De Stem. Jaargang 2
(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1057]
| |
Bij den ingang van den derden jaargang
| |
[pagina 1058]
| |
zooals aanvankelijk de pers maar al te dikwijls heeft geinsinueerd, en gelijk nog steeds gedachteloos door sommigen wordt nagepraat. Een richting te zijn toegedaan, beteekent een deel menschelijkheid buiten te sluiten, niet aan 't woord te laten komen. Wij hebben dit in dit tijdschrift nooit gewild: iemand of iets het zwijgen opleggen. - Wij blijven hardnekkig gelooven aan onze aanvankelijke gedachte: er is bij alle verschil van menschelijkheid één gelijkheid mogelijk, de gelijkheid der intensiteit, de kracht en de gespannenheid waarmede wordt geleefd en gesproken, en wellicht dat juist dit de meest essentieele gelijkheid is. Want uit deze intensiteit worstelen zich vanzelf de grootere gedachten los die een leidend en bezielend vermogen hebben. Er is maar één essentieele tegenwerking: het is de middelmatigheid die stilstand beteekent en die het gloren dezer gedachten vertraagt en verstikt. Burgerlijkheid en dilettantisme, of wel conventie en klein doelloos spel, - dit is het wat wij overal en altijd hebben getracht te ontwijken. Meer zullen wij ditmaal over het doel van het tijdschrift, vroeger voldoende toegelicht, niet zeggen.
Den jaargang overziende, waarin wij dit doel hebben bestreefd, kunnen wij allereerst constateeren, dat de Dostojevsky-enquête vrijwel geslaagd te noemen is. Zij heeft overal weerklank gevonden, die zich zelfs tot op dit oogenblik nog voortzet, veel alarm gewekt eenerzijds over ‘de invasie van den Russischen geest in Europa’, anderzijds veel vage geestdrift verhelderd. Zij heeft dus aan haar doel beantwoord: de verhouding tot Dostojevsky, die voor de geesten van 1920 even ingrijpend is, als eenmaal, in de 18de eeuw, de verhouding tot Jean Jacques Rousseau, van alle zijden te belichten. Zij werd afgesloten door een zeer uitvoerige polemiek | |
[pagina 1059]
| |
tusschen Dr. Bierens de Haan en Dr. G.H. van Senden contra Dirk Coster, waarin de bezwaren vanaf Westersch standpunt door beide eersten gemaakt, door den tweede zooveel mogelijk aan het werk van Dostojevsky getoest zijn en waar mogelijk weerlegd. - Eenigszins in verband met deze polemiek moet nog beschouwd worden de later gevolgde essay van Dr. Bierens de Haan ‘Inzicht’. Van de lange rij van bijzondere bijdragen, die daarna gevolgd is, herinneren wij aan Madeleine Böhtlingk's nieuwe drama ‘Delila's Verraad’; het nieuwe stuk van Van Genderen Stores ‘Kleine Inez’, een monographie van den 19de eeuwschen intellectueelen mensch, waarvan de monumentale strakheid thans reeds bijna algemeen erkend wordt; de centrale hoofdstukken van Dostojevsky's hoofdwerk ‘de Duivelen’, die dit jaar in Moscou teruggevonden zijn; Herman Teirlinck's ‘Vertraagde Film’, welk werk in België zooveel opzien heeft gewekt, en thans in studie is genomen door Verkade. Deze buitengewone werk en vermocht ‘de Stem’ in een aaneengesloten reeks te publiceeren. Ten slotte hebben wij van Stijn Streuvels' Middeleeuwsch-minutieuse kinderstudie, het bekoorlijke Prutske, dat door den schrijver ter beschikking van ‘de Stem’ gesteld werd, zooveel gepubliceerd als de uiteraard beperkte plaatsruimte mogelijk maakte. Het religieuse en moreele leven werd belicht in de essays: Persoonlijk Idealisme door Just Havelaar, De heiligheid van het Al door Dr. G.H. van Senden, Evolutie door J.A. Blok, Een Kant-Platostudie door L.J. Schutte, benevens de merkwaardige philosophische ‘brief’ van den nieuwen dichter J.C. van Schagen. Het voornemen, meer aandacht te wijden aan het economisch- politieke leven, ging reeds gedeeltelijk in ver- | |
[pagina 1060]
| |
