| |
| |
| |
De kritiek der wapenen
door J. Welders
Als eersten in de rij der overwonnenen, die met het zwaard hebben gerebelleerd tegen het smadelijke vredesverdrag, zijn de Turken naar voren getreden. Ook zij hebben hun periode gehad, waarin zij zich hebben bepaald tot het oefenen van kritiek op den moordenden vrede, die hun werd gedicteerd. Maar zij achtten niet lang geleden het tijdstip gekomen om het wapen der kritiek te vervangen door de kritiek der wapenen en met het zwaard een situatie te scheppen, waartoe het woord alleen niet bij machte was. Dit, wij geven het toe: eenigsźins hardhandige optreden heeft, voor de zooveelste maal in de wereldgeschiedenis, bewezen, dat geen recht bestaanbaar is waar macht ontbreekt. Op het oogenblik, dat wij dit schrijven, moet de conferentie van Lausanne nog plaats vinden en dreigen er nog allerlei moeilijkheden tusschen de scheppers en verdedigers van het nu verscheurde verdrag van Sèvres en de zegevierende Turksche nationalisten. Wat met betrekking tot de thans bestaande onzekere situatie de goden in hun schoot verborgen houden, zal de toekomst moeten leeren. Voorspellen in dezen heeft weinig zin. Maar ook zonder vooruit te loopen op den gang van zaken in de eerstkomende maanden, kan men toch reeds vaststellen, dat het Kemalistische leger, werktuig van een waarlijk scheppende, verbeeldingrijke en vooruitziende politiek, een belangrijk stuk van het nationale ideaal, dat men voor kort nog blijvend geschonden waande door het overwinnende
| |
| |
imperialisme van West-Europa, heeft verwerkelijkt en verzekerd.
De ontzaglijke beteekenis daarvan ligt voor geen gering deel in de omstandigheid, dat aan den verbijsterenden waan en het schrikbeeld van een oppermachtige en duurzame militaire dictatuur der entente een einde is gekomen. Het blijkt, dat er ideeën en idealen bestaan, sterker dan bajonetten en kanonnen, zóó sterk, dat ze zelfs door de machtige overwinnaars in den grooten oorlog niet straffeloos kunnen worden vertreden. Het is, trouwens, niet voor de eerste maal, dat men in Europa deze ervaring heeft opgedaan. De Heilige Alliantie van een eeuw geleden zag ook haar verstarrings- en onderdrukkingssysteem aantasten toen eveneens een Balkanyolk, de Grieken, in weerwil van vroegere plechtige tractaten, den misschien onheiligen maar in ieder geval laaienden fakkel van den nationalen bevrijdingsstrijd verhief en op de Turksche overheersching, door die Heilige Alliantie erkend en bevestigd, zijn onafhankelijkheid bevocht. De Heilige Alliantie van 1918 is waarschijnlijk wel even sterk als haar onzalige voorganger van een eeuw geleden; ook zij heeft het aangedurfd de ideeën van democratie en nationale vrijheid te negeeren en de gendarmen der reactie te bewapenen, met het doel den toestand van onderdrukking en machtswillekeur, zooals die op het oogenblik bestaat, te handhaven. Maar ook deze Heilige Alliantie moet op pijnlijke wijze ervaren, dat de idealen, die de eeuwen door de fantasie en het gemoed der volken hebben doen opbloeien en ontroerd, een grens stellen aan elke brute macht. De Grieksche opstand van 1827 is de mokerslag geweest, die een periode in de geschiedenis van Europa heeft ontsloten van vrijheidsbewegingen en revolutionaire woelingen, welke een hoogtepunt en een voorloopig einde vonden in de revoluties van 1830 en 1848. De
| |
| |
mogelijkheid is volstrekt niet uitgesloten, dat de overwinning van Smyrna ons heeft gebracht aan den drempel van een dergelijke revolutionaire periode en dat de macht van de tegenwoordige Heilige Alliantie door de vlam van verzet, die in de harten leeft van alle Europeesche onderdrukte volken en slechts hoeft uit te slaan om haar geweld te toonen, zal worden verteerd.
Dit is zeker: de fantasie der naties en volken, welke òf onder den druk der jongste vredesverdragen òf onder den eeuwenouden druk van het Europeesche imperialisme lijden, is door de overwinning der Turken tot spanning geprikkeld. Dit is een tweede en zeker niet minder belangrijke factor, welke aan de gebeurtenissen van thans hun ontzaglijke beteekenis verleent. Want het beeld der vrijheid moet in den geest leven, alvorens het in de werkelijkheid van ruimte en tijdkan worden opgericht. Als maar eenmaal de geesten gerevolutioneerd zijn, zoo zegt de jonge Hegel in een van zijn brieven, houdt de werkelijkheid het niet lang meer uit. De overwinning van Kemal heeft niet alleen in de harten der Turken vreugde en vertrouwen doen herleven; zij is ook ontvangen als een straal van hoop in de sombere, ontmoedigde en vertwijfelde geesten van Oost- en midden- Europa. Een geluid, dat verstorven scheen, is weer gehoord, een vonk van blijheid is weer gaan tintelen in de oogen, en in brieven en gesprekken klinken weer woorden op van vertrouwen, dat het eens, eens, anders zal worden.
Toch lijkt het voorshands zeer waarschijnlijk, dat de diepere werking van de Kemalistische overwinning zich voorloopig vooral in Azië zal doen gelden. Ja, wellicht mag men zeggen, dat juist hierin de grootste beteekenis ligt van de zegepraal der Turken. Zij is een klaroenstoot voor het ontwakende Azië. Haar golfbeweging, nog versterkt en machtig verbreed door de vast- | |
| |
beraden politiek der Russische Sovjetrepubliek, beroert de Aziatische en Islamitische volken tot in de verste uithoeken van het Aziatische werelddeel.
