De Stem. Jaargang 2(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 882] [p. 882] Vlaamsche psalm door A.J. Mussche Over mijn land en de droomen-bosschagiën van zijn wierook-brandende zomerdagen, eens gouden-couleurig van koren en zon, zijn àl lichten doodgegaan; over de akkers, waar vroeger leeuwerken jubilaciën hebben gedragen, en de sterren huppelden als meidekens en schommelden òp en neer van horizon tot horizon, wie heeft er de bloemen, wie heeft er de sterren in donker weggedaan? Mijn land ligt eenzaam als een verlaten moeder in waaknachten, blind van tranen en 't hart van klagen en honger aangedaan: zij werd verraden en overgeleverd door trouwelooze lijfwachten, men heeft haar dochteren de gouden-slepende haren afgedaan en haar zonen als vosse' opgejaagd en gevangen en haar zwaaiende banieren halftop doen hangen en alle die bloemen en alle die sterren in donker weggedaan. O Vlaandren, dat de dageraên eens kwamen wekken met der koewachters hoïo-geschater, en de avonden wiegden u in slaap op de liefdeliedjes van uwbeiaardiers, verscholen als nachtegalen tallenkant, [pagina 883] [p. 883] en God die u droeg als een moeder haar kind op zijn liefde-sterke hand, o Vlaanderen, hoe zijt gij nu mat als een bloem zonder water, hoe eet gij nu 't brood uwer tranen en zit langs de wegen in schaduw gekleed, en alleen kleine luiden en arme poëten zijn gansch met uw leed begaan, maar anders ieder die klapt met de hande' over u en iedereen die u vertreedt, want al uw bloemen en al uw sterren zijn in donker weggedaan. Er bloeien niet anders meer dan kruisen in 't hart van mijn rood-geschonden land waar de morgen boven opstaat bibberend en zwart uitgebrand en de smarten hun knuisten op neder buischen, op honger en dood gerythmeerde discant. Daar breken veel mannen en hooge witte vrouwen hun hart in een cel onder lofzangen stuk, hun glimlach als een ochtendster blinkend gehouen aan den einder, waar serafijnen ontsteken nieuwe meien van zon en geluk. Buite' op de donkere posten, staan, makkers, wij allen, en blazen uit de schansen naar de sterre-transen ons eeuwig rebellierefrein, blij wetend dat zooveel oogen moeten breken en zooveel harten nog stil vallen, eer de landen één lente van bloemen en de kimmen vol zonnebanieren rood en goud gehangen zijn. Heer, hef uwe liefde als een harp en bazuin boven doodverstilde valleien [pagina 884] [p. 884] en voer die in boeien gevangen zijn uit, doe onze hoven en haarden gedijen, zend onze kudden in morgenrood weien, zet ons als sjouwers aan den arbeid uit om te bouwen aan de wereld als een orgel vol halleluja- geluid. Als van leeuwerken, pijlen van zon en muziek, de jubileerende hemelvluchten, klimt ons hart de bergen over naar het Thabor van de Daad en staat aan de gloed-ontstoken lente-luchten met roode banieren de dageraad. Vorige Volgende