De Stem. Jaargang 2
(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 837]
| |
Verkeerde oneindigheid
| |
[pagina 838]
| |
economischen bloedsomloop binnen de grenzen van ons werelddeel en in het geheel der ‘Weltwirtschaft’ regelden, ten ondergang zijn gedoemd als planten, waarvan de wortels zijn afgesneden. Het is duidelijk, dat dit alles is geschied uit overwegingen van imperialistische machtspolitiek: de totale tenonderbrenging van een staat als het keizerlijke Duitschland was een te schoone gelegenheid voor machtsuitbreiding en verrijking om haar ongestoord te laten voorbijgaan. Niettemin heeft men, als een offerande aan de goden dezer eeuw, die daden van roof pogen te verdedigen op democratische gronden. Met eenig bravour hebben de overwinnaars van Versailles, de marktschreeuwers der democratie, op de noodzakelijkheid gewezen het nieuwe Europa op te bouwen op het nationaliteitsprincipe: elke staat één natie, elke natie één staat. Maar afgescheiden nog van de onjuiste toepassing van dat beginsel: het nieuwe Europa telt meer nationaal-gemengde staten dan het oude, en afgescheiden zelfs nog van het feit, dat in Oost-Europa de oplossing van het nationaliteitenprobleem langs een geheel anderen weg moet geschieden dan nationale afzondering in nationale staten, is het beginsel zelf bij de moderne economische verhoudingen niet zonder meer toe te passen. De ontwikkeling van het ruilverkeer toch heeft de internationale arbeidsverdeling voor Europa tot op een peil gebracht, waarbij de basis van het economisch leven van elken staat niet meer binnen eigen grenzen is te vinden, maar in andere staten, soms in andere werelddeelen ligt, - de wereldhuishouding! Triviaal uitgedrukt beteekent dit, dat ‘de volken elkaar noodig hebben’, hetgeen dus zeggen wil, dat Europa tot een organisme is gegroeid, waarin elk deel zijn bepaalde, voor het leven van het geheel noodzakelijke functie heeft te vervullen en een afzonderlijk leven van elk deel onmogelijk is. Met een beroep op | |
[pagina 839]
| |
een overigens schoon beginsel dat organisme te verstoren en aldus een economische vernietigingspolitiek te gaan voeren, die de grondslagen van de welvaart der volken ondergraaft, moet noodlottig worden voor het geheele organisme en voor elk zijner deelen. Dit te hebben miskend, is de grondfout der vredesverdragen en der in de laatste jaren gevolgde politiek. De loop van den oorlog heeft er bovendien toe geleid, dat die politiek van ontwrichting en vernietiging is toegepast op den staat, die niet alleen door zijn ligging, maar ook door zijn economische structuur en door de eigenaardige intelligentie van zijn bevolking, het hart is van het continentale Europa. De gevolgen van die politiek moesten daarom voor ons geheele werelddeel veel noodlottiger worden, dan wanneer ze op elken anderen willekeurigen staat van het Europeesche vasteland ware toegepast. Inderdaad was Duitschland, in het hart van Europa gelegen, in een halve eeuw tijds tot het centrale orgaan van ons werelddeel gegroeid. Het Rijk, dat bij den aanvang van zijn nationale bestaan in 1870 in gedeeltelijk nog kleinburgerlijke verhoudingen leefde, had toenmaals een bevolking van 40 millioen zielen; bij het uitbreken van den oorlog was dit aantal gestegen tot 68 millioen. Het is duidelijk, dat deze ontzaglijke vermeerdering van bevolking niet mogelijk was dan door een geheele wijziging te brengen in de op een kleine bevolking en geringe behoeften ingerichte productie-verhoudingen. Elk Duitsch staatsman stond voor deze primaire vraag: hoe kunnen wij aan de groeiende bevolking hetnoodzakelijke levensonderhoud verschaffen. Duitschland's bodem was te arm om de ¾ millioen menschen, waarmede elk jaar de bevolking steeg, te onderhouden. Het land was derhalve genoodzaakt zich de noodige levensmiddelen te verschaffen door aankoop in het buitenland. Om deze levensmiddelen te koopen, | |
[pagina 840]
| |
moest het echter beschikken over ruilmiddelen. Deze ruilmiddelen vond het voornamelijk in enkele bodemproducten als kali en steenkolen en in de voortbrengselen van zijn nijverheid. Hoe langer hoe meer wendde derhalve de Duitsche bevolking zich af van den landbouw en richtte het zijn kracht op nijverheid en mijnbouw. Hoe meer producten Duitschland van deze groote bedrijfstakken verkreeg, over des te meer ruilmiddelen verkreeg het de beschikking en des te overvloediger kon het zijn groeiende bevolking van de vereischte levensmiddelen voorzien. Gesteld voor de vraag om öf menschen te exporteeren öf goederen, had de Duitsche economische politiek het laatste gekozen: de emigratie was tot een minimum gereduceerd, de goederenexport was tot een enorme hoogte opgevoerd. Rondom Duitschland, als om een kern van kristallisatie, groepeerden zich deEuropeesche continentale staten. In 't algemeen gesproken leverden zij aan Duitschland de voedingsmiddelen voor de Duitsche bevolking, waartegenover