Het is onze bedoeling aan dit laatste: den weerslag van de Europeesche gebeurtenissen op het Aziatische continent en met name aan de Russische Oriënt-politiek, een beschouwing te wijden. Zulks zal echter niet in dit opstel geschieden. Hier wenschen wij slechts het Turksche probleem, zooals zich dat voor en na den grooten oorlog heeft voorgedaan, te beschouwen en het als ‘Teilerscheinung’ en in het raam der Europeesche verhoudingen te behandelen. De bespreking van den invloed der Europeesche politiek op de ontwaking van Azië blijft dan voor een ander artikel voorbehouden.
***
De jongste Grieksch-Turksche oorlog kon, van den kant van Griekenland, zich formeel steunen op de bepalingen van het van de Turken afgedwongen vredesverdrag. Niettemin droeg hij het karakter van een veroveringsoorlog. Dat Griekenland in dien veroveringsoorlog het onderspit heeft gedolven is het gevolg geweest van zijn militair en zijn organisatorisch onvermogen. Toch zou het verkeerd, want eenzijdig, zijn de geweldige nederlaag en de daarmede gepaard gaande ineenstorting van den imperialistischen droom der Groot-Helleensche idee, geheel uit militaire factoren te willen verklaren. Er is ongetwijfeld ook een zeer gewichtige politieke factor, welke tot den smadelijken ondergang van het veroveringsavontuur heeft geleid. Wij bedoelen: de innerlijke verscheurdheid der Grieksche politiek, onmiddellijk gevolg van de botsing tusschen de politieke idealen van de bevolking in het eigenlijke Griekenland en die van de Grieken buiten het moederland.
| |
| |
Er zijn namelijk twee elementen, die de buitenlandsche politiek van Griekenland bepalen. Elk dezer elementen tracht die politiek in zijn richting to drijven, en de tegenstelling in hun ideeen en belangen is in en na den oorlog duidelijk tot uiting gekomen.
Het eerste element wordt gevormd door de bevolking van het eigenlijke Griekenland, het gesloten staatsgebied in het zuid-westelijk gedeelte van het Balkanschiereiland. Het heeft zijn wortels in de boerenbevolking, de arbeiders en den kleinen middenstand en had zijn eigenlijken leidersfiguur in den nu afgetreden koning Konstantijn. Het doel van de politiek, die deze groep aanhangt, is de ontwikkeling der binnenlandsche bronnen van volkswelvaart, met name van den landbouw. Voor zoover zij zich nationaal, dus als gesloten eenheid naar buiten, oriënteert, richt zij haar blikken vooral naar het Noorden, naar Epirus en Zuid-Albanië, waar een groote, Grieksch-sprekende landbouwende bevolking haar bedrijf uitoefent. In den grooten Balkanoorlog van 1912 is een belangrijk deel van deze nationale wenschen bevredigd.
Het tweede en aan het eerste bijna tegenovergestelde element in de Grieksche politiek wordt gevormd door de machtige en rijke kolonie van handeldrijvende Grieken buiten het eigenlijke Griekenland gelegen: de eilanden, de kustplaatsen en de havensteden van het vasteland in het Oostelijk bekken der Middellandsche Zee. In het moederland steunen deze Grieken-kolonies op den handel en het liberale intellect. Van het liberale, moderne Grieksche imperialisme zijn zij de eigenlijke dragers. Niet naar het landbouwgebied in het Noorden, maar naar de zee en het handelsgebied in het Oosten richten zij hun expansie-doeleinden. Dit gedeelte van den Balkan vormt een brug tusschen de handelswegen van Europa en die van Voor-Azië. De Turksche hoofd- | |
| |
stad, waaruit deze verkeerswegen, als bloembladen uit den knop, zich verspreiden, ontleent daaraan haar groote beteekenis. Hier, op dit allerbelangrijkste punt, waar Europa Azië beroert, de macht in handen te hebben, is de groote droom van het Hellenisme en het politieke ideaal van de liberale Grieken en Griekenkoloniën. Het roept daarmee de herinnering op aan het oude Byzantium en het geeft den strijders voor dit ideaal het aureool van de redders eener hooge cultuur en de handhavers eener eerbiedwekkende traditie. De eigenlijke leider van deze groep is Venizelos, zeif Kretenzer van geboorte. Hem komt de eer toe van de politieke onderhandelingen, welke den eersten Balkan-oorlog (van 1912) voorafgingen en aan de eenheid der christelijke Balkanstaten, ‘de zevende groote mogendheid’ het aanzijn gaven. Maar ook is hij verantwoordelijk voor den noodlottigen Smyrnaschen veldtocht: de uitbreiding van Griekenland naar het Oosten toe, was steeds het gewichtigste punt op het politiek program van dezen modernen Themistocles.
Deze belangrijke tegenstelling nu tusschen twee groote groepen, die de Grieksche politiek der laatste jaren als een slinger heeft doen heen en weer bewegen tusschen de beide tegenovergestelde punten: grootburgerij - kleinburgerij, of wil men: Venizelos - Koning Konstantijn, is de diepere oorzaak van Griekenland's zwakte tegenover het militair-sterke en in zijn nationalen trots gekrenkte Turkije. Het is tevens de oorzaak van het wantrouwen, dat de Grieksche politiek in veel Europeesche kanselarijen opwekt, en van haar gebrek aan prestige tegenover de groote mogendheden der entente. Dit laatste vooral was voor het land des te noodlottiger, wijl het zijn toch al niet zeer sterke militaire krachten richtte tegen een staatsgeheel, dat misschien wel innerlijk zwak en vermolmd is, maar dat door zijn bij- | |
| |
zondere ligging een eminente beteekenis heeft in het labiele evenwicht der Europeesche machtsverhoudingen. De geheele geschiedenis van Turkije is daar om deze bewering te bewijzen.
