De Stem. Jaargang 2(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1013] [p. 1013] Bekentenis door Dop Bles DE MINNAAR Ik wil U haten, noch verlaten; mijn liefde is te groot, denk niet dat gij de dood of nacht bracht in mijn dagen, die willig voor U open lagen, geen nood, geen nood; mijn hart slaat uit zijn diepe brand naar U om nu, nog nu t'ontvangen uit Uw blanke vrouwenhand wat liefde's brood. DE VROUW Meer weerzinwekkend dan Uw liefde is mij Uw blik vol medelij. DE MINNAAR Ik wist niet, dat mijn blik U griefde en dacht, dat min ten alle tij de uitverkoren macht bezat te heil'gen wat hij had omvat. Uw zonde zie ik als een wonde, een zwachtel wil mijn blik slechts zijn, die koelend heelt Uw open pijn. [pagina 1014] [p. 1014] DE VROUW Mijn zonde is het zoet bedrog, waarop ik vele uren zinde om Uw vertrouwen te verscheuren, om Uwe liefde te besmeuren en ik verging in 't kolkend zog van Uw te macht'ge min. En toch, en toch was 't steeds of gij mij meer beminde! Ik kon mijzelf niet toebehooren; mijn leven was in U verloren, ik was mijzelf niet, maar slavin die daaglijks om bevrijding bad, want 'k heb U nimmer liefgehad! DE MINNAAR En toen gij aan mijn lippen hing? DE VROUW Ik weet niet wat de koorts beging! DE MINNAAR Maar waarom haat dan opgevat? DE VROUW Omdat Uw liefde nooit bezat; gij zag de vrouw niet, die ik ben maar haar die ik, om U, zou wezen, mijn hart dat kond gij nimmer lezen, met wanhoop en met haat gevuld. Gij hebt te veel van mij geduld maar ik, ik ben het, die U ken: gij vindt U zelf zoo verheven, dat gij alleen nog kunt vergeven! [pagina 1015] [p. 1015] DE MINNAAR Was 't te gelaten dat ik droeg al wonden, die gij in mij sloeg? Stond ik te hoog om iets te vragen, heb ik uit trots dat al gedragen? Weet dan dat heel mijn heiligheid niets is dan onderworpenheid! In al Uw zonde bleeft gij vrouw wier hart voor mij lag hulploos open. Ik leefde in het stille hopen bij U te stillen 't luid berouw. Want weet, wie eens Uw zuster was, wier ziel was klaarder dan het glas, wier hart was liefdes zuivre brand heb ik gedood met blinde hand. En 't is bij U dat ik thans boet het schuldloos vloeien van haar bloed. En 't leven heeft voor mij slechts zin zoo gij kunt leven door mijn min. DE VROUW Mijn lief, zie thans mij in 't gelaat. Laat mij nu diep zien in Uw oogen. Gij zijt tot moorden dus in staat? Gij doodt zoo gij U meent bedrogen? DE MINNAAR Ja zien w'elkaar nu heel diep aan Nu dat 'k van U moet heenengaan. Vorige Volgende