Duitschland die staten voorzag van de producten van zijn nijverheid. De statistieken, die deze verhouding van onderlinge afhankelijkheid vóór den oorlog in cijfers poogden voor te stellen, geven een uiterst merkwaardig beeld van hetgrandiooze en subtiel-samengestelde organisme, dat het nieuwe Europa, het Europa van den aanvang der 20e eeuw, vormde. DuitschlandGa naar voetnoot1) was de beste afnemer van Rusland, Noorwegen, Holland, België, Zwitserland, Italië en Oostenrijk-Hongarije, op één na de beste afnemer van Engeland, Zweden en Denemarken en op twee na de beste afnemer van Frankrijk; het was voorts de voornaamste leverancier aan Rusland, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Holland, Italië, Oostenrijk-Hon-garije, Roemenië en Bulgarije en op één na de | |
[pagina 841]
| |
beste leverancier voor Engeland, België en Frankrijk. Het leverde voorts aan vele van die landen niet alleen nijverheidsproducten, maar ook kapitaal en organisatie. Bijna de helft der Duitsche kapitaalbeleggingen vóór den oorlog is geschied in Rusland, Oostenrijk-Hon-garije, den Balkan en Italië. De havenwerken in Antwerpen, het bankwezen in Italië, de electrische en machinenijverheid in Rusland waren voor een belangrijk deel door Duitsche intellectueele krachten georganiseerd en stonden min of meer onder Duitsche leiding. Niet alleen economisch, maar ook op politieken op geestelijk gebied had Duitschland een centrale positie: het was de schakel tusschen Oost- en West-Europa, tusschen de Oost- en West-Europeesche cultuur. Het vormde de uiterste grens der West-Europeesche beschaving en het had zijne vangarmen diep in het Oosten gedrongen. Om dit goed te beseffen is het noodzakelijk Duitschland als natie en niet als staat te zien. Dan immers worden ook de Duitsche Balten en de Duitsche Oostenrijkers binnen den gezichtskring getrokken. Zij beiden vormen den uitersten noordoostelijken en zuidoostelijken uitlooper der Duitsche natie, die aldus in Sovjet-Rusland en Roemenië haar grenzen vindt. Had de regeering van het Duitsche keizerrijk geen dynastieke maar nationale politiek gevoerd, had zij zich niet gericht op imperialistische expansie maar op nationale versterking en verbreiding van cultuur, dan had zij haar aandacht vooral georiënteerd naar het Oosten, waar de Duitsche natie groeide en nog een taak had te verrichten, en ware de loop der geschiedenis anders geweest. Voor de toekomst van Europa is het een vraag van groote beteekenis, of de regeering der Duitsche Republiek, zoodra zij haar volk uit de kluisters der ententeslavernij heeft bevrijd en daarmee den grondslag heeft geschapen voor een actief zelfstandig optreden, de lijn | |
[pagina 842]
| |
der voor-oorlogsche keizerlijke politiek weder zal volgen dan wel haar nationale en Europeesche taak zal volvoeren. Deze vraag wordt in de nieuw-geschapen verhoudingen van te grooter draagwijdte, omdat tegenover de Angel-Saksische volken, in wier handen de leiding der wereld voorloopig berust, de tegenpool, in casu de Slavische volken, zich gaat versterken. Tusschen de geestelijke aspiraties en politieke scheppingen, ontbloeiende aan de levensbeschouwingen van deze beide groote volksgemeenschappen: de levensbeschouwingen van de zich zelf veroverende en de zich zelf verliezende persoonlijkheid, kan de Duitsche natie een bemiddelende, overgangen-verzachtende taak vervullen. Deze beschouwingen behooren, voorzoover ze niet geheel in een afgesloten periode hun plaats vinden, tot een ongewisse en misschien zelfs onwaarschijnlijke toekomst. Wat kunnen wij zeggen van de ontwikkeling van Europa, die wellicht de ontwikkeling is naar een nabijen ondergang? Wij staan toch in een tijd van verwildering, van een anti-Europeeschen politieken geest, die elke logische deductie tot een spot kan maken. Zullen de germano-latijnsche volken, die, naar Alexander Herzen in zijn Toekomst van het Slavendom zegt, tweemaal geschiedenis hebben gemaakt, twee werelden in de ruimte en twee werelden in den tijd hebben geschapen, den weg opgaan naar den ondergang öf zullen ze zich opmaken naar een nieuwe toekomst? Het is niet de bedoeling hier te trachten voor deze vraag een antwoord te vinden. Maar dat ze gesteld kan worden en in de laatste jaren dikwijls gesteld is, geeft een blik op de geestesgesteldheid, die op het oogenblik de volken van west- en midden Europa beheerscht en die, naar het ons toeschijnt, voor een belangrijk deel zijn oorsprong vindt in den staat van rechteloosheid, waartoe Europa is vervallen. | |
[pagina 843]
| |
