De Stem. Jaargang 2
(1922)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||
Antwoord van lezers
| |||||||||||
Antwoord van Mr. P.H. Ritter Jr.Ga naar voetnoot1)Uw vragen, geachte Redactie, schijnen mij toe, een diepere beteekenis te hebben dan de argelooze lezer weet. De opvlammende belangstelling toch voor Dostojewsky behoort, naar mijn vermoeden, niet tot die aandachtsverfrisschingen, waarmee een cultuur aan het einde van elk barer perioden zichzelve herstelt, neen zij lijkt mij een bewijs, dat onze cultuur gekomen is aan haar uiterste. - Ik zie geen continuïteit tusschen den hartstocht voor het Fransche naturalisme van Zola of de vereering van de Engelsche lyrici èn deze huidige verbijstering en opgetogenheid over Dostojewsky. En | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
dat is zeer merkwaardig, omdat die continuïteit tusschen Zola en Maeterlinck, tusschen de naturalisten en een van Oudtshoorn en aan den anderen kant tusschen de kunst der gewaarwording en de overdenking der rede hier te lande, wèl bestaat. Oók kan ik mij verldaren hoe onze kunstenaars terecht zijn gekomen in de gelederen van het proletariaat. - Maar tusschen eene menschheid die geestdrift heeft voor wat men noemt de moderne stroomingen in maatschappij en cultuur en eene menschheid die zich tot Dostojewsky wendt, gaapt een bodemlooze afgrond.
* * *
Ik heb Dostojewsky langen tijd geleden voor het eerst ontmoet, en heb mij naar aanleiding van uw enquëte opnieuw aan zijn machtige suggestie overgegeven. En ik heb de steunsels van het heidensche levensgebouw, dat door onze weelderige Westersche wereld van voor den oorlog is opgetrokken, voelen wankelen. De scherpe maatschappelijke tegenstellingen, de ondergronds rommelende oorlogsverwachting, hebben een matelooze stoffelijke welvarendheid niet belet een aesthetische of redelijke levensharmonie voort te brengen, waarmee de intellectueele mensch gelukkig was. En het is misschien niet al te onjuist om aan te nemen, hoe, ondanks de al grooter wordende onrust van eenling en gemeenschap, onze Westersche samenleving diep-in vertroosting bleef vinden in het klassicistisch, harmonisch levensideaal van Goethe. Eerst thans, nu door de verwoesting van onze allereerste stoffelijke levensvoorwaarden, door de uitkomstloosheid van onze beschaving, een algemeene wankeling en verbijstering ontstond, eerst thans, na loopgraven, honger en ellende, strekt de menschheid de handen uit naar Rusland en Dostojewsky. Omdat Dostojewsky | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
alleen door de verworpenen is te begrijpen, omdat eerst wie alles verloren heeft, den zin kan vatten van zijn heilig Erbarmen. Er is een oneindig verschil tusschen Nietzsches ontkenning der moraal en Dostojewsky's ‘Jenseits vom Gut and Böse’. Bij Dostojewsky de overgave aan de misdaad en dan de diepe bereiking van het volmaakt Goede. Bij Dostojewsky de misdaad in dienst van de Idee. Maar dat is realiteit van een volk, niet de uiterste consequentie van individueel denkleven. En omdat de mensch bij Dostojewsky verschijnt in volkomen zuivere overgave aan het volmaakt slechte en de volmaakte heiliging, daarom gevoelen wij de diepten en hoogten der wereld-literatuur naast zijn geschriften als spel naast ernst.
