| |
Boekbespreking
Marie Schmitz, Marietje. Nieuwe Romans. Uitgave van de Wereld Bibliotheek, Sloterdijk 1921.
Het is een merkwaardig feit, dat, wanneer een litteratuur in een tijd van lusteloosheid verkeert, het kinderverhaal, de kinderherinnering het langst de zuiverheid en het leven bewaren blijft. Het is ook begrijplijk. - Het is niet zoozeer omdat in dien kindertijd de conflicten zouden ontbreken. Maar wat wel ontbreekt, dat zijn de levensontzenuwende conflicten, de booze krachten die vertragen en ontbinden, die van verstand en ontleding bovenal. Het kinderleven is dooreengenomen - althans in hen die levend zijn, anderen hebben ternauwernood behoefte om terug te zien en tellen dus hier niet mede - het leven dat zich overgeeft: gloeiende smarten, liefde zonder voorbehoud en jubelende vreugden. - Dat maakt dat de herinnering van bijna allen terug gaat als naar een oase naar den kindertijd. Hij hoeft daarvoor niet zonnig geweest te zijn. De zonnige kindertijden zijn een vlakpoëtische legende en overigens ten hoogste een gelukkige uitzondering. Maar ook de diepe weemoed, het lange smachten en de groote smarten van de meeste kinderlevens der meer gevoeligen in de 19de eeuw, ook die zijn nog een toevlucht voor de herinnering, juist omdat ze zoo groot, zoo diep en zoo deemoedig zijn. Want de diepste drang van den mensch blijft toch immer, zich te mogen overgeven, zoo dan niet aan het geluk, dan toch aan de smart. - Dit is de reden, dat een litteratuur, die in lusteloosheid en onmacht en onnatuur dreigt te vertragen, als 't ware nog zienderoogen even opgloeit van leven, wanneer er van kin- | |
| |
derleven wordt verhaald. Het is zeker niet zonder beteekenis, dat ook in dit tijdschrift de kinderverhalen de neiging toonen, elkaar met hardnekkigheid en zonder onderbreking op te volgen. En dit zonder eenige, zonder den minsten zweem zelfs van vooropgezette bedoeling, integendeel, tot de retrospectieve verbazing der Redactie zelve. - Dat overigens onze eigenlijke belletrie,
de roman- en novellenlitteratuur, in Nederland bijna aan het wegsterven is, het is een feit dat thans zelfs uiterlijk niet meer verborgen blijft. De traditioneele ‘novellenstroom’ zelfs wordt een verleden. - Het wordt alles afwachting. De korte wanbloei der erotische vrouwenlitteratuur verdort reeds tot grauwe overblijfsels. De ouderen zwijgen, en er zijn geen jongeren. Er komt zwijgen. En dit zwijgen is bijna sympathiek, wanneer men het vergelijkt met de voorgaande periode van absolute belletristische inzinking, die van 1903, toen eindeloos de nooit-gelezen, niemand iets aangaande boeken met schetsen en notities bleven verschijnen, toen de jonge Quérido van ‘Levensgang’ plotseling het centrale genie van Holland werd en J. Everts Jr. zeker een diep en groot schrijver. Dit zwijgen beteekent althans een zekere groei van critisch bewustzijn in Nederland. - Misschien is alles beter dan hol lawaai in de leegte!