Voorloopig schijnt deze toestand zijn einde niet te hebben bereikt; daarvoor zijn de omstandigheden te ongunstig. Immers de oorlog heeft het evenwicht in de potitieke verhoudingen van het voor-oorlogsch Europa verbroken, een verbreking, dieniet haar correctief, maar, integendeel, haar politieke uiting vindt in den Volkenbond van Genève. Nu is er, en terecht, veel kwaads te zeggen van een wereldsituatie, die op de ‘balance of powers’ is gegrondvest. Maar tot tijd en wijle de solidariteit en de samenwerking der volken grondslag wordt van internationale verhoudingen, is de evenwichtsformule in 't algemeen boven de dictatuur te verkiezen. De even wichtssituatie, immers, maakt een willekeurige machtsuitoefening uiterst moeilijk en riskant; zij vormt dus een factor voor rustige ontwikkeling en rechtszekerheid. De ineenstorting van Duitschland heeft het evenwicht verbroken; zijn weerloosheid heeft het verlaagd tot een object der wereldpolitiek. Objecten der wereldpolitiek, echter, hebben het niet alleen ongelukkig voor zich zelve, zij vertroebelen ook de geheele internationale rechtsatmosfeer, wijl zij de macht van het onrecht, doordien zij het niet kunnen weerstaan, versterken en tot steeds nieuwe, ongehoorde daden van willekeur prikkelen. Niemand, die den strijd van onderdrukte rassen, volken, naties of klassen tegen een overheerschende macht heeft bestudeerd, zal deze bewering betwisten. ‘De strijd om het recht’, door Jehring aangewezen als de belangrijkste factor voor de ontwikkeling der rechtsverhoudingen, wordt inderdaad in de door ons bedoelde situatie verzwaard en veelal onmogelijk gemaakt. Dit beteekent een verwildering van de cultuur, welker funeste gevolgen op den geest der individuen hun ontbindende werking niet missen. Europa is niet alleen en zelfs niet voornamelijk er daarom zoo slecht aan toe, dat het economisch is ineengestort; zijn | |
[pagina 844]
| |
tragiek ligt veeleer in de omstandigheid, dat er geen staat, geen volk, geen klasse en geen groep is, sterk, karaktervol en heldhaftig genoeg om in den chaotischen warboel een kracht ter regeneratie te zijn. En hierin, in dit gemis aan een boven de tijdelijkheid van nationale machtsverhoudingen uitrijzenden Europeesehen geest ligt de diepste oorzaak van de mislukking der diverse Europeesche conferenties. De onmacht en de onwil om de nooden en het lijden der volken te zien als de doornenkroon van smarte, die geheel het tegen zichzelf verdeelde Europa tot eenheid verbindt, slaat van te voren elke bespreking met onvruchtbaarheid. Zelfs conferenties, die aanvankelijk en oppervlakkig bezien een betere uitkomst deden verwachten, zijn in het moeras der bekrompenheid verstikt en vergaan. Wij willen hiermee volstrekt niet beweren, dat de problemen, die ter oplossing aan de orde zijn gesteld, eenvoudig en gemakkelijk zijn. Verre van dien. Waar het echter op aankomt, dat is de geest, waarmee deze problemen worden benaderd. De opbouw van Europa is uiteraard een Europeesch probleem en moet als zoodanig worden bezien en behandeld. Elke poging tot opbouw, die daarmede geen rekening houdt - en er is nog geen enkele poging geweest, die daarmede wèl ten volle rekening heeft gehouden - is tot onvruchtbaarheid gedoemd. Geen enkele conferentie, die tot nog toe is gehouden, heeft ook maar eenigszins den gang van de armoede kunnen tegenhouden. Europa is er veel slechter aan toe, dan bij het afsluiten van den wapenstilstand of het teekenen der vredesverdragen. Dat dit een veroordeeling is van de politiek, zooals die in de afgeloopen jaren is gevoerd, behoeft geen betoog. Van het groote Europeesche probleem zijn er twee vraagstukken, welker beteekenis van overheerschende kracht is; dat zijn: de verhouding van Duitschland tot | |
[pagina 845]
| |
Europa en de verhouding van Rusland tot Europa. Van deze beide is natuurlijk het eerste verreweg het belangrijkste, althans van economisch standpunt bezien, - en dit is toch de richting, waarin de politiek zich vooral moet oriënteeren, omdat het hier de basis van het geheele maatschappelijke leven betreft, de broodvraag, de primaire levensvraag in optima forma. Het Russische vraagstuk is uit een oogpunt van internationale politiek en nationale bewustwording uiterst gewichtig en van een bijna beklemmende belangwekkendheid, doch voor het geheel van Europa komt het, juist door zijn mindere economische beteekenis, eerst op het tweede plan. Niettemin is het zeer begrijpelijk, dat in twee conferenties getracht is de verbinding tusschen Rusland en de rest van Europa te herstellen. Dat hierbij het reconstructieprobleem van Europa aan den verkeerden kant is aangepakt, is ongetwijfeld politiek een fout; de weg naar den wederopbouw van Europa loopt niet over Moskou, doch over Berlijn. Eerst als midden-Europa, en natuurlijk met name Duitschland, een vaste kern is geworden in den Europeeschen chaos, eerst dan zal de ontwikkeling tot een goed functioneerend organisme weer mogelijk worden, omdat dan het centrale orgaan voor de samenbrenging van grondstof- en van industrielanden is geschapen. Deze redeneering gaat van de vooronderstelling uit, dat de lijn der maatschappelijke ontwikkeling, die van de gesloten huishouding naar de wereldhuishouding (Weltwirtschaft) loopt, niet zal worden afgebroken. Het is natuurlijk denkbaar, dat die vooronderstelling onjuist blijkt en dat ‘de gesloten handelsstaat’, het ideaal van Fichte, een voorloopige uitkomst zal zijn van het dan waarlijk reactionnaire streven der diverse Europeesche regeeringen. Dat er in die richting door verschillende staten pogingen worden gedaan, valt niet te ontkennen. Wij | |