Twee factoren hebben de geschiedenis van het Turksche Rijk in de 19e eeuw bepaald: de nationale wedergeboorte der Slavische boerenbevolking op den Balkan, en de onderlinge rivaliteit der groote mogendheden.
In het begin der 19e eeuw, toen nag enoeg het geheele Balkan-schiereiland onder de heerschappij stond van het. Turksche Rijk, was de verhouding tusschen de overheerschende Turken en de onderworpen inheemsche bevolking die, welke bestaat tusschen den grondheer en den boer. Bij hun veroveringstochten in Europa hadden de Turksche legers den Slavischen adel òf ge dwongen zich tot den Islam te bekeeren, òf vernietigd. Het gevolg was, dat de Slaven een yolk van geknechte, arme, cultuurlooze boeren worden, die onder den druk van een overmachtige, Turksche klasse van grootgrondbezitters zich niet tot een nationaal leven konden opwerken. Toen echter de stormen der Fransche Revolutie over Europa joegen, Napoleon's tocht naar de Egyptische pyramiden de fantasie en het enthousiasme dezer onderworpen en getrapte boerenbevolking deed ontvlammen en de ideeën van het liberalisme ook daar het besef van het eeuwige recht op vrijheid en van de rechten van den mensch deed geboren worden, begon de nationale bevrijdingsstrijd ook in den Balkan zijn vervormende en scheppende kracht te openbaren. Waarschijnlijk waren de eigen krachten toch nog niet voldoende geweest om over de geduchte Turksche militaire macht de overwinning te behalen. Maar de voor hun vrijheid strijdende Balkanvolken vonden een geweldigen steun in ‘den grooten revolutionair met den gouden mantel’, in het West-Europeesche kapitalisme.
| |
| |
Dit bracht er niet alleen de nieuwe ideeën, het bracht er ook de moderne verkeersmiddelen: tegen den stoom waren noch de Turksche bajonetten, noch de Turksche feodale verhoudingen opgewassen. Hij drong door in de verst afgelegen gebieden, hij schiep, als over nacht, een voor deze streken nagenoeg onbekend spoorwegsysteem, hij opende den boeren de groote marktplaatsen in de cultuurlanden van midden- en West-Europa, hij bevrijdde hen uit hun geestelijk isolement en ondergroef met een taale, niets ontziende en nimmer rustende energie de grondslagen der Turksche geweldheerschappij. Het feodalisme stortte ineen: de Turksche spahi (grondbezitter), die het tiendrecht van de boeren mocht heffen, maar daar tegenover een bepaald aantal soldaten moest aanwerven, onderhouden en ter beschikking stellen, zag den bodem wegzinken, waarop hij stond. In den Balkan, dat deel begon te nemen aan het rustelooze economische leven van Europa, was het feodalisme, dat zich altijd moet steunen op het productenverkeer (‘Naturalwirtschaft’) niet meer mogelijk. Het geldverkeer (‘Geldwirtschaft’) had de oude verhoudingen tot ontbinding gebracht en sinds 1839, de opheffing van het feodale leenrecht, begon ook in het uitgestrekte Turksche Rijk, de moderne belasting-inning haar intrede te doen. Maar het geld, mobiel bezit bij uitnemendheid, was op zich zelf weer een factor, die de toch al verstoorde economische verhoudingen nog sneller tot ontbinding bracht. Van producten kan de bezitter niet meer gebruiken, dan zooveel als de consumptie vereischt; van het geld echter kan hij nooit genoeg hebben, zoolang er maar een markt is waar hij alle producten koopen en verkoopen kan. De spoorlijnen ontsloten deze markten: zij noopten de boeren meer te produceeren dan vroeger, wijl zij thans hun overtollig product aan den man konden brengen en er
| |
| |
gebruiks- en luxegoederen voor in de plaats konden bekomen, maar zij waren tevens een aansporing voor den Turkschen pachter om de pachten telkens opnieuw te verhoogen, want meer geld beteekende meer rijkdom en meer macht. Toen in 1894, zoo vermeldt Otto Bauer in een studie over den Balkan-oorlog, de spoorlijn Saloniki- Monastir voor het verkeer werd geopend, bedroeg het totaal der tiendrechten in de beide sandschaks (districten) 74,974 Turksche ponden: vijf jaar later, in 1899, was de opbrengst reeds tot 222,515 Turksche ponden gestegen.
Zoo beteekende het indringen van de West-Europeesche economische methoden en van de West-Europeesche liberale ideeën niet alleen een ontwrichting en een ontbinding der vroegere, primitieve verhoudingen, het verscherpte ook de tegenstellingen tusschen de naar nationale onafhankelijkheid strevende Slavische boerenbevolking en de overheerschende Turksche machthebbers, een tegenstelling, die te sterker het gevoels- en gedachteleven van de massa moest beheerschen, wijl de sociale verschillen, die er tusschen de beide groote klassen van landbouwers en grondbezitters bestonden, tevens religieuze en nationale verschillen waren, zoodat hier de tegenstellingen tot een berg van haat zich opstapelden.