* * *
Ik kan het niet wagen in de weinige bladzijden die mij ten dienste staan iets meer te geven dan de grove omtrekken van Dostojewsky's invloed op mij, Westerling, en laat de duizend kanten van het Dostojewsky-probleem, waaromtrent Mevrouw Helène Hoerschelmann verrassende uitzichten heeft geopend, onbesproken. Alleen moet ik terugkomen op de beteekenis van den huidigen Dostojewsky-cultus. Die is een teeken van het uiterste onzer beschaving. Indien onze Westersche cultuur zich werkelijk begeeft naar absolute verwildering en daarnaast noodzakelijkerwijze naar die heilige waarden des levens, die in een georganiseerde beschaving met haar moreele weerstanden maar gemis aan moreele diepte niet bereikbaar zijn, dan kunnen wij daarvan in ons aanvoelings-vermogen van Dostojewsky een voorteeken zien. - Maar ons instinct van maatschappelijk zelfbehoud doet ons ons leven vastgrijpen aan de compromissen, en ons den Inkeer verzaken die ten verderve en tot het Koninkrijk der Hemelen leidt. De activiteit | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
en - laat ons het erkennen - de hypocrisie, die ons Westersche leven moet ophouden en redden, zal deze neiging voor Dostojewsky als gevaarlijk moeten brandmerken, zooals zij altijd den inkeer moet mijden en het waarlijk bezonnen leven slechts als concessie kan toelaten. - Maar met het herlevend besef van Dostojewsky is eigenlijk het gevaar al voor ons aangezicht en lijken wij Westerlingen, die de harmonische levenscultuur van Goethe willen redden, gebarende harlekijnen voor den achtergrond eener oneindigheid. | |||||||||||
Antwoord van T. GoedewaagenDe vereering voor Dostoievski, die, op het oogenblik, overal in West-Europa is opgekomen, komt m.i. grootendeels voort uit twijfel aan eigen religieuze kracht. Het is te begrijpen, dat men zijn werk als een nieuw evangelie begroet: hier zijn de grenzen van het vervlakte en geijkte leven doorbroken met dynamisch geweld; hier ziet men een schijn van richting te midden der hedendaagsche verwarring. Die wereld, vol van uiterste degeneratie en meest smettelooze heiligheid tevens, verbaast en boeit den West-Europeeschen mensch, wiens religieus bewustzijn zóóveel aan diepte, spanning en grondigheid verloren heeft, dat hij hunkert naar levende krachten, die het verniewen zullen. Als in alle decadente tijden, roept men om leven. Maar wat is dan dat ‘leven’, dat Dostoievski zou moeten brengen? Het leven, dat wij met dieren en wilden gemeen hebben is toch met zoo'n vanzelfsprekend en eenvoudig begrip, dat wij het zoo maar tot norm kunnen maken van onze westersche religieuze cultuur. Dostoievski kent het religieuze leven in twee vormen, | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
als extatisch moment en als voltooide heiligheid. Wij zien er menschen aangegrepen - Kirillof in ‘de Demonen’ spreekt zelfs van ‘gekweld’ - door machten, sterker dan zij. En daarnaast openbaart het religieuze zich in menschen als Myschkin, Sossima, die Dostoievski teekent als bovenmenschelijke wezens, die de aarde en het leven der menschen slechts even aanraken, maar er allerminst mee ‘vleesch worden’. Tusschen het extatisch moment, dat door zijn alles vernietigende kracht ook het demonisch moment is te noemen, en den staat der heiligheid gaapt een leegte bij Dostoievski. Wij kennen dit dualisme ook in West-Europa: de mensch, primitief in zijn denken, geheel aan zijn phantasie gebonden, geteisterd door magische machten, bevrijdt zich in beelden van heiligheid, van heilige menschen zelfs, uit zijn benauwden droom. Daar hij nog niet zelfstandig is, is zijn denken dwepend en ongeduldig. Pas het Protestantisme heeft dien waan verbroken, het rijk der zelfstandigheid en persoonlijkheid ingeluid, en het dualisme van heiligheid en extatisch moment verzoend. Het erkent 's menschen staat als dien van diepste onvolkomenheid, en kent geen heiligheid dan die des Geestes. Uit dit bewustzijn is bijv. Goethe's Faust geschreven: in het continueerende levensproces (niet in momenten) komt de mensch tot God en alleen zoo tot zichzelf als persoonlijkheid. Waar vinden wij deze geschiedenis, die God met den mensch maakt, bij Dostoievski beschreven, als voortdurenden opgang met eindeloos streven van den zedelijken wil? Dostoievski's boeken behandelen slechts één episode | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
(soms zelfs slechts enkele dagen durend). Het is, of de rijkdom van zijn psychologisch genie hem verhindert, continueerend op te bouwen. En pas in de continuïteit wordt de mensch één, als persoonlijkheid. Met de zelfstandige persoonlijkheid miskent Dostoievski het sociale element der religie, dat juist het cardinale punt is voor het modern religieus besef. Het sociale der religie bestaat voor hem als - orthodoxe grieksch-katholieke kerk. Hier vindt hij de voltooiing van het individueel religieuze leven. Zoo beziet D. dan ook het socialisme op een geheel eenzijdige wijze. Aljoscha in ‘de Gebroeders Karamazow’ noemt het socialisme: ‘Ruwe onzin!’ De Staretz Sossima stelt tegenover den ingetogen monnik den oppervlakkigen partijpoliticus. Hij oordeelt over de democratische bewegingen als de Groot-Inquisiteur, die ‘in Christus naam’ de massa wil misleiden. Deze ideeën zijn geen bijzaak. Hier blijkt duidelijk de onrijpheid en onmondigheid van het religieuze bewustzijn bij Dostoievski, en daarmee zijn onvermogen om aan de religie in West-Europa (met zijn, door Protestantisme, liberalisme, natuurwetenschap, democratie gezuiverde cultuur) nog eenig moment van waarde te geven, wat niet beteekent, dat wij bij déze moeten blijven stilstaan. Laten wij in onze bewondering niet meer in Dostoievski zien, dan in hem te vinden is.