[pagina 846]
| |
zijn echter van meening, dat aan deze kwalijk een duurzaam succes beschoren kan zijn. Indien echter bedoelde pogingen tot de gewenschte uitkomsten zouden kunnen leiden, dan nog is het van primaire beteekenis, dat die ‘Rückentwicklung’ niet de geweldige sprongvariaties doormaakt, welke het tegenwoordige geslacht het twijfelachtige genoegen heeft te beleven. Duitschland terug te brengen tot zichzelf bedruipenden landbouwstaat, beteekent de keuze tusschen het dilemna van elke Duitsche politiek om öf menschen öf goederen uit te voeren, te richten op het eerste. Want dan zou de wet van Malthus in haar volle scherpte tot uitwerking komen; voor een landbouwstaat heeft Duitschland een te groote bevolking. Een emigratie op ontzaglijke schaal zou moeten worden geregeld, wil men althans niet de bevolking aan een zekeren dood en de politiek aan nerveuze vertwijfelingsschokken ten prooi werpen. Doch dit zou een wereldprobleem worden, veel moeilijker te regelen dan het Europeesche, en het is te vreezen, dat alvorens een dergelijke regeling tot stand zou zijn gekomen, Europa reeds lang tot hongersnood en verwildering zou zijn vervallen. Rusland, waar in het klein de Europeesche nooden worden doorgemaakt en waar immers ook het economische leven door de verbreking van de gemeenschap tusschen stad en land tot chaos is ineengestort, kan eenigszins voor de dan heerschende toestanden tot voorbeeld dienen. Wat wij dus willen betoogen, is dit: ook indien men, onhistorisch denkende, de mogelijkheid wil aanvaarden van terugkeer van reeds lang achter ons liggende productieverhoudingen, blijkt het Duitsche probleem het primaire. En het is dan o.i. ook de principieele fout van Genua en Den Haag geweest, dat over een oplossing van het Russische vraagstuk is gesproken, zonder voor het Duitsche vraagstuk de wegen ter oplossing te heb- | |
[pagina 847]
| |
ben aangegeven. Het besef van een Europeesch probleem, dat hier te regelen viel, heeft hier wederom ontbroken. Intusschen is de conferentie, welke in de afgeloopen maand in ons land is gehouden, van te merkwaardige tegenstellingen vervuld geweest, om ons te willen bepalen tot deze algemeene veroordeeling van haar basis. Op de conferentie stonden twee partijen tegenover elkaar, die juridisch volkomen gelijkgerechtigd waren: het Vereenigd Europa (met uitzondering van Duitschland) en de Russische Sovjetrepubliek. Over dat Vereenigd Europa komen wij zoo straks te spreken; thans is Rusland aan de beurt. De verwachtingen, die Rusland van de resultaten der conferentie had, waren niet bijzonder hoog gespannen. Op een desbetreffende vraag van het communistische Haagsche raadslid Coltof, verklaarde Krassin blijkens het verslag daarvan in De Tribune: ‘Het is moeilijk daarover thans iets te zeggen, omdat de positie van de regeeringen tegenover de hoofdvraag nog niet opgehelderd is. Die hoofdvraag is: of er financieele hulp zal worden verleend voor het economisch herstel van Rusland. Wij kunnen na den zevenjarigen oorlog geen verplichtingen op ons nemen, als wij geen zekerheid krijgen van zulke hulp in den vorm van langdurige credieten. Wij handhaven onze houding, die wij reeds in Genua hebben ingenomen. Men vordert van ons vergoeding voor de verliezen, door buitenlanders in Rusland geleden. Wel, wij zijn bereid daarover te spreken, mits de andere mogendheden gelijktijdig de verplichting op zich nemen om de verliezen goed te maken, die Rusland door de interventie heeft geleden. Als zij dat weigeren, dan zeggen wij tot de buitenlandsche kapitalisten: gij hebt in ons land geenerlei aanspraken, wij zullen alleen met u als private personen onderhandelen. Teruggaaf van | |
[pagina 848]
| |
genationaliseerde eigendommen wijzen wij zeer beslist af. Er kan in Rusland geen regeering bestaan, die deze teruggaaf op haar program zou plaatsen. De regeering, die dat zou doen, zou door het volk onmiddellijk weggevaagd worden. Wanneer wij echter hulp krijgen in den vorm van langjarige leeningen zijn wij in principe bereid de vraag over schadeloosstelling (dus niet teruggaaf) te overwegen. Worden ons de credieten geweigerd, dan keeren wij naar huis terug zooals wij nu zijn, d.w.z. zonder verplichtingen tegenover het kapitalisme. Ongetwijfeld kunnen wij zonder credieten uitkomen. Wij gelooven zelfs, dat de toestand van Sovjet-Rusland veel stabieler is dan West-Europa. Begrijp mij goed, de toestanden zijn hier economisch veel beter dan bij ons, maar veel minder stabiel.’ Zoowel voor Krassin's optimisme ten aanzien van de toestanden in Rusland als voor het scepticisme ten aanzien der te houden conferentie bestond eenige grond. Inderdaad schijnt de toestand in Rusland zich eenigszins te consolideeren en schijnt de Sovjet-regeering op een breederen grondslag te steunen. Voornamelijk zou dit dan het gevolg zijn van de omstandigheid, dat de ‘intelligenzia’ in beter contact staat tot het sovjet-bewind. Er is een gruwelijke opruiming gehouden onder Rusland's intellectueele krachten, maar er zijn toch nog voldoende overgebleven om leidende posities op technisch- en bedrijfsgebied te kunnen vervullen. De terughouding, die de intellectueele krachten langen tijd tegenover de sovjet-regeering in acht hebben genomen, lag voor een belangrijk deel in de overweging, dat het communisme, zooals dat aanvankelijk in Rusland werd toegepast: de methode der primitieve onteigening, elk bedrijfsleven onmogelijk maakte. Tegenover de slechte methode kon een goede leiding niet baten. Toen echter ‘de terugtocht’ werd aanvaard | |
[pagina 849]
| |
en de nieuwe economische politiek werd ingeluid, begrepen de intellectueelen, dat hun krachtsaanwending thans niet zonder succes behoefde te blijven, te meer niet omdat bij de leidende autoriteiten meer begrip kwam ten aanzien van de onmisbaarheid van leidende, intellectueele krachten. De politieke macht der bourgeoisie is gebroken, maar haar intellectueele macht is nog van groote beteekenis. Zij staat nu, althans gedeeltelijk, in dienst der Sovjet-Republiek. Dit geeft eenerzijds natuurlijk een breederen grondslag voor de bolsjewistische regeering, anderzijds brengt het een politiek-rechtsch element op den voorgrond, dat niet nalaat zijn invloed, krachtens de macht van zijn intellect, op de richting van het bestuur uit te oefenen. Daar deze intellectueele elementen echter in leidende politieke posities niet worden opgenomen, beperkt zich hun invloed meer tot het economische terrein. Doch op dat gebied ligt ook vooral hun beteekenis en hebben zij ook, bewijze de nieuwe economische koers in Rusland, resultaten bereikt. Als gevolg daarvan hebben de politiek-linksche elementen onder de bolsjewiki zich van het gebied der binnenlandsche politiek eenigszins afgewend en zich geworpen op de buitenlandsche politiek. Hier kunnen ze, zelfs met behulp van een deel der nationaal-voelende intellectueele krachten, nog een niet te onderschatten kracht ontwikkelen. De conferenties te Genua en Den Haag hebben de kwestie der Russische buitenlandsche politiek voor de leidende sovjet-autoriteiten actueel gemaakt en het schijnt - wij gaan hier af op mededeelingen van dr. Von Voss (Hans Vorst) in het Berl. Tagebl. - dat in de discussies daarover het linksche element de overwinning heeft behaald. Deze strijd was reeds vóór Genua uitgevochten. Dat het resultaat echter in Genua wellicht minder zichtbaar was in de hou- | |
[pagina 850]
| |
ding der Russische delegatie dan te 's Gravenhage, ligt hoogstwaarschijnlijk in het verschil van geaardheid der leiders: tegenover de scherp-dialectische, diplomatieke kracht van een Tsjitsjerin, was Litwinof in Den Haag een rhinoceros, welke in een winkel van fijn glaswerk moest manoeuvreeren. Wat aan de Russische delegatie in Den Haag een sterken oppositiegeest gaf, waren ook de gunstiger oogstberichten uit Rusland, welke intusschen, volgens latere gegevens, helaas niet geheel met de werkelijkheid overeenstemmen. Tegenover deze Russische delegatie, waarvan wij hierboven in groote trekken den achtergrond hebben pogen aan te geven, stond nu het Vereenigd Europa. Men zal goed doen die eensgezindheid van Europa niet al te hoog aan te slaan. Ten eerste al niet, omdat de kleine mogendheden, met uitzondering van België, van het terrein van de onderlinge beraadslagingen verre werden gehouden. Zelfs de Russische randstaten, die natuurlijk het grootste belang hadden bij een in vreedzamen economischen arbeid werkend Rusland, werden niet verder dan de mat vóór de deur toegelaten. De drie subcommissies (voor crediet, schulden en particulier bezit) hadden onderscheidenlijk een Engelschman, een Franschman en een Italiaan tot voorzitter. Deze voorzitters, te zamen met den voorzitter (den Nederlander Patijn) en den vicevoorzitter van de algemeene conferentie (den zeer bekwamen en scherpzinnigen Belg Cattier) vormden het ‘bureau de présidence’. Waar ons land, krachtens zijn positie, geen politieken invloed oefende, lag derhalve het wel en wee van het Vereenigd Europa bij de drie groote mogendheden plus België. Maar ook hier was geen eenheid. De onwil der Franschen om de conferentie tot eenig voor Rusland gunstig positief resultaat te leiden was bekend. Zij waren, meer of minder hierin door België gesteund, de eigenlijke | |
[pagina 851]
| |