Er was echter - en hier treedt de uitzonderingspositie van Griekenland in het geheel dezer verhoudingen aan den dag - een markante tegenstelling tusschen de onderdrukte volken onderling. Tusschen de Turksche grondbezittersklasse en de Slavische boerenmassa stond namelijk de Grieksche bourgeoisie en de Grieksche clerus. Deze konden een uitzonderingspositie innemen, omdat zij, als nakomelingen van de oude heerschers in het Byzantijnsche Rijk, historisch en cultureel niet op één lijn met de arme, onwetende en cultuurlooze Sla- | |
| |
vische boerenmassa konden worden gesteld. Zij waren allesbehalve arm en cultuurloos. Integendeel, hun groep was samengesteld uit rijke kooplieden en ondernemende handelaars, die over den geheelen Balkan verspreid waren en het contact met de Europeesche beschaving nooit hadden verloren. In de steden vormden zij het intellect, de bankiers, de reeders en handelaars. Uit hun rijen werden de politieke leiders, zetbazen der Turksche machthebbers, gekozen, en over het geheel vormden zij de opperste en welvarende laag der stedelijke bevolking. In het geheele gebied der christelijke rajahs (boeren) vormden deze Grieken de klasse der bourgeoisie. Zij hadden een eigen cultuur, een eigen taal, een eigen groote geschiedenis en dank zij deze geestelijke schatten zijn zij nooit zoo diep vervallen en ontworteld geweest als de van Naar nationaliteit beroofde Slavische boerenmassa.
Aan de spits dezer Grieksche gemeenschap stond de phanariotische adel, zoo genoemd naar den phanar, het Grieksche kwartier in Konstantinopel. De leden van deze groep stamden of van de oude heerschers in het Byzantijnsche Rijk en bewezen den Turken door hun organisatorische, administratieve en algemeen-intellectueele talenten groote diensten in het bestuur van het uitgestrekte Turksche Rijk: in Moldavië, Wallachije en elders heerschten leden van den phanariotischen adel als vazallen van de Turksche sultans. Hun nationaliteit ging door de overheersching der Turken niet to loor, wijl hun beschaving die der Turken overtrof, en wijl zij twee belangrijke steunpunten hadden: ten eerste de Grieksche boeren in het gesloten nationale spraakgebied van het eigenlijke Griekenland, en ten tweede: de Grieksche kerb. Ook deze was een machtsinserument in de handen der Grieken, wijl zij alle Grieksch-Katholieken van den Balkan, niet alleen de Grieken, maar ook
| |
| |
de Serviërs, Bulgaren enz., bij de Islamitische machthebbers to Konstantinopel vertegenwoordigde. Overal had deze Kerk haar kerkelijke gemeenten, haar scholen, haar organisaties. Te midden der met den bodem vergroeide boerenmassa's vormde zij het element van geestelijke eenheid, en evenals de Katholieke kerk in de middeleeuwen was zij een hoedster van de schatten der antieke cultuur.
Zoo namen de Grieken een leidende plaats in den Turkschen Balkan in, dank zij de Grieksche intellectueele, sociale en kerkelijke krachten buiten het eigenlijke Griekenland. Aan hen viel in het Turksche Rijk de leiding toe van de christelijke bevolking, het Grieksch was de algemeene verkeerstaal, de taal van het intellect, de taal van de kerk. Zoo als in Vlaanderen en in de niet-Duitsche gebieden van de voormalige Donaumonarchie de taal der overheerschende klassen, dus het Fransch of het Duitsch, de eigenlijke leidende taal was, die den weg naar den vooruitgang en de carrière en de intellectueele ontwikkeling ontsloot, zoo was Grieksch de taal der voorname lieden op bedrijfs- en intellectueel gebied van den geheelen Balkan. Griekendom en Christendom, zoo zegt Bauer in zijn bovenbedoelde studie, golden als identiek; de Slavische boeren, die alle onder de heerschappij stonden van de Grieksche kerk, werden ‘slavophone (slavisch sprekende) Grieken’ genoemd.
Zeker, de Grieken waren niet de eersten, die de vaan van den opstand verhieven. Reeds in 1804 waagden de Serviërs een opstand tegen de Turksche geweldheerschappij. Maar wel waren de Grieken de eersten, die met succes de vaan van den opstand ontplooiden. En deze opstand ontstond niet in het eigenlijke Griekenland - wie hadden de leiders moeten zijn van de daar wonende arme, onwetende Grieksche boeren? - maar in Wallachije, in het buiten-Grieksche gebied.
| |
| |
Servische en Bulgaarsche ruiterbenden waren de eersten, die onder de vlag van den Griekschen opstand tegen de Turksche overheerschers den strijd begonnen. Ongetwijfeld hadden de Balkan-Grieken gehoopt het geheele Balkan-schiereiland onder Grieksche heerschappij te plaatsen; toenmaals leefde onder hen reeds de Groot- Helleensche idee. Maar de onafhankelijkheid konden zij slechts veroveren voor dat deel van den Balkan, waar zij op een gesloten Grieksche bevolking steunden, dus voor het eigenlijke Griekenland. Het enthousiasme in Europa voor den Griekschen vrijheidsstrijd, voor ‘wat Navarino eens met luid kanongedonder aan d'aard verkondigde’ (Da Costa) was ontzaglijk. Maar in den Balkan zelf ontstond verzet tegen de Grieksche idealen onder de Slavische boeren zelve. Zij kenden de Grieken als handlangers van de Turksche overheerschers, en, zoo geneigd als zij waren voor hun eigen vrijheid te strijden, zoo weinig wenschten zij hun leven te geven om de Turksche heerschappij door een Grieksche te doen vervangen. De Slavische boerenbevolking kwam niet alleen in verzet tegen de Turksche Spahis, zij begon ook haar onafhankelijkheidsstrijd tegen den Griekschen clerus, den Griekschen handelaar, den Griekschen woekeraar en betastingpachter. In hun strijd tegen de Turken zagen de Grieksche opstandelingen de onderworpenheid der Slavische boeren aan de Grieksche vazallen-overheersching verdwijnen en in hun rug ontstonden de vijandelijke Bulgaarsche en Servische benden.