Dostoievski kent noch de zelfstandige persoonlijkheid (alleen het bezeten individu en den heilige) noch de levende gemeenschap (alleen de starre kerk). En zoo kent hij ook niet de idee, die beide verbindt: de geschiedenis. Als Aljoscha het klooster verlaat, om al het menschelijke | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
te dragen, gaat hij niet als Luther in de wereld, omdat het mòet, omdat er geschiedenis móet zijn en hij zich daaraan met vrijen wil dienstbaar maakt-Aljoscha gaat omdat een ander het hem zegt, gehoorzaam, omdat de weg door de wereld voor hem (als individu) vereischt is. Evenmin als de continueerende geschiedenis in den mensch, kent Dostoievski die der menschheid, die nàar de menschheid als Staat Gods. In zijn star wereldbeeld ontbreekt de teleologie, die voorwaarde is van alle geschiedenis. In deze drie punten-persoonlijkheid, gemeenschap, geschiedenis, staat D. nog volkomen op middeneeuwsch standpunt. Wat is nu het ‘leven’, dat Dostoievski ons zou moeten brengen? Hij toont den West-Europeeschen mensch een slechts emotioneele en daarom dualistische religie; mystiek zonder ethiek en daarom zonder ware verlossing; een wereld van afgrijselijke degeneratie, des te gevaarlijker door het dynamisch karakter van de Russische ziel en juist daardoor zoo aantrekkelijk voor hem. En dit alles bekroond door een schijn van verlossing. Een schijn - want deze menschen bezitten niet God, maar zijn door demonen bezeten. Waarom is de heilige Myschkin een epilepticus? Waarom verschijnt hij korten tijd midden in zijn krankzinnigheid in deze wereld? Het religieuze bij Dostoievski is pathologisch. De Europeesche mensch echter, zelf ziek van zijn eigen leegheid, vermoeid voor de toekomst, verbitterd op zijn verleden, zonder geloof aan het nu en aan zichzelf, stort zich blindelings op al dit ongekende. De eene zieke zoekt den anderen. Hij doet het in zijn wanhoop. Niet het Goddelijke komt ons uit Dostoievski's werk tegemoet, maar het demonische, de bezetenheid, de pathologie, de krankzinnigheid. En deze te vereeren als | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
een evangelie, is een blijk van wantrouwen tegenover den Geest in zichzelf. | |||||||||||
Antwoord van Titia Gorter te ParijsI Ik herinner me niet heel precies meer wanneer ik voor 't eerst een werk van Dostojevski las, maar 't zal ongeveer geweest zijn in den tijd toen ik genoeg begon te krijgen èn van materialistisch ‘Socialisme’ èn van individualistische ‘Nieuwe Gids’-litteratuur. Het eerst las ik ‘Schuld en Boete’. De indrukken die het in me wekte, zijn niet heel ‘bewust’ geweest; maar ik herinner me nog duidelijk hoe ik koud werd van ontroering bij het ‘offer’ van ‘Nastasia’ en de vrijwillige boetedoening van den held van 't verhaal. Ik heb dat toen zóó prachtig gevonden en zóó verheven; ik vermoedde niet dat er zoo iets moois bestond. Maar het beantwoordde aan iets wat ik zelf ook in me had, ik voelde dat ik in 't geval van den held precies hetzelfde zou hebben gedaan en dat het de plicht van ieder mensch was, te doen als hij! Maar in de karakterontledingen vond ik toen veel verwarrends. II Bij voortgezette lectuur echter, is alles van Dostojevski me hevig gaan boeien. Als ik een boek van hem in handen had, wist ik van niets anders meer. En toen eerst is ook in mij bewust geworden het essentieële verschil van deze boeken met wat ik als ‘litteratuur’ had leeren vereeren. Ik begreep dat er niets mogelijk was in 't leven zonder religie: geen geluk, geen liefde, niets. Ik voelde dat het heele leven uitgaat van God. En ook dat me alle mogelijke smarten in 't vervolg zouden kunnen overkomen, dat ik toch nooit - heelemaal ongelukkig zou zijn. Dat alles had ik vroeger ook gevoeld, maar vager en 't is toen wel gebleken, dat het niet tegen 't leven bestand was. Ik voelde een ‘geluk’ | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
