De Stem. Jaargang 2
(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 756]
| |
TooneelGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 757]
| |
deze acteurs niet levenloos in hun creaties hangen. Ook de keuze bepaalt zich tot de uitersten: het durende nieuwe scheppen, of de ziellooze schablone. Rus èn Jood. Van het joodsche kennen wij, Westersche Europeanen, bovenal de verwording. Voor ons is 't ongebreidelde, 't elementaire gemis aan gevoel voor verhouding, afwezigheid van cultuur het meest karakteristieke. Voor den Hollander is niet Spinoza, de hartstochtelijke denker, de kristalklare ideeënbouwer de specifieke jood, maar eer een Querido, en dan nog bovenal in zijn overlading en beweeglijkheid. De pedanterie in overvloedige verscheidenheid van vormen wordt niet als de onnatuurlijke reactie op onnatuurlijke miskenning erkend, zoomin als de verruwende germaansche invloed wordt beseft. Deze kunstenaars echter dragen de traditie van vele eeuwen cultuur onbewust mede. Hier geen beweeglijkheid - tenzij daar, waar het luidruchtige gegeven dient - maar plastische bewogenheid, beweging als meest subtiele weergave der zielsaandoening. Hier nimmer ‘mouvement qui déplace les lignes’, zoo deze verplaatsing niet een wellende drift of kennelijke aandoening vertolken zal. Men zou deze begeesterde spelers de plastische dichters der aandoenlijkheid kunnen noemen, want de diepste ontroeringen is in subtiele modulatie, in vervluchtend gebaar gelegen. Hier denken wij aan Sonja Alomis en Alexander Asro, de ontmoeting in ‘Dybuk’ der twee voor elkaar bestemde zielen, als zij elkaar aanstaren in bleeke verwezenheid, in beklemd versmachten, als bevangen door een angstdoorhuiverde extase. En dit eene moment wordt zoo intens doorleefd, dat wij toeschouwers gevoelen hier de tragiek in zijn diepste kern te aanschouwen. Dit slechts als enkel voorbeeld. Het stille spel is nimmer het gelimiteerde der kenmerkende mimische gebaren, maar in gansche poëmen van plastiek zijn alle schakeeringen van 't gemoed steeds te volgen. En men vergete hierbij niet, dat het joodsche gemoedsleven zich veel nerveus subtieler uit, dan 't zuiver Europeesche, hun vreugd is als sidderende zonneschittering op donker water, terwijl nimmer hun smart geheel van, hoop verlaten is. Hun melancholie is niet die van Zuiderlingen, de somber drukkende, en alleen in bedwelming te ontvluchten, hun melancolie is een hunkering, waaraan vitaal vertrouwen steeds de kracht geeft zich te heffen, ook al blijft het vaak een droef fladderen tegen de glazen wanden der mystiek of angstig dolen in donker bijgeloof. | |
[pagina 758]
| |
In Anski's Dybuk vinden wij dehoogere melancholie, het hunkeren boven 't leven uit in mystiek en bijgeloof verweven, terwijl in Perez Hirschbein's ‘Die Verlassene Schenke’ het meer 't volksbijgeloof is, dat wild voortwoekert in 't verontruste geweten.
Wanneer wij Sonja Alomis en Alexander Asro het eerste noemen, dan is dit niet zoozeer wijl zij het epos der liefde van de puur geestelijke extase tot den wilden kreet van 't bestiale begeeren verheven tot hooge kunst wisten te geven, maar wijl in hen het hevigst de passie brandt. Zij gelijken de dwaze maagden; het is of zij - ten tooneele verschenen - de olie der ziel ontsteken en zonder de krachten te tellen die 't vuur verteert, als 't ware opbranden tot het hoogste bereiken. Hier geen bedachtzaam bedenken, noch doellooze verspilling, maareer een tragisch-grootsch expieeren, om 't hoogste als het heilige te schenken. Wanneer in de laatste tooneelen van Dybuk de Geest wordt uitgedreven, de ziel der geliefde uit Lea breken moet, en de wonderrabbi haar telkens vraagt of zij bevrijd is, dan zien wij haar groeien, de armen wieken even op, de vingers spreiden zich sidderend, de oogen worden groot... en dan plotseling wringt zich een geluid op, dat uit haar ziel zich scheurt, een geluid dat niet het hare is, en moeizaam schijnt uit te breken: het is de geest die roept haar niet te willen verlaten. Deze kreet, die uit een andere wereld schijnt te komen, krijgt dieperen zin bij deze