saboteurs van de conferentie. Tegenover hen stonden Engeland en Italië, waarbij natuurlijk Engeland de voornaamste plaats innam, mede door de bekwaamheid van den leider der Engelsche delegatie (Sir Hilton Young). Engeland vooral wenschte zoo ver mogelijk te gaan om te trachten met Rusland tot een vergelijk te komen. Dit is niet alleen begrijpelijk vanuit een economisch standpunt - Engeland is, evenals Duitschland, door de structuur van zijn maatschappelijk leven, op een goed functioneer ende wereldmarkt voor zijn bestaan aangewezen -, maar dit is ook duidelijk, als men bedenkt, dat de conferentie van Den Haag te danken was aan het iniatief van Lloyd George, toen deze moest erkennen, dat Genua een mislukking was geworden. Lloyd George had er dus belang bij om de Haagsche conferentie te doen slagen. Naar men mag aannemen, was zijn ijver wellicht wat bekoeld, toen hij uit Genua in Engeland aangekomen, weer voeling kreeg met de Engelsche handelskringen. Niettemin hebben de Engelsche onderhandelaars waarschijnlijk wel de instructie meegekregen alles te doen wat mogelijk was om de conferentie niet zonder resultaat te doen eindigen. Er was dus in het Vereenigd Europa een nogal scherpe en zeer markante tegenstelling. Eén ding hield echter de samenwerking in stand: dat was de onwil zoowel van Frankrijk als van Engeland om het eenheidsfront te verbreken. Hier, op dat punt, lag de grens der onderlinge oppositie. Had de Russische delegatie onder superieure leiding gestaan, dan had ze door onmiddellijk zeer ver gaande concessiesaan het Westersche standpunt te doen, waarschijnlijk de situatie in haar voordeel gewijzigd. Want dan had het Engelsche standpunt een aanzienlijke versterking gekregen en Frankrijk, dat ongaarne het odium van spelbreker op zich laadde, zou tot bijdraaien zijn | |
[pagina 852]
| |
genoopt. Subjectieve en objectieve redenen hebben echter deze tactiek voor de Russen onmogelijk gemaakt en Litwinof ware ook zeker niet de man geweest om haar tot een succesvol einde te brengen. Wel is een ver strekkend voorstel op het einde der conferentie door de Russen ingediend, doch de situatie was toen niet meer te redden. Er ligt over dit slot der conferentie een geheimzinnig waas. Wat er precies in de particuliere besprekingen buiten de officieele zittingen der conferentie is gebeurd, weet men niet. Men kent slechts het eenigszins verbijsterende resultaat: dat de Engelschen de hun door de Russen toegestoken hand niet hebben aanvaard en daardoor de conferentie bij gebrek aan een voldoend sterken grondslag hebben doen ineenstorten. Ongetwijfeld heeft hiermee de Fransche sabotage-tactiek een groote en nauwelijks verwachte overwinning behaald, waarmee de Fransche machtspolitiek, die de gepantserde vuist vormt der Europeesche reactie, zich zelf geluk kan wenschen. Maar of hiermee zijn bereikt of zelfs maar benaderd de meer verwijderde en meer vitale doeleinden van de Fransche politiek: de macht van de Sovjetrepubliek door de toeneming van den economischen nood te ondergraven eerst, te doen vallen daarna en haar vervolgens ten prooi te werpen aan een, al of niet tsaristisch georiënteerde, imperialistische en militairistische regeeringskliek, is een vraag die, naar onze meening, ontkennend moet worden beantwoord. Want de mislukking der Haagsche conferentie heeft Rusland allerminst door het van Frankrijk zoo geliefkoosde ‘cordon des doods’ van Europa geïsoleerd. De mislukking der Haagsche conferentie, immers, beteekent niets anders en niets meer dan de mislukking van de credietverleening en de economische hulp door middel der Europeesche regeeringen. Het particulier initiatief op dit gebied blijft evenwel onaangetast en wordt door de mis- | |
[pagina 853]
| |
lukking der Haagsche besprekingen nauwelijks beroerd. Hierin ligt een belangrijk element voor het goed begrip van den loop der Haagsche onderhandelingen en, vergissen wij ons niet, dan zal men in dit feit eveneens een vrij sterken houvast vinden om den Ariadne-draad te bevestigen, die ons uit het labyrinth der gissingen met betrekking tot het abrupte einde der conferentie naar den juisten weg ter verklaring zal leiden. Inderdaad is het voor de tactiek der Russen van eminent gewicht geweest, dat hun reeds bij den aanvang der conferentie duidelijk werd gemaakt, dat van een credietverleening direct door de regeeringen geen sprake kon zijn. De Europeesche landen zijn te zeer door de averechtsche vredespolitiek verarmd en de belastingen zijn reeds te veel door allerlei zaken van binnenlandschen aard noodig om de zelf zoo hulpbehoevende landen van west- en midden-Europa in staat te stellen de milliarden op te brengen voor den wederopbouw van Rusland. Want deze milliarden, willen ze eenig effect sorteeren, moeten uit de besparingen worden verkregen. En wie den financieelen toestand nagaat, waarin alle staten van het Europeesche continent zich bevinden, zal tot de conclusie komen, dat in dit tijdperk van tekorten en schulden, bezwaarlijk met de mogelijkheid van besparing van het overvloedige kan worden gerekend. De gelden, welke Rusland verlangt, zullen dus moeten worden opgebracht door de particuliere banken, op hun beurt niets anders dan de reservoirs van de hun door de bevolking toevertrouwde gelden. Ook voor de nietingewijden in de moeilijke financieele problemen is het duidelijk, dat deze banken, die met het kapitaal van anderen werken en waarvoor zij garant staan, de door Rusland verlangde credieten slechts kunnen verschaffen indien de zekerheid bestaat, dat de aldus ter beschikking gestelde kapitalen niet worden geroofd, geconfiskeerd | |