maar wist niet dat dit juist ‘religie’ was. Ik heb het gedeeltelijk aan Dostojevski te danken, dat ik eensplotseling doorvoelde wat ‘God’ was. III Ik beschouw de ‘Gebroeders Karamazow’ als 't centrale werk van Dostojevski. Ik heb lang geaarzeld tusschen ‘de Idioot’ en dit en wist toen al dat het niet was ‘Schuld en Boete’ en niet ‘de Demonen’. In ‘Schuld en Boete’ is niet de centrale figuur, de stralende Christusfiguur, die het essentieële is van Dostojevski's Christendom! De ééne die allen begrijpt, met allen meevoelt! Het is dus iets (en ook maar iets) minder evangelisch dan de werken ‘de Idioot’ en ‘de Gebroeders Karamazow’. En ook is de Verlossing door de Boetedoening iets minder stralend dan die van Dimitri in ‘de Karamazows’. En het offer van Nastasia, vind ik dat nu nog wel zóó mooi? Ik geloof het niet, ik geloof dat Nastasia met zoo'n offer (ik bedoel het offer dat zij brengt aan haar ouders, de wijze waarop ze voor hen ‘geld verdient’) haar eigen Persoonlijkheid, haar eigen Vrouwelijkheid verloochenen zou gesteld dat het mogelijk was dat zoo iets in 't leven gebeurde. Stel daartegenover ‘Grouchenka’ in de Karamazows en ‘Nastasia Iwanowa’ in de Idioot. Hoe begrijp ik de haat van Nastasia en de eindelijke verlossing door de liefde van Grouchenka! De ‘Demonen’ vind ik het minst boeiende, het meest verwarrende van Dostojevski's werken. Maar me dunkt, dat er duidelijk uit blijkt hoe hij het oppervlakkig materialistisch socialisme van Europa verfoeide. Zijn door en door religieuse natuur kon dit niet waardeeren. Hij geloofde vooral aan de toekomst van Rusland en was een echte ‘Slavophile’. Ik vermoed dat hij de Russische revolutie verfoeid zou hebben. Hij zou gevonden hebben dat hier ‘Europa’ overwon. De ‘Idioot’ en de ‘Gebroeders Karamazow’ vind ik | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
ongeveer even mooi. Maar de Gebr. K. vind ik daarom 't centrale werk, omdat alles er in vertegenwoordigd is; het is een symbool vermoed ik van heel Rusland en misschien van Europa ook. Dimitri de slaaf der instinkten, die verlost wordt door de ‘blijde’ (echt religieuse) boetedoeningen; Iwan de tragische figuur die niets meer gelooft omdat hij alles wegredeneert; eindelijk Aliocha, de Christusfiguur, die allen begrijpt, en de Vader symbool van alles wat er slecht is in Rusland. In de ‘Idioot’ is niet de ontzettend tragische figuur Iwan. Iwan is vooral van zooveel belang, omdat hij 't symboolisvan de zonde van Europa, van de hoogmoed van 't verstand. En dan is ‘Aliocha’ voor mij nog iets meer waard dan prins ‘Myschkin’ omdat hij gezonder is en dadenrijker. IV De karakterontleding is me niet vreemd meer, integendeel. De wilde haat van een Nastasia in de Idioot, omdat haar vrouwelijkheid (zoo jong!) verloochend is en vertrapt, is begrijpelijk. Ik begrijp dat ze ‘gek’ wordt. En hoe mooi, dat ze ondanks alles prins Myschkin liefheeft. De haat van Katharina, die Dimitri alles vergeeft maar niet dat hij haar verachtte, hoe mooi is dat En ook vooral dit, dat Katharina niet weet wie ze lief heeft. Iwan zelf had haar dit bewust moeten maken, maar hoe kon hij, die alles wegredeneert, en daardoor koud wordt? Door al deze verwarringen echter is er bij Dostojevski nooit een menschenpaar, dat elkaar geestelijk verstaat (nooit een man en een vrouw wil ik zeggen). Er is alleen de ééne die allen verstaat. Iwan zelf had haar haar liefde bewust gemaakt, als hij - anders was geweest en dan had hij haar beter begrepen ook. Zóó blijft Katharina de prachtige onbegrepen (en daardoor onbewuste) vrouwenfiguur. | |||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||
Aliocha, die de zonde der anderen op zich neemt, is een levende Christus. Het mooiste moment in 't heele werk van Dostojevski is misschien waar bij in Dimitri's plaats zich ketenen laat en Dimitri laat ontsnappen. Ik heb door 't lezen van Dostojevski de menschen beter leeren verstaan, want ik begrijp nu dat er achter de grootste ‘zonde’ (ook achter egoisme) een smart ligt, of een onvolkomenheid, (onvolkomenheid in opvoeding of wat ook) maar vooral een smart, een tragiek. Het eenige wat ik niet begrijp is dofheid. Maar die komt in de werken van Dostojevski niet voor. Het zijn altijd uitersten. Ik geloof daarom, dat Europa eerst verlost zal moeten zijn van - deze dofheid, voor het Dostojevski kan waardeeren. V Invloed op de religie: Ten eerste zal Dostojevski ons doen begrijpen dat we niet tot God kunnen komen zonder de actieve liefde voor de menschen. Ten tweede leert hij het reinigende van de smart. Door smart tot Geluk. Dit zijn twee essentieele dingen van het Christendom, die misschien niemand zoo innig heeft doorvoeld als hij. Dostojevsky eert boven alles de intuïtie. De figuur ‘Iwan’ is bedoeld als afschrikwekkend voorbeeld. De menschen moeten leeren verstaan, dat Europa tot ondergang is gedoemd als we doorgaan het verstand to stellen boven de intuïtie. We zouden Iwan haast het symbool kunnen noemen van den ontzettenden Europeeschen oorlog, want daarin hebben de menschen alle hoogere intuïtie verloochend. Maar gelukkig is hier een kentering - overal. Als D.'s invloed doorwerkt, dan kunnen de Christelijke waarheden als symbool begrepen worden, vrij van dogma's. | |||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||