vulling: J. Welders, wiens politieke beschouwingen gedurende den oorlog velen in spanning hielden, heeft eindelijk het stilzwijgen verbroken en voor ‘de Stem’ drie kapitale essays geschreven, gewijd aan de drie hoofdproblemen van het afgeloopen jaar: over de oorzaken der Russische hongersnood (Doode Zielen), over de Haagsche Conferentie (Verkeerde Oneindigheid), en over den Turkschen oorlog (De Kritiek der Wapenen). - Verder het onthullende en toch streng synthetisch blijvend stuk van E.J. Gumbel over ‘Duitschland en de Democratie’, welk stuk, later tot boek uitgewerkt, een der meest opzienwekkende publicaties in Duitschland is geworden. Van denzelfde: het Bolsjewisme. - Voor muziek vermochten wij eindelijk den aan den geest van het tijdschrift verwanten woordvoerder te vinden: Petr. Joh. Tiggers. En dan de lange reeks artikelen over litteratuur, schilderkunst en tooneel door Dop Bles, Alb. van Dalsum, Just Havelaar, A.J. Mussche, Alb. Plasschaert, Joh. Tielrooy, Prof. Dr. Aug. Vermeylen, Dirk Coster e.a. Wat de poëzie betreft: zoovele nieuwe namen als in den vorigen jaargang konden wij than niet brengen: hier speelde het toeval een rol! Maar de dichters die toen door middel van ‘de Stem’ liebben gedebuteerd, zijn krachtig doorgegaan: de pantheïstische dichter J.C. van Schagen gaf reeds dadelijk, in Januari, een tweede reeks, zijn verwonderlijke ‘Narreliederen’. Urb. van de Voorde zond nieuwe serien zijner sonnetten, waaronder enkele zijner diepste en meest grootsche zijn; Wies Moens, de leidende dichter van het jongste Vlaanderen, publiceerde de laatste zijner bekende Celbrieven, en vervolgde zijne medewerking door een reeks zijner nieuwe verzen. A.J. Mussche gaf zijn Vlaamsche Psalm enz. Ten slotte begint zich thans een belangrijk debat te ontwikkelen over | |
[pagina 1061]
| |
de z.g. ‘moderniteit’ in de dichtkunst, waarin Wies Moens het moderne standpunt vertegenwoordigt en Urb. van de Voorde, wat men zou kunnen noemen het standpunt der onveranderlijkheid (de Eeuwige Lyriek). - Dit debat, dat zeker nog voortgezet zal worden, geeft ons gelegenheid bij deze kwestie der z.g. moderniteit nog even stil te staan. ‘De Stem’ heeft steeds met de meest gespannen aandacht deze bewegingen der moderniteit in het Nederl. geestesleven gevolgd. Dat wil zeggen dat wij gezocht hebben naar de kleine kostbare kern te midden van zoo veel verwarring en bedrog. - Waar wij die meenden te vinden, hebben wij met graagte ‘de Stem’ ervoor opengesteld. Voor het eerst in Holland hebben wij zoo de verzen en het proza van Wies Moens gebracht, de prozahymmen van den Hollander Van Schagen. Wij noemen deze werken als het voorbeeld van een moderniteit die waarachtig is, of waarin althans de nadering eener nieuwe menschelijkheid voorvoelbaar is. Doch de excessen hebben wij consequent afgeweerd. Want in den zieken na-oorlogschen tijd is dit ideaal van geest- en vormvernieuwing nog veel sneller ontaard, dan de idealen vroeger plachten te ontaarden! Het is ontstellend hoeveel steenharde verwaandheid, Pruisische brutaliteit, machteloosheid en zelfbedrog onder de veilige beschutting der ‘absolute onbegrijpelijkheid’ is te samengekropen, ook in Holland. Schifting is voor alles noodig, ook in Holland. In Duitschland is dit reeds begonnen, en het expressionisme ving daar het noodzakelijk zelfreinigingsproces aan. Enkelen die nog voor kort voor kosmische extatici golden, werden daar aangewezen voor wat zij zijn: gewichtloos schuim dat in deze verwarde tijden zich als golf heeft aangesteld! - Wij zullen doorgaan, de kostbare kern eener groeiende nieuwe menschelijkheid in de | |
[pagina 1062]
| |