Van 1804 tot 1878 duurt de strijd der onderdrukte Balkanvolken tegen de Turksche heerschappij. Aan het einde van die zeventigjarige periode van ongehoorde wreedheden en bloedvergieten - de vrijheidsstrijd der menschheid heeft niet veel van een vredige wandeling in den maneschijn - zijn het onafhankelijke Servië,
| |
| |
Bulgarije en Roemenië gesticht. De Turksche dwingelandij is in die gebieden vernietigd, - maw niet alleen de Turksche. Ook de heerschappij van den Griekschen Phanar is afgeschud. De phanarioten worden van hun bisschopszetels verdreven, in de kerk en in de school wordt de Grieksche taal door de nationale taal vervangen, een nationale schrijftaal, een nationale litteratuur wordt geboren. De nationale vrijheid is bevochten.
Nog slechts één gebied met onbevrijde christelijke geloofsgenooten blijft over: het is Macedonië. In het laatste kwart der 19e eeuw is hier het terrein van den strijd. Men zou zich echter vergissen, indien men meende, dat deze strijd een opstand was van de gesloten eenheid der christelijke bevolking tegen de heerschappij van de Muzelmansche Turken. Niets is minder waar dan dit. Nergens, toch, is de onderlinge haat en de onderlinge rivaliteit der christelijke Balkanvolken zoo wreed en onmeedoogend tot uiting gekomen als in den Macedonischen heksenketel. Ten eerste moest hier de tegenstelling worden uitgevochten tusschen de Grieksche beschavingslaag en de Slavische, speciaal de Bulgaarsche boerenbevolking. Ook hier werden, waar de Bulgaren de macht kregen, de phanarioten verdreven en werd de macht der Grieksche Kerk gebroken. Tegenover deze Grieksche Kerk, het Patriarchaat, die in Konstantinopel haar zetel had, richtten de Bulgaren een eigen kerkelijke organisatie op: het Exarchaat. Waar de Bulgaren overwinnend doortrokken, ging de bevolking, vrijwillig of gedwongen, tot het Exarchaat over; en de Grieken verloren hoe langer hoe meer terrein. Zelfs in de steden ging hun macht en hun aantal sterk achteruit en Victor Bérard beweert in zijn boek ‘La Turquie et l'Hellénisme contemporain’ zelfs, dat de Grieken ook in Saloniki geen meerderheid meer vormden. In hun ijver gingen de Bulgaren er ook toe
| |
| |
over de Servische boeren in het westen van Macedonië tot het Exarchaat te bekeeren en tot het gebruik der Bulgaarsche taal te dwingen. Doch hiertegen kwam van Servische zijde verzet. Deze wist een Servische autonome afdeeling in het Grieksche patriarchaat te verkrijgen en zoo stonden - afgezien nog van de Koetzo-Wallachen, die zich als Roemenen beschouwen - de drie christenvolken fel tegenover elkaar. Dat bij dezen onderlingen strijd de staten officieel op den achtergrond bleven, alhoewel officieuze steun nimmer werd onthouden, maakte de worsteling nog bloediger. Want nu traden niet de geregelde legers op met hun in ieder geval eenigszins gereglementeerde moordpartij, maar was het bendewezen meester van het terrein; de komitadsji's wedijverden met elkaar in gruwelen.
Zoo werd Macedonië een hel van onderlingen nationalen moord: de Serviërs vochten tegen de Bulgaren, de Bulgaren tegen de Serviërs en de Grieken, de Grieken tegen de Bulgaren en de Koetzo-Wallachen, en de Turksche boeren in het Zuid-Oosten hadden van allen te lijden. Aanvankelijk was deze onderlinge strijd den Turkschen heerschers niet onwelgevallig. Hun overheersching werd, dank zij de verscheurdheid der overheerschten, niet bedreigd. Toch waren er economische factoren: de verwoesting van het land, de vernieling van dorpen en oogsten, de vermindering der belastingopbrengst, en politieke factoren: de protesten en het optreden der Europeesche groote mogendheden, welke de Turksche regeering noopten in te grijpen. Met ijzeren vuist wisten de legerscharen van Abdoel Hamid den opstand te bedwingen en het onderling gekrakeel in bloed te smoren. Het eenige resultaat was echter, dat de christenboeren zich nu tegen de gehate Turken vereenigden en een wilde opstand tegen het Turksche
| |
| |
gezag ontstond. Op dat moment, in 1903, grepen de groote mogendheden in.
De positie was precair. In zijn reeds genoemd boek heeft Bérard erop gewezen, dat Macedonië nationaal te zeer verscheurd is, om een rustig, onafhankelijk bestaan te kunnen voeren en, merkwaardig genoeg, bepleit hij een Turksche overheersching. Hij doer dit op grond van het door nagenoeg alle kenners van het Oosten geconstateerd feit, dat de Turken au fond de fatsoenlijkste en tolerantste natie zijn in den volkenchaos van Zuid-Oost Europa, en dat aan hen, als een volk van soldaten en grondbezitters, de handhaving der macht in een nationaal en sociaal zoo gedifferentieerde samenleving het best is toevertrouwd. Maar, natuurlijk, zonder hervormingen ging het niet.