En misschien zal er een groote Persoonlijkheid verschijnen ergens, die de menschelijke gevoelens begrijpt - als een Aliocha. Iemand die aan de arbeiders, de socialistische arbeiders van nu zou duidelijk maken de zonde van den verstandshoogmoed, het verloren gaan van de intuïtie. Het is me wèl opgevallen, hoe echt ongebreideld de gevoelens zijn bij Dostojevski. Ik geloof dat juist daardoor nooit twee menschen elkaar begrijpen, nooit een man en een vrouw. En dat kan in Europa wel. Van deze elkaar in den Geest begrijpende menschenparen kan heel veel religieuse invloed uitgaan, ook voordat de groote Persoonlijkheid is verschenen, die aan allen duidelijk zal maken, hoe de zonde van den verstandshoogmoed, liefde en godsdienst verkracht. | |||||||||||
Antwoord van A. Haga te SneekI en II Voor een jaar of tien las ik voor 't eerst een werk van D. n.l. de Herinneringen uit het Doodenhuis, dat ik met buitengewone belangstelling las. In 't bizonder trof mij daarin het - ondanks alles - zooveel menschelijker gevangenisstelsel dan ons cel-systeem, en in de tweede plaats, hoe D. van bijna elken misdadiger ons ook de goede zijde wist te toonen. Ook in zijn andere werken treft dit telkens. Scherper dan ooit iemand vóór hem leerde hij hoe onjuist een onderscheiding in goede en slechte menschen is, hoe in den edelsten mensch ook de kiem van 't slechte aanwezig is en hoe ook in den slechtsten mensch de ‘goddelijke vonk’ nog niet is uitgedoofd, hoe (door omstandigheden) bij den eerste die slechte eigenschappen blijven sluimeren, bij den laatste daarentegen de goede niet tot ontplooiing komen. En 't is zeker D's. innigste overtuiging, die hij Sossima | |||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||
(‘Gebroeders Karamasoff’) laat uitspreken: ‘bedenk vóór alles, dat gij niemands rechter kunt zijn’. Met bizonderen nadruk wees D. ook op de ware Christelijke gezindheid van 't Russische volk, op zijn lijdzaamheid en vergevensgezindheid. Men vindt deze karaktertrek ook bij andere Russische schrijvers, maar nergens in die sterke mate als bij D. En niemand vóór hem wees op de groote beteekenis, die dit niet alleen voor Rusland maar voor de geheele menschheid zal kunnen hebben. En daarom alleen reeds dient D. en het Russische geestesleven met de grootste aandacht te worden gevolgd. III Wanneer men onder centrale schepping mag verstaan dat werk, 't welk 't centrum vormt van 't Russische geestesleven, zooals dat in zijn romans tot uiting komt, dan is dit m.i. zonder twijfel z'n laatste groote roman: de Gebroeders Karamasoff. Hierin concentreeren zich tot één machtig geheel alle gestalten, die D. ons reeds in z'n vroegere werken had leeren kennen, al voerde hij hier alle niet tot die uiterste consekwenties, zooals hij dat in ‘de Demonen’ deed. Wel is van zijn groote romans ‘Schuld en Boete’ de best geschrevene, ‘de Idioot’ de schoonste, ‘de Demonen’ wellicht de diepste, maar ‘de Gebroeders Karamasoff’ is toch als zijn centrale schepping te beschouwen. Men verwijt D. dikwijls de slechte compositie zijner romans, de tallooze verwikkelingen, die hij telkens inlascht, waardoor het volgen van de gebeurtenissen bemoeilijkt wordt en het verband tusschen die gebeurtenissen ons bijna dreigt te ontgaan. Dostojefski zag zelf dit alles heel goed in, zooals uit z'n brieven herhaaldelijk blijkt. Maar hij die weet, onder welke moeielijke omstandigheden D. zijn romans moest schrijven, zal hem deze fout zeker niet te zwaar aanrekenen. IV Ik geloof dat deze vraag ongetwijfeld in eerstbe- | |||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||