Het voorlaatste werk van Marie Schmitz was een lange en zware roman ‘uit het leven’, uit het kunstenaarsleven met name. Dat dit werk een mislukking is geworden: de pers was bij dit oordeel bij uitzondering éénstemmig. Ondanks de goedheid en de toewijding van den geest die zich er in uitsprak, ondanks de litteraire vlijt die eraan ten koste werd gelegd, lieten deze twee dikke deelen, met al hun moeite en moeizaamheid, den indruk achter van een benauwende onnoodigheid. - Men geloofde niet aan het kunstenaarschap van dezen kunstenaar, - en het minutieuze relaas van de eindelooze toewijding der vrouw was even nijpend als zeurend. - Even wat leven lichtte op, wanneer de schrijfster over kinderen sprak. Met dit boekje echter heeft Marie Schmitz een volkomen revanche genomen. - Dit is een verhaal van het eenvoudigste kinderleven: een ietwat schamel leventje dat ontluikt in een kleurlooze omgeving van bescheiden gedragen armoede. - Twee bijfiguren slechts: een lieve, zorgende moeder en een verstandige grootmoeder. In korte afgesloten hoofdstukken wordt heel dit kinderleven beschreven. - Er gebeurt niet veel er gebeurt ook innerlijk in Marietje niet zoo heel veel. Het is een, gewoon kind, dat een groot en stil verdriet heeft mee gekregen:
| |
| |
zij is wat doof. - Prachtige droomen, zooals sommige kinderen die hebben, glanzen niet over haar klein bestaan: haar fantasie is eigenlijk maar zwak, en hecht zich aan wat zij ziet, zonder dat te kunnen omvormen tot iets veel schooners. Enkele begenadigde kinderen leven altijd in een droomentuin vol wonderen: het arme Marietje moet het met haar vertrouwde bovenhuisje doen en zij kan er niet meer van maken dan een bovenhuisje. - En toch: dit is het wonder van het kinderleven, van de zuiverheid en van den eenvoud: toch boeit dit boekje en ontroert voortdurend tot het einde toe! Want het eenige dat altijd in Marietje leeft: het is het hart. Dat kleine, onbedorven hart leeft gretig, gul en trouw. Hartelijk is dit boekje, en voedend als brood. - Het gezondheidsverblijf in het pensionaat, de eenzaamheid te midden van den ruwen kindertroep, het hunkeren naar de moeder den ochtend lang in den onherbergzamen tuin en eindelijk de schreeuw die uit haar losbreekt, wanneer de vertrouwde figuur op den zonnigen weg naderkomt -; een hoofdstukje verder als ‘Booze Buien’: de korte onredelijkheid van het driftige Marietje, de stille gekwetstheid der goede moeder, de verbaasde geschoktheid der waardige grootmoeder - al dat klein verdriet waardoor de liefde zich een oogenblik dieper bewust kan worden en zich even uit kan heffen boven den sleur der dagen, - en de glimlach van herdenken die daar omheen hangt: is er iets wezenlijkers in het leven, iets meer waard te worden beschreven? - en zelfs de droomen worden er een bijkomend spel bij.
Eerst aan het einde verzwakt het werkje wat.
dirk coster
| |
Marie Gijsen, Een der Velen. Uitgeversmaatschappij W.L. en J. Brusse, Rotterdam, 1922.
Dit is een Hollandsch of liever een Brabantsch verhaal van landleven. Het is kunsteloos geschreven, in korte brokkelige notities en met veel dialect in de gesprekken. Men zou kunnen zeggen: het laat zich van buiten af glansloos aanzien. Innerlijk glanst het des te meer. Hoe zuiver, hoe zachtmoedig en hoe droef is dit verhaal, en hoe hartbeklemmend werkelijk! Wij zijn hier al betrekkelijk ver af van de Zuid- en Noord-Hollandsche boerenmaatschappij, met haar welstand, haar degelijkheid en haar hardheid. Wij zijn hier op schrale, weerbarstige gronden, waaraan armelijke menschen zich een karig bestaan ontwoekeren. Maar - een miniatuur-analogie met Hamsuns landontginnende boeren - dit
| |
| |
karige en moeizame, primitieve bestaan, zoo dicht mogelijk bij de aarde, schept meer eenvoudige en goede, onbedorven karakters dan de vette welvarende grond die door machines bewerkt wordt en door den adem der groote steden bestreken is. Het is een afzonderlijke verdienste van de schrijfster ook deze streken van ons land geestelijk te hebben ontgonnen.
Van twee zulke karakters vertelt Marie Gijsen, twee kinderlijke menschen, pasgehuwde daglooners met een klein stukje grond, die in tevredenheid en onbewust geluk leven, totdat de groote oorlog komt, die hun bestaan vermaalt en vernietigt. Het is niet eenmaal oorlogsverschrikking, - het is enkel maar mobilisatieellende. Maar meer dan genoeg om deze kleinen, deze deemoedigen en zwijgenden, in den volslagen ondergang te storten. - De man wordt bij het uitbreken van den oorlog weggeroepen, - en het gansche boek is gewijd aan de worsteling van de zwakke vrouw, met een kind en een hondje achtergebleven, met den grond, die bebouwd moet worden om voedsel te geven, en die zij met haar zwakke krachten niet bebouwen kan. Dank zij de diepe, rustige en meedoogende eerlijkheid dier beschrijving, wordt deze grond, dit plekje aarde voor den lezer tot een bijna levend monster, - dat druppel voor druppel de heldhaftige levenskracht der eenzame vrouw opslurpt en altijd onverzadiglijk blijft. Want het einde komt toch. De directe honger komt aandringen. Zij moet het hondje, stil, verstandig en schamel als zijn meesteres, waarvoor zij geen eten meer heeft, eigenhandig verdrinken. Afgesloofd en half verhongerd, brengt krankzinnigheid haar rust. De man die een uiterste poging gedaan heeft zijn zinkend schip te redden, verdwijnt in de gevangenis als deserteur. En een handvol geluk is doelloos vernietigd.