vrouw. Want is deze tengere verschijning niet bezeten door haar kunst als door een ‘Dybuk’ en is elk optreden haar niet een zich verlossen van het machtige talent? Of zij in Dybuk sidderend bevangen in marmeren vrees met gestrekte armen staat als een teere figuur van Puvis de Chavannes, of verveeld neerzit als de gevoellooze verwende dochter in Mispoche, of zij de huiverende smart om 't branden der verboden liefde doet vlagen in schroeiende hartstocht in Die Verlassene Schenke, of dan weer de heete levenslust verleidelijk en lokkend doet lachen als Raisl in Newejle, zij is altijd opgelost in 't volkomene der levende creatie. Haar sluwe geraffineerde lonken lijken even waar als de moedersmart van Tamara in Jankel der Schmied. Het zou ons te ver voeren, zoo wij ons lieten verleiden de ontroerende creaties van de veelzijdig en uiterst begaafde Alexander Asro, al ware het slechts overzichtelijk, hier te bespreken. Door enkele rollen te noemen, waartoe zijn talent zich het meest eigent, willen wij trachten zijn gaven in hun machtige schakeering en beeldend vermogen te omlijnen. Hij is wel de meest aangewezene | |
[pagina 759]
| |
om ons een Hamlet te geven, in zijn diepste menschelijkheid en geestlijken twijfel. De schuchtere schroom van den droomer is hem even na als de uitbrekende wanhoop, de intellectueele obsessie doorleeft hij niet minder hevig, dan de smart om 't onvermogen van simpele gedachtevorming. Hoe abrupt in woorden en gebaar was hij in Newejle, de verwaarloosde, naderend het idioote, en wat een zuiver-fijn artiest toonde hij zich toen hij de vadermoord volbracht; het brutale van de daad ging verloren in de even aanduiding, direct gevolgd door de angstige verwondering om de daad. In ‘De Gebroeders Karamazoff’ zou hij aangewezen zijn om Smerdiakov te creëeren, hoewel hij in Die Verlassene Schenke toonde evenzeer het temperament voor een Dmitry te bezitten. De cerebrale Iwan is hem even verwant als de vergeestlijkte Aliocha. Plaatsen wij tegenover Hamlet en Ibsen's Oswald, Dostoievski's Dmitry en Idioot (waarvan tooneelbewerking bestaat) dan hebben wij de lijnen aangegeven welke dit ongemeene talent reeds nu te benaderen vermag. Stonden beiden als de stralende sterren tusschen de andere spelers, het belangrijke van dit ensemble zou luttel zijn. Gelijk wij reeds zeiden, alleen de intensiteit van het openbarende liet ons deze jonge krachten het eerst noemen. Leiser Schelaso heeft, ondanks een twintigjarige roem. zich vaak met kleine bijrollen tevreden gesteld, zoodat wij dit groote talent slechts tweemaal in een belangrijke rol zagen, of juister tweemaal in een rol, die hij belangrijk wist te maken: een prachtig gespeelde vaderrol waarin op enkele momenten 't gevoel slechts mocht doorschemeren, en dan de creatie van een ouden grootvader, waarvan de dans ons bij zal blijven, het ontroerend hulpelooze van 't nietig stuk levend familie-relikwie. Haast allen verrasten bij 't wederzien in andere creatie. Bella Bellerine, nu eens een dartele bakvisch en dan in Dybuk de spookachtige heksenverschijning, wier grijns en klauwvingers het beeld der hallucinatie zijn. Frida Witalin die elke moederrol weet te bezielen, Roze Birnbaum, die vele oude vrouwen gaf en dan plots in Jankel der Schmied als de mooie sluwe jonge vrouw verschijnt, om haar spel met den man als willooze prooi te spelen. En moeten wij Rose Stutschinski vergeten, het mooie jonge vriendinnetje in Dybuk, dat ten voorbeeld van haar Hollandsche zusteren, zich volkomen gaf aan de kleine rollen waarin zij oud en wanstaltig verschijnen zou? Neen, allen behoeven hier niet genoemd, en toch hoe dankbaar | |
[pagina 760]
| |
herdenken wij de prachtige creaties van Chaim Schneier als de oude dronken vader - deze acteur liet ons in deze rol vooral aan Jules Verstraete denken; ach, zoo ook hij eens 't milieu vond, waarvan dezelfde begeestering uitging? en als Jankel, de smid, de onverschillig-ruwe en toch bedeesde verschijning in 't eerste bedrijf, en later de in 't huwelijk gezuiverde, de spontane, impulsieve, de met schokken zich bewustwordende.