doelden zin beantwoord moet worden. De modern mensch zal D. hoe langer hoe beter in al z'n zielsontledingen kunnen volgen en navoelen; hij toonde ons de grootste hoogten en de grootste diepten der menschelijke ziel. Niet alleen van de Russische ziel, al kan niet ontkend worden, dat de zielsprocessen, zooals D. die in al z'n hevigheid teekende, speciaal Russisch zijn in dien zin, dat ze niet (of uiterst zelden) in die mate in W.-Europa voorkomen. Maar die Russische ziel is in laatste instantie toch niet anders dan de onze, het is hier alleen een kwestie van meer of minder, en dan toont de Russische ziel een méér, zoowel in 't goede als in 't slechte òf, zooals de kwestie indertijd werd gesteld (polemiek tusschen D. Coster en Alexandroff), er is met onze Westersche gevoels- en gedachtenwereld tenslotte alleen een graadverschil, géén wezenverschil. De heer Alexandroff merkte op, dat wij Westerlingen gewoonlijk alles met ons verstand trachten te begrijpen en zoodoende niet in staat zijn, D's helden te doorgronden, omdat zij psychologisch dikwijls niet te begrijpen, verstandelijk te begrijpen zijn, en knoopte daaraan de opmerking vast, dat voor ons psychologie gewoonlijk een intellectueele, geen gevoelskwestie is, en de psychologie dan te kort schiet, de ondoorgrondelijke karakters van D's helden te begrijpen. Deze opvatting komt mij in 't algemeen zeer juist voor. Het is eigenlijk een aanklacht tegen de geheele Westersche beschaving van de laatste eeuw, die meende alles met het verstand te kunnen begrijpen en voor alle menschelijke drijfveren een oorzaak te kunnen vinden. Maar er is in den laatsten tijd tegen deze superioriteit van 't verstand een reactie merkbaar en men gaat niet meer per se alles verwerpen, wat niet met het verstand te omvatten is. En zou dit misschien ook een reden kunnen zijn, waarom juist in den laatsten tijd zoo'n groote | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
belangstelling voor D. te bemerken is? Ook in 't Westen raakt men ervan doordrongen, dat het verstand niet àlles is en dat het gevoel een niet te verwaarloozen factor is en het komt er dan ook niet op aan (zooals de beer Alexandroff opmerkt) D.'s personen verstandelijk te begrijpen, maar als levenswaar aantevoelen. Het moge misschien waar zijn, dat men Rus moet zijn of Rusland door en door moet kennen om D. geheel te kunnen begrijpen, het is voor West-Europeanen toch niet per se onmogelijk. Een ons geheel ‘vreemde’ gedachtenwereld heeft D. ons niet geopenbaard. Dan immers had hij ons hoogstens kunnen verbluffen, nooit diep kunnen ontroeren. Want één groote gedachte verbindt tenslotte de Russische met de Westersche wereld: Christus. V D.'s religie is dan ook geen andere dan de Christelijke. D. wees niet den weg naar een nieuwe religie, hij wees ons slechts op de eeuwenoude waarheden van het Christendom, dat naar zijn meening 't zuiverst was bewaard gebleven in het Russische volk. En daarom meende hij ook, dat het Russische volk voorbestemd was, de verzoening aller volken en aller ideeën tot stand te brengen. ‘In West-Europa’, schreef D. in een zijner brieven, ‘hebben de volken den Heiland verloren en daaraan gaat West-Europa te gronde.’ En geen Volkenbond, geen ontwapening, geen socialisme en geen bolsjewisme kunnen op den duur de maatschappij verbeteren, zoolang de mensch niet goed is. Hierop weer eens alle aandacht te hebben gevestigd, daarin ligt m.i. D.'s beteekenis voor de religie. Van zoo'n volkomen goed mensch heeft D. ons een beeld trachten te geven in Vorst Myschkin (de Idioot). In een zijner laatste novellen schreef D., hoe alles op aarde zou kunnen zijn ‘wanneer allen slechts wilden’ en wanneer men slechts indachtig was aan de oude | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
Christelijke waarheid: heb de menschen lief gelijk u zelven. Het is niet nieuw, het is eeuwenoud en altijd weer vergeten en door ieder als een utopie, als belachelijk beschouwd. En Dostojefski noemde deze prachtige novelle dan ook: de droom van een belachelijk mensch. | |||||||||||
Antwoord van Herman Hana te Blaricum.In antwoord op den oproep in uw Novembernummer meld ik U puntsgewijs: I Mijn eerste kennismaking met het werk van Dostojevski was, vijf jaar geleden, het lezen van Schuld und Sühne, dat mij aandeed als levens-echte, sterke litteratuur. Ik weet, en wist van huis uit, dat ‘ziel’ het eenige is dat waarde heeft en ik heb onmiddellijk Dostojevski erkend als ziener van de ziel. Hoe Raskolnikov, de van God gegrepene, zich automatisch instelt op de loutering die hij ten slotte erlangt, is in Schuld und Sühne met profetische kracht beschreven. De levens-werkelijkheid is de uitbeelding, het stollen tot gestalte van de levens-wezenlijkheid: de ziel. Dat Dostojevski deze waarheid in zijn zienersgave belichaamt, was mijn sterkste indruk. II Later las ik nog: De Idioot, De Demonen en de Gebroeders Karamasoff, maar ik heb, vooral in de beide eerste werken, veel moeten overslaan. Het eindeloos gezwam, waar de Russen blijkbaar veel aan doen, werd mij vaak te kras. Toch kwam ik telkens tot diepe bewondering voor het onbedachte, levende, en voor de overweldigende massagroepeeringen, die zich uit Dostojevski's wezen naar buiten stuwen. III Ik beschouw Schuld en Boete als de basis van Dostojevski's arbeid, en ik zie in de Gebroeders Kara- | |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