Inderdaad stellen dan ook de mogendheden een hervormingsprogram op en een vlootdemonstratie noodzaakt de Turksche regeering dit program te aanvaarden. De bij den Balkan het meest betrokkenmogendheden: Oostenrijk en Rusland, gaan in 1903, bij een ontmoeting te Mürzsteg van keizer Frans Jozef en tsaar Nicolaas, een verdrag aan, waarin de punten van het hervormingsprogram worden vastgesteld. De samenwerking op dit punt van de beide genoemde mogendheden was natuurlijk een noodzakelijk gevolg van hun onderling wantrouwen en hun onderlinge rivaliteit: een afzonderlijk optreden van den een ware door den ander zeker niet geduld. Het hervormingsprogram was van weinig beteekenis, niet omdat de punten op zichzelve zoo slecht waren, maar omdat de uitvoering ervan werd verhinderd door de rivaliteit en de tegenstellingen der mogendheden onderling. Deze tegenstellingen namen nog toe, toen Rusland, na zijn mislukt avontuur in Mantsjoerije, de klassieke lijn der Russische politiek: de verovering van Konstantinopel, weer opvatte. In 1907 wist Rusland
| |
| |
een overeenkomst over Aziatische gebieden (Perzië, Afghanistan, Tibet) met Engeland of te sluiten, zoodat het nu de handen vrij kreeg tegenover Turkije. Bevreesd, dat daardoor Oostenrijk achter het net zou visschen, wist Aehrenthal, de Oostenrijksche minister van buitenlandsche zaken, tegenover concessies aan Turkije, de vergunning te verkrijgen voor den aanleg van de Sandschak-spoor en de annexatie van Bosnië en Herzegowina door te drijven. Nu waren de poppen aan het dansen. De Balkanstaten en Italië protesteerden, Rusland verklaarde, dat door het optreden van Oostenrijk het verdrag van Mürzsteg was verscheurd en stelde opnieuw, maar nu in samenwerking met koning Eduard van Engeland, te Reval een nieuw hervormingsprogram voor Macedonië op. Maar hiermee werd het nationale gevoel der Turken gekwetst. Het leper verhief zich om het bedreigde vaderland te redden. Opnieuw ontbrandde de strijd in Macedonië, doch nu waren het niet de Slavische boeren, maar de Turksche officieren die rebelleerden. Op 24 Juli 1908 werd Abdoel Hamid genoodzaakt een constitutie te aanvaarden. Een parlement werd gekozen, de Jong-Turken hadden de heerschappij aan zich getrokken.
Het eerste, wat de nieuwe heerschers hadden te doen, was het rijk te centraliseeren. Spoorwegen moesten worden aangelegd om alle deelen van het rijk tot eenheid te binden en de centrale regeering in staat te stellen op alle bedreigde punten onmiddellijk een legermacht te kunnen concentreeren. De landbouw moest worden aangemoedigd en gemoderniseerd, het beheer en de administratie worden vernieuwd. Voor dit alles echter was geld noodig, en aan geld ontbrak het Turkije. Dit was trouwens reeds tientallen jaren de groote en gevaarlijke kwaal waaraan Turkije leed. Want om in zijn geldbehoefte te voorzien, had het bij de groote Wes- | |
| |
tersche kapitaalmachten groote bedragen moeten leenen. En toen het nu bleek, dat het land niet in staat was aan de financieele verplichtingen, welke uit die leeningen voortvloeiden, te voldoen, moest het zich de financieele contrôle der westersche geldschieters laten welgevallen. De internationale commissie, die de Dette Publique Ottomane beheerde, had de koorden van de beurs in handen en nam daardoor een overheerschende machtspositie in. Het leger, dat Turkije steeds gereed moest hebben, om zich tegen zijn binnenlandsche en buitenlandsche vijanden te verdedigen, verslond schatten geld en het land geraakte dus hoe langer hoe meer in de schuldslavernij. Zijn voornaamste bronnen van inkomsten had het moeten afstaan aan de buitenlandsche contrôle-autoriteiten, en voor zichzelf kon het nauwelijks de belastingen innen, die het noodig had; deze waren reeds zoo hoog, dat de invordering zonder strijd bijna niet kon geschieden, hetgeen natuurlijk ook niet aan de eenheid van het land ten goede kwam.
De Jong-Turken trachtten enkele financieele hervormingen (o.a. verhooging van invoerrechten) tot stand te brengen, daar anders hun politiek tot mislukking gedoemd was. Overal echter stuitten zij op het veto der buitenlandsche contrôle-commissie, zoodat de nieuwe heerschers zich de middelen om Turkije te regenereeren zagen onthouden.
Dit behoeft ons trouwens niet te verwonderen, want de mogendheden hadden er belang bij geen sterken Turkschen staat te laten opkomen. Er waren, behalve deze financieele manoeuvres, ook nog andere middelen, die de mogendheden te baat konden nemen om Turkije den weg naar de redding te barricadeeren, namelijk de directe verzwakking van het Rijk door een rooftocht. Natuurlijk behoefden de mogendheden niet zelf ten oorlog te gaan, zij konden gevoegelijk achter de schermen
| |
| |
blijven. Alleen Italië had den moed der ‘bandietenpolitiek’. In vollen vrede overviel het Tripolis en ontroofde Turkije een deel van zijn gebied. Overigens steunde het den Albaneeschen opstandelingen met geld en wapens. Engeland stookte in Arabië en wist daar telkens opstanden te verwekken, terwijl het tegelijkertijd, door Turkije de noodzakelijke financieele hervormingen te weigeren en hem aldus de geldmiddelen te onthouden, de Turksche regeering buiten staat stelde de spoorwegen te bouwen, die troepen tegen de oproerige gewesten hadden kunnen vervoeren, zoodat het Turksche bewind lijdelijk den opstand en de weigering der belastingopbrengst moest aanzien. Rusland, ten slotte, wist de Balkanstaten op een veroveringsplan, waarbij het zelf Konstantinopel voor zich reserveerde, te vereenigen en in den oorlog te drijven.