[pagina 854]
| |
of in hun werkzaamheid te sterk worden belemmerd. Met de terugbetaling of de erkenning der oude tsarenschulden en met de teruggave van of de vergoeding voor genationaliseerde bezittingen van buitenlanders in Rusland staat deze credietverleening slechts in verwijderd verband. De mogelijkheid, dat een bank of een groep van banken haar kapitaalkracht aanwendt voor den opbouw van een sterk economisch leven in Rusland, vooropgesteld natuurlijk dat voldoende waarborgen en zekerheden worden verkregen, is volstrekt niet uitgesloten. Dat die banken een dergelijke goede en winstgevende belegging van hun kapitaal zouden weigeren uit hoofde van de boosaardigheid der Sovjetrepubliek om oude schulden niet te erkennen of genationaliseerde eigendommen niet terug te geven is nauwelijks aan te nemen. Immers, ook bij een slagen der Haagsche conferentie hadden de banken geen kapitaal dan op goed onderpand verstrekt. Het eenige wat dan in hun voordeel was, bestond daarin, dat dan een deel van hun risico door den Staat zou worden gedragen. Risico voor de banken was er dus toch gebleven en voor dat risico zouden de banken zich hebben verzekerd, - onverschillig welke concessies de sovjet-regeering ten aanzien van oude schulden en vroegere bezittingen van buitenlanders had gedaan. Het behoeft geen betoog, dat deze stand van zaken voor de Russen veel van de bekoring der Haagsche conferentie wegnam. Dat hun daardoor het slagen der onderhandelingen onverschillig was geworden, willen wij allerminst beweren. Maar de Russische positie was sterker geworden en stond of viel niet met het al- of nietgelukken der Haagsche conferentie. Waarschijnlijk is het hun gelukt, door de toezegging aan het einde der conferentie en wellicht ook door de afzonderlijke besprekingen met den leider der Engelsche delegatie, het Europeesche eenheidsfront te doorbreken en voor par- | |
[pagina 855]
| |
ticuliere onderhandelingen met de Staten afzonderlijk den weg te openen. Indien dit zoo is, beteekende de opheffing der conferentie niets meer of minder dan een erkenning van de verbreking van het Europeesche eenheidsfront, d.w.z. van één der twee peilers, waarop de conferentie rustte. De toekomst zal moeten leeren, of deze vermoedens met de werkelijkheid in overeenstemming zijn. Het einde der conferentie is gepaard gegaan met een campagne over de schuldvraag, later voortgezet in de pers, die de campagne over die andere groote schuldvraag weer in de herinnering terugriep. De vraag is belangwekkend, omdat zij, doordat ze gesteld wordt, aan een zedelijke behoefte der menschheid: te onderscheiden tusschen goed en kwaad, voldoet. Doch de laaghartigheid der partijen, die een zedelijk probleem willen oplossen door de middelen van het geweld, heeft de vraag naar de schuld voor de groote ramp tot de onverkwikkelijkste en beschamendste discussie geleid, welke de menschheid in de laatste jaren heeft gekend, en zij heeft in het verdrag van Versailles, met zijn afgedwongen schuld-erkenning van de zwakste partij, een monument opgericht van een verachtelijk machtsmisbruik in gewetensvragen, zooals de moderne tijd in West-Europa nog niet te aanschouwen heeft gegeven en die het Godsgericht van de middeleeuwen in aanbidding voor het brute geweld verre overtreft, omdat in de tegenwoordige tijden en bij de tegenwoordige politici een dergelijk geloof in den onschuld beschermenden en onrecht wrekenden God niet leeft. Zoo hoog zijn bij de bespreking van de schuld voor de mislukking der Haagsche conferentie de golven van hartstocht natuurlijk niet opgezweept. Maar de tendens om in farizeeïschen hoogmoed zich de paladijn te achten van de groote zedelijkheidsbeginselen heeft ook hier niet ontbroken. Wij willen de binnenlandsche politiek der Russische | |
[pagina 856]
| |