Om de beteekenis van deze voorstellingen in ons land in juiste afmeting te bepalen, dienen wij den toestand, gelijk die hier in 't land is, even als achtergrond te plaatsen. Juist in tijden, waarin de oeconomische misère als het ware den toetssteen vormt, die de waarachtigheid van 't kunstenaarsschap keurt, is 't voor onze acteurs van groote moreele waarde kunstbroeders te treffen, die geen ellende telden, terwille van hun kunst, die niet van concessies weten, die onvoorwaardelijk heel hun hart als inzet gaven. Juist op dit moment waarop ‘cultureele waarde’ de woorden zijn, die alleen gepreveld worden, wanneer de handen zich strekken om de subsidie-aalmoes te bemachtigen, is 't verheffend en hoopvol den schouwburg te zien als een tempel, waarin de kunst als 't heilige wordt vereerd. Want het publiek, het zoozeer gesmade publiek, dat alleen gevoelig zou zijn voor het agiteerende, het banale, of zoutlooze kluchtige, dat publiek heeft dan toch bewezen in staat te zijn de vrome sfeer aan te voelen, devoot zuivere ontroering te kunnen ondergaan, ondanks de taal en het vele van subtiele schoonheid dat het ongeoefende oog onverbiddelijk ontgaat. Want hoe ver taal en volk en ras ook mogen staan, het internationale van de kunst dringt in het bewustzijn, zoo deze kunst slechts is de zuivere kristallisatie van de ziel. Zuiver houden en waar, in deze woorden ligt het streven van den regisseur David Hermann neergelegd. In Holland is regie allengs geworden een cachet, een artistiek fabrieksmerk door één persoon op een werk gedrukt. En deze persoon behoeft niet eens een groeiende idee te verpersoonlijken, het wordt al voldoende geacht, zoo een artistieke persoonlijke opvatting van den regisseur zelf of een ander zich styleert, ook al is vervormen en misvormen bij plaatse een noodzakelijkheid. DavidHermann is de meesterlijke regisseur wiens schepping den leek onzichtbaar blijft, wijl hij nergens met ruwe hand ingrijpt, maar voorzichtig de richting aanduidt en schijnbaar onbewust laat groeien tot het harmonisch geheel, dat hij zich droomde. Van den jongsten acteur af ziet hij aandachtig de eigen opvat- | |
[pagina 761]
| |
ting eerst aan, opdat niets schoons van 't persoonlijke verloren zal gaan, om dan, van dit uitgangspunt, de creatie zich zuiver in de geheele conceptie te doen ontwikkelen. Hij is niet de geweldige die blinde gehoorzaamheid verlangt, eer de goede vader, die trotsch en gelukkig is met zijn kinderen, dankbaar hen te kunnen en mogen helpen. Zoo wordt elke opvoering uit één gemeenschappelijke liefde geboren, en bij dit eerbiedig scheppen van 't gemeenschappelijk wonder ontstaat vanzelf die vrome sfeer, waarin elk spel geheven is. Uit de keuze der stukken blijkt een zelfde subtiele beschouwing, want uiterst zwak van bouw schijnen alle spelen ons toe. Ja, veel meer dan de conceptie werd niet bereikt, en de ontwikkeling tot het speelbare is aan het talent van den regisseur gewis te danken. Maakt ‘Dybuk’ in zekeren zin een uitzondering, wijl het hier van puur litterair standpunt een voldragener werk betreft, ook hier behoeft men geen nadere inlichting om te beseffen hoe geniaal de regisseur de schier onoverkomelijke technische moeilijkheden wist op te lossen. Ook in Holland weten regisseurs in te grijpen, doch hier is het steeds een moedwillig verstoren terwille van een princiep, het beleedigen van de idee, een misvormen van de litteraire schepping om het werk passend te maken voor de Procrustus opvatting. Bij David Hermann het tegendeel, het standpunt dat op de tegengestelde pool zich bevindt. Bij hem een volkomen overgave, een dringen door de onbeholpen verwezenlijking, om de idee volkomen op te nemen en voorzichtig scenisch te ontwikkelen. Men zou het aldus kunnen zeggen: Regisseur en acteurs weten zich te inspireeren op de zuivere opzet, en deze is hun voldoende, zoodat de volkomen technische uitwerking niet van noode is, om theatraal te verwezenlijken, wat niet veel meer werd dan de vage aanduiding van 't vizioen der dichters.