Zoo ontstond de eerste groote Balkan-oorlog. Hier bleek het succes van de politiek der groote mogendheden. Voor dat Turkije in staat was zijn Aziatische regimenten over de primitieve wegen naar het Rijk in Europa te dirigeeren, werd het Turksche leger door de bondgenooten verslagen. Bij den vrede verloor het nagenoeg zijn geheel Europeesche gebied. Dit was het jaar vóór den wereldoorlog.
In den wereldoorlog, die bij een overwinning der entente Rusland oppermachtig had gemaakt, koos Turkije de zijde der centrale mogendheden. Ieder herinnert zich nog, hoe het Turksche leger in Gallipoli zegevierend het hoofd bood aan de Engelsch-Australische regimenten, en hoe daardoor de poging tot doorbraak, ten einde contact te krijgen met Rusland, mislukte. Er stond de entente echter nog een andere weg open; maar deze liep over Griekenland.
Griekenland nam ten opzichte van het oostelijk front dezelfde positie in als België ten opzichte van het wes- | |
| |
telijke: het vormde een doorgangsweg naar den vijand. De entente had er natuurlijk alle belang bij dezen doorgangsweg te bezetten, alvorens hij door de vijandelijke troepen zou worden betreden. Evenmin als Duitschland ten aanzien van België, geneerde de entente zich ten aanzien van Griekenland met geweld den doortocht te forceeren. Maar anders dan Duitschland, dat het geheele Belgische volk in een ontzaglijk uur van nationale vastberadenheid als een eenheid tegen zich zag opstaan, stootte de entente bij haar optreden in Griekenland op een politiek verdeeld yolk. Nergens beter dan in de pogingen van de officieele Grieksche regeering om de neutraliteit te handhaven, is de dubbelslachtigheid gebleken van de Grieksche politiek, verscheurd als ze steeds is door de tegenstelling van belangen tusschen de Grieken in het moederland en de rijke en machtige Griekenkolonies buiten het moederland. De neutraliteits politiek van den koning steunde op de groepen, die in het moederland de overhand hadden, de oorlogs politiek van Venizelos daarentegen, werd beheerscht door de groot-Helleensche idee van phanarioten, handelaars en intellectueelen op de eilanden en in Klein-Azië. Zoo kon de entente met een schijn van recht zich voor haar politiek beroepen op de meeningen van een invloedrijk deel der Grieksche gemeenschap; zij stond voor de wereld niet als een overweldiger van een klein, zwak, neutraal land, maar als de welkome hulp voor de bevolking tegenover een bekrompen, anti-nationale regeering. In hoeverre dit waar is, hebben wij hierboven gezien. Gedurende de oorlogsjaren zelf, trouwens, heeft de Engelsche schrijver Abbot in een uitnemend boek over de Grieksche positie van die dagen met klem van argumenten aangetoond, dat Venizelos in het eigenlijke moederland op een slechts
zeer kleine minderheid der bevolking steunde.
| |
| |
Griekenland, dat wil dus zeggen: Venizelos en zijn getrouwen, sloot zich aan bij de entente, en na de overwinning zag het het grootste deel van zijn imperialistische idealen verwerkelijkt. Nog ontbrak Konstantinopel en in de afgeloopen maanden heeft het inderdaad de hand uitgestoken naar de hoofdstad aan den Bosporus. Doch het deinsde terug, toen die hand stuitte op de bajonetten der Fransche troepen. Echter was Turkije al voldoende geplunderd en ontrecht. In de bekende veertien punten van Wilson, het kindergestamel van een verdwaalden dominee, was verkondigd, dat den Turkschen deelen van het Ottomaansche Rijk souvereiniteit moest worden gegeven, doch dat alle andere in het Turksche Rijk opgenomen nationaliteiten op volstrekte autonomie recht hadden; de Dardanellen moesten vrij zijn en open voor den handel van alle naties, onder internationalen waarborg. Het was maar alleen jammer, dat de roemruchte president, wiens fort toch al niet lag in aardrijkskunde en volkenkunde, er blijkbaar niet van op de hoogte was, dat groote deelen van het Turksche Rijk reeds bij voorbaat onder de overwinnaars van straks waren verdeeld. Men kent het foefje, dat in al deze soort van kwesties, ongetwijfeld ter meerdere eere van God, democratie en internationalisme, is toegepast om den farizeeschen schijn voor de goêgemeente te handhaven: de veroverde gebieden werden omgetooverd in ‘mandaten’, die de veroveraars zich zelf plechtiglijk uitreikten. Engeland nam Mesopotamië en Palestina niet van Turkije weg; Gode beware! Het ‘kreeg’ een ‘mandaat’ om die landen to besturen. Dat Turkije dit als een verovering de facto beschouwde, lag natuurlijk aan het gemis aan westersche beschaving en christelijke godsvrucht bij de Turksche nationalisten. Frankrijk kreeg het mandaat voor Syrië en Cilicië en Italië, als
der Dritte im Bunde werd gelukkig ge- | |
| |
maakt met de dorste en armste streken van Anatolië en het vilayet Smyrna. Daar echter hier de huid van den beer al werd verdeeld, nog voor hij geschoten was, begon de Italiaansche regeering, wier overwinningsroes alle idee van maat en grens had verstoord, er reeds ernstig aan te denken een expeditieleger te formeeren om Smyrna op de Turken te veroveren. Daar kwam het incident van Fiume. Italië meende, dat aan de hooge idealen van beschaving en democratie, waarvoor, naar men zich herinneren zal, de oorlog van entente-zijde was gevoerd, niet werd voldaan als het de havenstad Fiume niet als buit in de wacht kon sleepen. De andere leden van het onderonsje - de Raad van Vier - wilden hun bondgenoot zijn zin niet geven, en als een boudeerend kind verliet Italië de conferentie. Dit was het moment voor Venizelos om in te grijpen: hij wist gedaan te krijgen, dat aan Griekenland - dat door zijn uitgestrekte zeekusten vanzelf een vazal is van Engeland - Smyrna en het achterland werd gegeven.