sovjet-republiek niet verdedigen. Maarzij wordt te zeer gedreven door een hooge, vervoerende idee van menschheidsliefde en menschheidsgeluk, en het Russische volk heeft te zeer geleden onder den demon der waarheid, dan dat het niet het recht zou hebben de kritiek der West-Europeesche politici met hoogheid en verachting af te wijzen. Want er is geen laagheid en geen misdaad in de Russische politiek aan te wijzen, die niet opgeheven wordt in de verzoenende sfeer van de groote idee, waaruit zij, als een verwrongen schepping, is geboren, en geen oordeel en geen veroordeeling der Russische politiek zal waarachtig zijn, indien dat oordeel niet doordrenkt is van een stroom van mildheid en eerbied voor het groote volk van het eeuwige Rusland, dat voor zijn droomen en zijn ideeën zooveel heeft geleden en geofferd. Wat heeft Europa, wat hebben de West-Europeesche volken daartegenover aan te bieden? De zalen van het Vredespaleis, dat zoo heerlijk gelegen is in de stille reinheid van een bloeiende natuur, heeft weergalmd van de hooge beginselen van internationalen trouw aan het eens gegeven woord en van de alleen-gerechtigdheid van het privaatbezit. Zeker, deze beginselen waren in het geding, wij willen daarvoor de oogen niet sluiten. Maar de verdedigers van die beginselen hadden eenige jaren geleden getoond en hebben sindsdien niet opgehouden aan te toonen, dat zij bereid zijn die beginselen te vertrappen, elk oogenblik wanneer hun laag materieel belang zulks vereischt. Zij waren de ridders, die schaamteloos genoeg waren met open vizier te durven strijden, ofschoon het Kaïnsteeken der huichelarij hun op het voorhoofd brandde. Waar heeft Frankrijk, om nu maar alleen de ignobele leider der Europeesche Zwarte Honderd te noemen, zijn onbaatzuchtig geloof in de groote beginselen van internationalen trouw en eerbied voor het eigendoms- | |
[pagina 857]
| |
recht van anderen getoond, toen het in de gelegenheid gesteld werd van dit geloof te doen blijken? Welke misdaad heeft de Russische politiek der Sovjetbestuurders op haar geweten, die niet honderdmaal erger gebrand is in het geweten van de leiders der Fransche publieke opinie? Zijn zij het niet, wier Shylockpractijken Europa naar den ondergang en millioenen naar de vertwijfeling drijven? Hebben zij, die sinds jaar en dag zoo nauw gelieerd zijn aan het Fransche bankkapitaal, door een Fransch schrijver als de ‘oligarchie financière’ gekenschetst, niet de milliarden verstrekt, die het tsarisme in staat stelde zijn politiek van barbaarschheid en onderdrukkingvan het edelste van wat er in de Russische geesten leefde voort te zetten en den oorlog, mede door de vernietiging van de zelfstandige democratische krachten, voor te bereiden en te ontketenen? Welk een schrikwekkenden geest van haatdragendheid, bekrompenheid, grof egoïsme en verachting voor zedelijke normen hebben ons niet de boeken geopenbaard, die een beeld hebben gegeven van de wijze waarop het Verdrag van Versailles tot stand is gekomen, en hoe staat Frankrijk in dit ontzettende beeld van wancultuur geteekend. Heeft Frankrijk, heeft West-Europa eenig recht zich tegenover de Russen op de beginselen van internationaal fatsoen en internationaal recht te beroepen, thans, nu dat prachtige Weenen van weleer uitsterft, nu een groot volk als het Duitsche is vernederd en geschonden, nu geheel Europa is gedompeld in een zee van ellende en doffe armoede? Waarlijk, het is niet genoeg zich te storten in een stroom van groote woorden en holle leuzen om aldus zich, als een moderne Pilatus, onschuldig te wanen aan den grooten moord, die voor onze oogen, met ons medeweten en... met onze medeplichtigheid wordt bedreven. De Haagsche conferentie is mislukt, te gronde gegaan | |
[pagina 858]
| |
aan den geest van kleinheid en politieke berekening, die in ons werelddeel hoe langer hoe meer elke cultuurwaarde aantast en bederft. Er is wederom een nieuwe toegevoegd aan de eindelooze reeks van mislukte conferenties, die Europa op zijn weg naar den ondergang als peilschalen voor de snelheid van zijn neergang achterlaat. Een verkeerde oneindigheid, zooals wijlen prof. Bolland zou zeggen. Maar de tegenwoordige menschheid, die hoe langer hoe meer zich ziet terugzinken tot den toestand, waarin de strijd voor het natuurlijke, bloot-materieele leven inhoud wordt van aller gedachten, mag zich afvragen, of dergelijke toestanden nog langer kunnen worden geduld. Want er staat meer op het spel dan alleen de materieele welvaart. In de sfeer van rechteloosheid en machtswillekeur, waarin Europa thans leeft, gaan de groote leidende ideeën eener cultuur-menschheid te loor en worden de hooge gevoelens voor zedelijke beginselen afgestompt en vernietigd. Wij weten, dat de stemmen, die een beter tijdperk willen inluiden, sterker en menigvuldiger worden. Maar de kracht der eensgezindheid in de toepassing der middelen, het besef der noodzakelijkheid van wat Marx eens heeft genoemd ‘the singleness of purpose’ ontbreekt. Zoo schijnen dan de feiten van verwildering en ellende, als ze maar sterk en breed genoeg om zich heen grijpen, de eenige factoren te zijn, die den ban, waarin de geesten zijn bevangen, verbreekt. Zij zijn de sleutel van de poort, waarachter de weg naar den opgang zich uitstrekt. Dat uit het leed van thans een nieuw leven kan worden opgebouwd, is wellicht de eenige troost, die deze tijden van onduldbare rechtsschending voor ons inhouden. En het is alleen maar te hopen, dat de ellende van nu aan de Europeesche menschheid de krachten niet ontrooft, die voor den opbouwen de vervulling van het nieuwe leven zoo dringend noodig zijn. |
|