In Anski's ‘Dybuk’, waarin Joodsch geloof in bijgeloof en dichterlijke wijsheid in mystiek vervloeit, werd een harmonische eenheid bereikt, doordat de werkelijkheid tot symboliek verdiept werd, en de mystiek als verhevigde realiteit geschonken. ‘Zwischen zwei Welten’ is de Duitsche titel en de schier onvolvoerbare opdracht heeft de regie hier volbracht: twee werelden verwerden in één vizioen. En dit volmaakte bereiken kreeg zichtbaar beslag in Mozes Feder's creatie van den vromen jood, de verschijning die als mensch deelneemt aan de handeling en geen moment zijn representatieve, zoowel als symbolische beteekenis verloor. | |
[pagina 762]
| |
Zwaar van griem bleef de droef-ernstige kop gelijk een masker, star-statig was zijn schrijden, doch diep en warm was zijn mooi geluid, somberen machtig klonk zijn stem steeds vol mededoogen. Hoe schamel waren de hulpmiddelen die den regisseur ten dienste stonden, en wat wist hij te bereiken, door aan décor en ensceneeren bovenal dezen eisch te stellen, dat relief en sfeer verkregen worden. Ging Strindberg's Droomspel-proloog in zoet-kleurige tooneelconstructie teloor, hier werd ons als proloog de schoone vondst van den regisseur zelf gegeven, waarvan de geheele waarde Anski's werk, zwaar van bedoelen, ten goede kwam. Twee gordijnen, als immense bidkleeden hingen plooiloos neer, en schoven dan weg en öp, als witte wolken verdwijnend, die in hun plooien schenen mede te voeren de zielen der ongeborenen, die wij aanschouwden in de gebogen en smartelijke houding, waarin zij eens de tragiek van hun leven doorhijgen zouden. En dan, in 't clairobscure van spaarzame kaarsbelichting doemde de synagoge op, in Rembrandtieke schoonheid die koppen en donkere figuren tegen den somberen achtergrond van donker wijnrood. Maar machtiger was het bereiken nog in ‘Die Verlassene Schenke’, wanneer in 't tweede bedrijf een rondedans wordt uitgevoerd, voornamelijk met het onwillige materiaal van vreemde figuratie, rondedans, ingezet op 't blijde cadans van huwelijksvreugd. Maar allengs komt een moede eentonigheid over al het bewegen, 't is of de verschemering het tooneel hult in een vreemden betooverenden droom, 't is of heel het tooneel zich vult al meer met dit beweeg van indolent reflexbeweeg. En dan, brandend als een koorts de loerende oogen van wie haar, de bruid, liefheeft, en zijn naderen als magnetisch aangetrokken. Terwijl de dans in dommel zich volvoert, voert hij haar mee, draaiend in de wenteling van dezen ommegang. En dan plots, een kreet van de moeder die 't onheil voorvoelt: dan 't helle licht, dat alle ban verscheurt, en los staan alle menschen nu in het klare licht der werkelijkheid. En hier bestond het décor uit wat onbruikbaar gevonden was ter plaatse. Men had eenvoudig de achterkant der décors genomen en over het regelwerk heen wat verf gestreken.
Wij noemden het repertoire reeds zwak als dramatische productie, maar welke beloften schuilen in het werk van een Nomberg! Zijn Mischpoche werd niet veel meer dan een psychologisch | |
[pagina 763]
| |
knap schetsen in breeden opzet, een volledige, maar te vage aanduiding van 't episch bedoelde. Het zij zoo! Maar in ditzelfde zwakke repertoire ligt een der belangrijkste verdiensten van dit ensemble! Want doordat hier regisseur en spelers zich volkomen gaven aan 't werk van enkele jongeren, hebben zij hen versterkt in hun geloof dat eens ook een joodsche tooneelliteratuur zal bloeien. Hier een troepje tooneelspelers die dag en nacht werken om hun bestaansmogelijkheid te verwezenlijken, en desondanks? of juist hierdoor? de handen strekken niet naar 't succesvolle repertoire, maar naar de werken van de jongeren, die hun bezieling kennen, opdat met hen een repertoire als 't eigene van eigen volk eens groeien zal. En later na veel of weinig jaren, eenmaal zal er een schoone machtige joodsche tooneelliteratuur bestaan, wijl de eerste spelers de kunst van 't eigen volk niet verloochenden, en met zijn dichters wilden strijden, omdat hun ideaal de eerzucht niet kent van 't egoïstische hart. | |
Nawoord.In de Amsterdamsche raadszitting van 19/6 werd - nadat wethouder Vliegen beweerd had, dat het den heer Royaards onmogelijk zou zijn Peer Gynt van Ibsen op te voeren zonder een horizonapparaat - tot de aanschaffing, die 10.000 gld. vroeg, besloten. De grenzelooze cultureele en artistieke waarde voor het volk zal mogelijk, dank zij dit apparaat, zich niet in 't oneindige verliezen. Eerst Strindberg na Berlijn en uit Berlijn, thans Ibsen na en uit Berlijn, zoo wordt in Holland's eerste stad beseft, hoe tooneel moet groeien uit een volk in het levende uur! |
|