masoff de apotheose van ditzelfde gegeven. In het boek van dien naam zijn het de schuld en boete van één mensch, in de Gebroeders Karamasoff zijn het de schuld en boete van een geslacht, die in de hoofdfiguur tot loutering voeren. Een loutering, die allen verheft, en die gedragen wordt door den jongsten broer. Het wezen van de Christus-figuur is daardoor in dien jongsten broer gebeeld. IV De zielsontleding van Dostojevsky is mij zóó vertrouwd, dat ik mij geen zielsontleding, die anders te werk zou gaan, kan voorstellen. Er wordt in dezen tijd veel aan zielsontleding gedaan, en men is veelal tevreden als men, door het vinden van de nimmer ontbrekende analogieën, ten slotte in plaats van de ziel het lichaam ziet. Dostojevsky maakt deze fout nooit. ‘Het Russische, of, zoo men wil, het Aziatische’, is daarbij niet van principieele beteekenis, zoo min als de lichamelijke anatomie der rassen principieel verschilt. V Dostojevsky zelf is een door en door reiigieuse figuur, en als zoodanig is zijn beteekenis voor de religie vanzelf, occult, zeer groot. Deze tijd echter is on-religieus, en moet dat zijn. Men zou kunnen zeggen: deze tijd heeft tot taak, on-religieus te zijn. Hij richt zich naar de verdoemenis, dat is: naar de absolute ontmensching. Niet alleen de geestelijke, maar ook de lichamelijke nood is zijn einddoel. En het is die lichamelijke nood, waarin tenslotte ‘de religie der toekomst’ haar houvast zal vinden. - Religie is her-binding van wat gescheiden geraakt is, en nood of naad is hetzelfde. Het volk zegt: nood leert bidden. Men kan zelfs zeggen: nood is bidden, maar men zal nooit gaan zeggen: Dostojevsky leert bidden, en als ‘de nood aan den man is’, zal men zekerlijk geen boeken lezen; ook niet die van Dostojevsky. Uit kracht van zijne werken verwacht | |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
ik dus van Dostojevsky's invloed op ‘de religie der toekomst’ niets. | |||||||||||
Antwoord van Dr. A.K. KuiperOfschoon ik mij zelven allerminst reken tot de ‘vooraanstaande theologen’, op wier oordeel over Dostojevsky u, blijkens uw artikel in de Stem van December j.l. (pag. 1123) prijs zoudt stellen, wil ik u toch doen weten, dat ik aan dezen grooten Rus zeer veel te danken heb. Ik schrijf u dit zonder de bedoeling, dat 't gepubliceerd zal worden; daarvoor zijn mijn opmerkingen te onbelangrijk. Ik heb van D. nooit bepaald studie gemaakt, heb door mijn zeer drukke ambtswerk geen tijd voor studie en ben daarom eigenlijk geen theoloog, alleen een dominé: preeker, katecheet en pastor. Maar het zal misschien toch voor u van beteekenis zijn te weten, dat ik gedurende de laatste jaren met D. heb omgegaan en een diepen indruk van hem heb ontvangen. I Het eerst las ik, een 7 of 8 jaren geleden - ik was toen al 50 jaren oud - ‘Schuld en Boete’ in een Duitsche vertaling en was er diep door getroffen. Het sterkst en meest onmiddellijk greep mij de figuur van Sonja aan. Maar toch ook vooral de fijne psychologische ontleding van Raskolnikov (die ik na uw bespreking in 't laatste nummer van de Stem nog veel beter begrijp en waardeer) en de stiefvader van Sonja, die arme dronkaard, met zijn gezin. Doch Sonja blijft voor mij de beheerschende figuur. Door haar innerlijke reinheid - ondanks haar leven van hoer - en door haar vroomheid, redt zij R. en houdt ook nog iets in de ziel van haar stiefvader in leven. En de achtergrond van haar kracht is Christus. Door Hem is zij een der lichtekooien, die ons voorgaan in het Koninkrijk Gods (Matth. 21: 31). Het hoofdstuk waarin zij aan R. Joh. 11 voorleest, is een | |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