Zoo was aan het einde der conferentie over Turkije beslist: het verdrag van Sèvres, evenals de verdragen voor de andere drie overwonnenen, stelde vast, dat Turkije schuldig was aan den oorlog en dat het voor die misdaad moest boeten. Het werd ongeveer van de wereldkaart weggevaagd: Mesopotamië en Palestina kwamen aan Engeland, Cilicië en Syrië aan Frankrijk, het geheele Europeesche, uit den Balkanoorlog nog overgebleven gebied, kwam aan Griekenland, met uitzondering van Konstantinopel en de zeeëngten, die onder contrôle kwamen van de overwinnaars. Italië kwam er met leege handen vandaan, maar het wist zich in het zoogenaamde accordo tripartito (drievoudig verdrag) economischen invloed in Klein-Azië te verzekeren. Voorts werd een onafhankelijk Armenië gecreëerd, dat Erzeroem zou inhouden en in Trebi- | |
| |
zonde zijn grens zou vinden; echter werd geen gegadigde voor het mandaat gevonden, daar dit mandaat een oorlog beteekende tegen twee fronten: de Turken en de Russen. Met Arabië deed men het beter: men verdeelde het land in acht onafhankelijke of half onafhankelijke staten en wist zoodoende een heerschzuchtige politiek onder de vlag van het ideaal aan de profane blikken te onttrekken. Koerdistan werd autonoom en onaf hankelijk verklaard en Hedschas kreeg een koning, werktuig in de hand van Engeland en door lord Curzon al heimelijk begroet als beheerscher der geloovigen, in stede van den gevangene aan den Gouden Hoorn.
Zoo stonden de zaken aan het einde der conferentie, en ieder greep naar zijn buit. Griekenland was er van allen wel het moeilijkst aan toe. Zijn leger was, alle bravour ten spijt, een slecht geleide en militair zwakke soldatenbende, en het was een voorwerp van haat of verachting voor elken rechtgeaarden Turk. Griekenland waande zich heer en meester van alle onbetwistbaar Turksche gebieden in Europa, de heilige stad Adrianopel met de graven der kaliefen incluis, en het maakte zich op om de hand te leggen op Smyrna en het achterland. Smyrna echter is de haven, die Anatolië, het voor Turkije ethnisch belangrijkste gebied, met den handel en het cultuurleven van Europa verbindt, de navelstreng, waardoor het de voedingsstoffen in zich kan opnemen, zonder welke het land ten ondergang is gedoemd. Hier moest zich dus de tegenstand der nationalistische Turken onder Kemal concentreeren. Met welk resultaat is bekend. De kritiek der wapenen heeft haar werk gedaan en voor Turkije de onafhankelijkheid bevochten.
Hierdoor is een element in Europa gekomen, dat, zooals het zooveel tientallen van jaren heeft gedaan, een overheerschenden invloed zal oefenen op de gebeurte- | |
| |
nissen en de politiek van Europa. In den Balkan beginnen de verhoudingen zich reeds te verschuiven. Yougo- Slavië, dat vooral naar het noorden keek, om in Tsjecho- Slowakije steun te vinden tegen het dreigende gevaar van het Italiaansche imperialisme, begint zich naar het zuid-oosten te orienteeren: de Balkanbond wordt weer genoemd, Bulgarije komt politiek weer in actie en wordt zelfs een ‘umworben’ persoon, doordat het tegenover Griekenland eerder aan de zijde staat van Turkije. Italië heeft zijn Adria-politiek volstrekt niet opgegeven: Turkije te versterken ten koste van Griekenland, den Yougo-slavischen bondgenoot, kan Italië slechts ten goede komen wanneer het, tegenover Yougo-Slavië, zijn actieve politiek in Albanië weder opvat. En tusschen Frankrijk en Engeland heeft het Turksche probleem reeds tot een vrij scherpe spanning geleid: Frankrijk weet wat de ‘internationale’ controle over de zeeengten te beteekenen heeft, en tegen de schepping van een ‘Turksch Gibraltar’, zooals de Temps het heeft durven kwalificeeren, verzet het zich met hand en tand. Engeland is aan den kant van den Atlantischen Oceaan reeds machtig genoeg tegenover Frankrijk, om het niet nog eens een machtspositie te doen verwerven in het oostelijk bekken der Middellandsche zee, die niet alleen tegen Frankrijk, maar ook tegen Rusland is gericht, - Rusland, dat Engeland in Azië in bedwang kan houden en voor Frankrijk nog altijd geldt als de Verloren Zoon, die als een berouwvol bondgenoot eens zal terugkeeren. Voor Rusland ten slotte....
Maar hier raken wij aan een geheel ander complex van problemen. De uiteenzetting daarvan zullen wij voor een volgend artikel bewaren.
|
|