De Stem. Jaargang 2(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 819] [p. 819] Gebed om vreugd door Wies Moens Wij die nu gaan langs de korenvelden en plukken de volle aren, zoals Gij, Meester, en Uw disciepelen, zoals de vogelen etend van het goede graan - wij pikken de korrels uit onze handen - ook zijn wij artiesten: onze wil heft zich op aan de simfonie die de wind speelt met het koren, de bomen en de wolken, wij dichten de dag van strakker blauw en bouwen Uw huis met de witte donderkoppen. Wij die zo arm zijn aan vreugd - en toch de Vreugd is het waarom wij bidden, vreugd die is als brood en als een teug krachtig bier aan de mond van de werkman, onze gezel! Ik heb U gezien wijl Gij uitkeekt over zee van het gelaat van een oude vissersmaat. Vrouwen douwdeinden de zee en de horizon in hun armen. In het zand werden verliefden en kindertjes bruin gebrand. O mijne kindertjes en de schelpen der zee, [pagina 820] [p. 820] o mijne moeders knielend aan het strand, o mijn garnaalvrouwtjes, en mijn oude boeren voor Vincent van Gogh! en de solemniteit der vreugd om ons allen. Vreugd die in de zeilen zit der vissersboten zij slaat witte cimbels van zon, vreugd die schalt uit de haven, en van de blonde daken valt over de straten klaterend karieljon! Het is nu de tijd dat overal in mijn land met een geweld van rode klaprozen openspringen de kermiszondagen van dorp tot dorp, met een geweld van orgels en koperen fanfaredreun, en de jool wandelt er langs de paden, brede rijen jongens en meisjes als levende harmonika's! Het is nu de tijd dat de ogen van mijn lief zijn als zware trossen violen. Wij die nog laat slenteren door de nacht - nachtwinden om ons vleiden zich zacht, felle nachtwinden floten door onze tanden! - maar de vreugd is in ons gezakt, o Heer, als een gewicht van lood, ons leven drijft nu licht en leeg als een kurk op het water; Heer, wij bidden U om vreugd, zet ons uit als lichten in U, zoemende lampen, strek ons uit in de vreugd als een golfveld: [pagina 821] [p. 821] de moesselienen lucht hangt vol zingende vlerken, Gij vouwt de verten open zij rollen baar op baar, de verten spoelen; leeuweriken en de witte ballen zijn de doelen, binnen de zoom van altijd wijkende groen en de vrouwelike geur der paardeboon langs landwegen avondlik en ruraal. Vorige Volgende