De Stem. Jaargang 2(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] Gedichten door Mr. L. Ali Cohen Metamorfozen Veel eeuwen zijn nu in mij luid geworden, In velerlei gestalten ga ik peinzend rond - Dit leven laat mij los - daarin verdorden De schaamle schatten, die ik daaglijks voor mij vond. Zie thans hoe 'k in mijn tuin heliotropen Zamel... hoe geurt van ziek verlangen de jasmijn! Maar in mijn oogen, die zijn bloed-beloopen, Glanst van een matelooze lust de schrille schijn: Eens was ik priester-koning, en de knapen Dansten extatisch mij hun vreemden zwoelen dans - Eens was ik slaaf van Perzische satrapen En moest ik aan hun geil gent mij geven gansch - Nog weet ik hoe mijn zijden haren geurden Toen ik den Doge diende, die zoo dol van lust Was, dat hij zijn steeds starre trots besmeurde En mijn granaten lippen zocht als laatste rust - Vol wreede wraakbegeerte wilde ik woeden Tegen de ketters van de heil'ge Moederkerk, Ik liet hen geeselen met scherpe roeden En vond een sombre wellust in mijn beulenwerk - In gouden glorie Zonnekonings-page Danste ik met schoone vrouwen vol hoflijken zwier En minnekoosde achter een bosschage... En ik hanteerde meesterlijk mijn rap rapier! - [pagina 257] [p. 257] Broeiende brand van revolutie-vuren Dreef mij voort onder 't àl-verwinnend rood, Een wanhoop loerde in al die wilde uren Toen wij duizenden zonden ten schavotten-dood - ...Ik zwerf langs verre godverlaten wegen, Mijn stam is uitgeworpen en altijd vervloekt, Ik vlucht en bedel angstig en ik zegen Wie even medelijdend in zijn zakken zoekt... Nu zie ik - was dit in ditzelfde leven - Mij moeizaam, zwaar-bepakt, marcheeren als soldaat, En mijn gedachten, die van liefde beven, Wieken naar wie hun lied koel-onbewogen laat... De nacht is bloeiend om mijn wakend droomen, Ik huiver en vind 't hopelooze smachten weer Dat aller dagen druk in mij doet komen - Maar in mijn tranen weet ik dat ik, treurend, leer. Het lied van een paria ‘Mijn vader was een priester, Mijn moeder was een hoer - Ik ben hùn zoon... wie kiest er Zelf 't lot dat hem weervoer... Tusschen de veile meiden Werd ik een schoone knaap Mij suste in lust en lijden Een moede vrouw in slaap - En voelde ik vaak heur monden Vreemd-wild op mijn gezicht Dan wist ik - jong - de wonden Die haar hadden ontwricht. [pagina 258] [p. 258] Zwervende werd ik ouder In een verdorven sfeer Steeds zag 'k de stad vertrouwder, Mijn leven nam geen keer - Tot eens één die kwam zoeken Voor zijn ziek hart een troost In de al te duistre hoeken Waar bittre liefde poost, Mij zag en zeer ontstelde - Ik lachte, maar hij lei Zijn handen op me... er welde Iets ongekends in mij. Hoe zal ik zingen van de Dooltochten aan zijn zij, Zijn waanzin en mijn schande,... Het is allang voorbij. En 'k dwaal weer door de straten, Bedel, ziek of gezond, Ik zie op de gelaten Der menschen wat mij schond: Dat 'k slaaf ben van ellende Schandelijk de uren slijt Alsof ik zelf kan wenden Het leven dat ik lijd...! Mijn vader was een priester Mijn moeder was een hoer - Ik ben hùm zoon - wie kiest er Zelf 't lot dat hem weervoer...’ Vorige Volgende