Welk een aanklacht! En welk een aandoenlijk boekje! Zoowel door de aandacht der schrijfster, als door de stille eenvoud der menschen die erin leven en lijden.
dirk ooster
| |
Oscar Wilde, Een ideaal-echtgenoot, vertaling door Chr. van Balen Jr., Meulenhoff-editie, Amsterdam.
Hebben wij de vorige maal gesproken van het beste tooneelstuk van Wilde, - (Lady Winderwere's waaier) dit is het slechtste stuk van Wilde en misschien de slechtste zijner daden. Dit geldt niet de mate van talent die eraan wordt bedorven. Dit talent is ook hier in voldoende mate aanwezig. - De verhouding b.v. van den jongen Lord Goring tot den ouden hertog zijn vader,
| |
| |
behoort tot het schitterendste van Wilde's vernuft, en is van Iersche, bedwongen-dolle humor. Maar de afkeerwekkende indruk die het stuk achterlaat, komt op uit dieper gronden. Hier tracht de uitdagende geest van Wilde zich aan de misérable hypocritische Engelsche deugdzaamheid te associeeren. Ook in deze uitdaging die Wilde aan de wereld toewierp, was een enorme ijdelheid, maar het was een strijdvaardige ijdelheid, een ijdelheid die wat waagde. Maar hier is deze uitdagende ijdelheid een bedelende ijdelheid geworden, en dat is het weerzinwekkende. Hier kruipt Oscar Wilde, en vergeet toch niet, een machtelooze poging te doen, daarbij zich zelf te blijven, zich zelf te blijven schijnen. Uitdagenderwijze was hij hooggestegen, nu moest de schijn dier uitdaging bewaard worden, maar het gevaar dier uitdaging, het gevaar voor de val, moest uitgeschakeld worden. Daarom werd dit stuk een laffe associatie van uitdaging en concessie. Op deze wijze: Lord Harry uit Dorian Gray herleeft in Lord Goring, - hij is even geestig en even zedeloos, even tartend-nonchalant, - maar deze nieuwe Lord Harry verlaat het tooneel niet, alvorens hij zijn Engelsch publiek heeft gerustgesteld: hij is eigenlijk braaf, hij ontmaskert de verraders, hij heeft het Engelsche appelbloesem-meisje welgemeend lief, hij verlooft zich met ontroering, hij zal een behoorlijke carrière beginnen, werken voor vrouw, kinderen en fatsoen. De scherpe punt der uitdaging is weggevijld. - De Florentijnsch-verwelkte schoone vrouw vol zonden en bedwelming, Wilde's oude schoonheidsideaal - verschijnt ook hier, - maar zij is een internationale oplichtster geworden, aan wie door dezelfde Lord Goring, te middernacht hoewel in volkomen kuischheid, het masker afgerukt wordt. Men mag gelooven dat het Engelsche publiek gejubeld heeft! Men mag het gelooven!
Het had zich jaren lang aan de prae-Rafaelitische schoonheids-vlegels geërgerd, - en zag zich nu schitterend in het gelijk gesteld, - door éen hunner, door den aanvoerder zelfs! - En waarom dat alles? Om een vergrooting van wat hij reeds bezat, om nog meer adellijke vrienden, nog voller schouwburgen, nog wat meer geld. Ça vaut bien la peine! En vergeefsche moeite nog bovendien! Het definitieve antwoord heeft de Engelsche deugdzaamheid even daarna pas gegeven: een straal speeksel in zijn gezicht, op een perron, in den motregen, bij geboeide handen en geschoren hoofd....
dirk coster
|
|