voelen redde den mensch in hem, door het pantser van verstandelijk bewustzijn, van vooropgezette bedoelingen te verbreken en de liefde vrij te maken. In een sociaal verzet wortelt dit werk, dat in de oorlogsjaren geconcipieerd werd. Maar strekking en inhoud van een kunstwerk dekken elkander zelden. De ware geestelijke inhoud dezer psychologische portretten was wijder dan de bewuste strekking. De sociale wil heeft zich thans verinwendigd tot een psychisch begrijpen, dat het mededoogen reeds inhoudt en waardoor de zelfforceering van dezen fanatieken geest zich ontspannen kan. Er is een stille ernst gekomen in zijn uitbeelding van de armen en van het arbeidende volk, een innerlijke waardigheid, er is een kracht van leven in hun geheimzinnige oogen, een schoone bewogenheid in de representatieve voorste- | |
[pagina 1100]
| |
ling, een steeds persoonlijke objectiviteit, welke bevrijdend werkt, daar van de verschijning de wonderlijke grond gevoeld wordt. In plaats van verongelukten beeldt hij nu vooral de krachtigen en rustigen onder 't volk, al blijft de algemeene sfeer van zijn arbeid tragisch. Het is de tragedie van 't simpele menschenleven, niet meer in hoofdzaak die der sociale ontaardingen welke hij uitdrukt. Zoo er nog eenzijdigheid is in zijn portretten, deze heeft zich zelf gerechtvaardigd. Want eenzijdigheid die diep is, kan nooit verengend aandoen. In den laatsten tijd is ook de schilder in Van Herwijnen ontwaakt en met den schilder de dichter wien de schoonheid der natuur geopenbaard werd. Den eenvoud, den zin voor 't directe, die aan vele zijner portretten een monumentaal karakter gaf, die deze soms aan oude Gothische beelden van worstelende menschelijkheid deden herinneren, vindt men in deze klare, strakke, samenvattende landschappen terug. Zijn stijlgevoel vertolkt zich tot in den aard zijner kleur. De tekortkomingen, die hij als figuurteekenaar nog nooit geheel overwon, die met 't woord onhandigheid niet gedekt worden, vindt men in deze landschappen terug. Een kunstenaar van zijn concentratievermogen zal deze te boven komen zoo hij een deemoedige, een zoekende blijft. Over den landschapschilder Van Herwijnen zal later te spreken zijn. Thans echter dient reeds de beteekenis te worden erkend van den teekenaar, die in de uitbeelding van het volk zich een scherp psychologisch en groot voelend portrettist heeft getoond, een portrettist in den wijderen zin van het woord, een bezield uitbeelder van karakters die den strijdenden geest onzer dagen vertolken. |
|