poëzie eerbiedig te erkennen, wij zullen echter ook de excessen blijven afweren en onverschillig blijven voor de suggestie hunner brutaliteit, waarvoor soms zelfs eerwaardige tijdschriften, in hun vrees ‘te laat’ to komen, bezwijken. En het protest dier excessieven zelve, de mystische achterklap en het kosmische kroeggejouw, dat in enkele tijdschriften der ‘jongeren’ de laatste twee jaren tegen ‘de Stem’ is aangeheven, zullen wij als te voren als van geen belang beschouwen. *** Uit de namen hierboven genoemd, blijkt voldoende dat de levende verhouding tot Vlaanderen, die een der voornaamste bestrevingen van ‘de Stem’ is, zich nog steeds versterkt. Dat wij hierboven spraken van het bereikte, beteekent niet dat wij het niet-bereikte uit het oog zouden verliezen. Wij zijn ons nog steeds de tekorten scherp bewust, en zullen trachten, deze op te heffen. Een der veranderingen die wij ons voornamen en reeds gedeeltelijk konden verwezenlijken, betreft de critiek. Totnogtoe hebben wij vóór alles getracht, eenigszins definitieve werken te brengen, 't zij scheppende werken, 't zij samenvattende essays. Wij hebben ons eenigszins buiten de dagelijksche wrijvingen der Nederlandsche litteratuur gehouden. Wij hopen thans ook directer deel te gaan nemen aan het dagelijksch leven der litteratuur. En wel door de volgende permanente rubrieken: Nederlandsche litteratuur, waarin het boek van de maand uitvoerig behandeld zal worden, - Kantteekeningen, die van meer polemischen aard zullen zijn, terwijl de bestaande rubrieken Binnenlandsche en Buitenlandsche litteratuur uitgebreid en tot een geregelde korte berichtgeving geconsolideerd zullen worden. Voor | |
[pagina 1063]
| |
deze laatste korte berichtgeving hebben alle medewerkers reeds hun medewerking toegezegd. Wat de schilderkunst betreft: in den derden jaargang zal de aandacht geconcentreerd zijn op de moderne schilderkunst vooral. Onwillekeurig is totnogtoe de oude schilderkunst te veel op den voorgrond getreden. Wij zullen een aaneengesloten reeks monographieën van moderne Nederlandsche schilders geven, geïllustreerd door afbeeldingen van onbekende of weinig bekende werken. Reeds in deze aflevering vindt men de eerste dier monographieen, verlucht met afbeeldingen door den schilder speciaal ter reproductie in ‘de Stem’ afgestaan. In deze monographieën zal getracht worden de levenskrachtige toekomstmogelijkheden te ontdekken, die in de nieuwe schilderkunst aanwezig zijn. Ook hier hetzelfde als in de moderne litteratuur: een sterke kern overstroomd door het snobbisme van hen, die het ‘zich makkelijk willen maken’.Ga naar voetnoot1) Maar de verhoudingen zijn hier scherper: eenerzijds gaat in de schilderkunst dit snobbisme alle perken te buiten, en anderzijds is een machtige nieuwe groei reeds onmiskenbaar begonnen. Door geschrift en illustratie hopen wij dit aan te toonen. Het politiek-economische gedeelte van ‘de Stem’ zal nog verder uitgebreid worden. Onze medewerker J. Welders, een der weinigen die een diep politiek doorzicht vereenigt met den stijl van een kunstenaar, zal in den vervolge in zoo goed als geregeld verschijnende artikelen de ingrijpendste wereldgebeurtenissen blijven toelichten. - Een zijner eerste studie-onderwerpen zal thans zijn: ‘Het ontwaken van het Oosten’, waartoe de drie in dezen jaargang verschenen essays de nood- | |
[pagina 1064]
| |
zakelijke inleiding zijn. Van E.J. Gumbel ligt reeds ter perse: Walter Rathenau, enz. Wij gelooven dat het publiceeren van een lijst van ingekomen werk en beloften overbodig is. Wij meenen to kunnen volstaan, onder verwijzing naar den afgeloopen jaargang, met de verzekering, dat wij gespannen met ons werk zullen doorgaan. - Maar een tijdschrift kan slechts een centrum van het geestesleven worden door een tweeledige medewerking. Die van de schrijvers en die van de lezers. Mogen zij die van het belang van ‘de Stem’ overtuigd zijn, ons sterker nog dan tevoren, steunen door het aanwinnen van abonnementen. DE REDACTIE |
|