der meest ontroerende die ik ooit gelezen heb - ontroerend door soberheid en echtheid. II Toen ik ‘Schuld en Boete’ gelezen had, wist ik dat Dostojevsky mij niet meer los zou laten en de voortgezette lectuur van zijn werken - ofschoon ik er niet zoo heel veel las - heeft stellig beteekenis voor mij gehad. Welke die geweest is, kan ik het best zeggen bij de bespreking van punt IV. III Als zijn centrale schepping beschouw ik: ‘De Idioot’. Ik heb echter ‘De Demonen’ nog niet gelezen en ‘De Gebroeders Karamasoff’ alleen in de uiterst gebrekkige Hollandsche vertaling. Vorst Myschkin beschouw ik als een pendant van Sonja, maar een schepping van veel grooter rijpheid en volledigheid. In ‘Der Jüngling’ heeft hij zijn tegenhanger in Makar Iwanowitsch. Doch deze figuur is ook lang niet zoo doorwerkt en levend als Myschkin. Ik stel ‘De Idioot’ boven Schuld en Boete omdat m.i. D. zich in dit boek veel klaarder bewust is geworden wat hij wil, n.l. karakters scheppen in welke Christus een gestalte heeft aangenomen. De levensbeschrijving, die zijn dochter van hem geeft, maakt dit wel duidelijk. D. leefde uit en met den Bijbel. En een grooter bezwaar voor 't begrijpen van hem dan 't niet-kennen van de Russische taal, schijnt mij 't niet-kennen van den Bijbel bij velen. D. geeft in vorst M. ook min of meer een auto-biografie, maar zooals hij zou wenschen te zijn, zooals hij zou wenschen dat Christus een gestaltenis in hem had aangenomen. IV Dat D 's zielsontleding mij zeer vertrouwd is, kan ik niet zeggen; maar uiterst vreemd ook niet. Ik heb er mij evenals prof. Heering over verbaasd, dat de menschen daar in Rusland, zoo weinig werken - vooral de hoofdpersonen uit zijn romans. En vooral daarom doen zij ons zoo vreemd aan. Maar misschien zien wij ze juist daarom ook beter en juister. Want ten gevolge | |||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||
en ter wille van onze geregelde bezigheid - onze maatschappelijke positie - zijn wij met een masker bedekt. Wat in ons omgaat, wordt door de vaste orde van fatsoen enz. verborgen gehouden. Maar in ons leven dezelfde driften en hartstochten als in de mannen en vrouwen van D.'s romans. Natuurlijk krijgt men bij de lezing van zijn boeken sterk den indruk, wat is daar, in Rusland, alles anders dan hier; maar vooral geldt dat van de toestanden, niet van de menschen. D. kent de macht der zonde en laat die zien. Hij heeft mij de Bijbelsche psychologie nader gebracht. Bierens de Haan heeft gelijk: ‘'t zieleleven kristalliseert zich bij D. in een groote tegenstelling: de tegenstelling tusschen het misdadige en 't heilige.’ Doch dat maakt voor mij juist het aantrekkelijke van zijn romans uit. Wat die tegenstelling wegdoezelt - en onze ‘beschaving’, die grootendeels een vernis is, doet dat - doezelt de werkelijkheid weg. Intusschen de drang naar heiligheid ligt, volgens D., in iederen mensch, ook in den z.g. misdadiger, zoodat ieder door de heilige personen aangetrokken wordt. Sonja, Myschkin, Makar Iwanowitsch, e.a. stooten niet af. Zij trekken juist aan en oefenen daardoor een verlossende macht. op hun omgeving uit: vooral op de diepst gevallenen in die omgeving. D. heeft hierin telkens willen uitbeelden, wat hij van de liefde van Christus ervaren had en hoe hij meende dat Christus nog door de zijnen in de wereld werken kan en ook waarlijk werkt. V Ik kom zoo vanzelf tot het 5de punt, dat ik met uw toestemming, immers volgens uw aanwijzing, aldus formuleer: ‘welke elementen van het religieuse leven heeft Dostojevsky, volgens u, het meest kenmerkend vernieuwd?’ Ik noem dan in de eerste plaats, de erkenning of wat ook zou kunnen genoemd worden: de rehabilitatie van het ‘intuïtive’. Er is in hem een hartgrondige | |||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||
afkeer van het intellectualistisch atheïsme en agnosticisme der l9de eeuw. Zijn antipathie tegen de West-Europeesche cultuur, waaraan hij stellig veel te danken heeft, maar die hij voor Rusland noodlottig acht, berust vooral op afkeer van de nuchter-verstandelijke stemming daarvan. Ik veronderstel n.l. dat de tijd, waarin D. met West-Europa in aanraking kwam, een tijd is geweest, waarin verstandelijkheid aldaar hoogtij vierde en mystiek weinig of niet tot haar recht kwam. In de figuur van vorst M. komt D. daar telkens met kracht tegenop. De helderziendheid van dezen epilepticus is hem ook iets aantrekkelijks; een geestelijke functie van grooter waarde dan verstandelijkheid. Er bestaat voor D. niets gruwelijkers en ongerijmders dan niet meer in God te gelooven. En een pantheïstisch gekleurd atheïsme, zonder een persoonlijk, transcendentaal godsbegrip, zou hem stellig niet bevredigd hebben. Hij gevoelt God als een macht buiten, boven en in zekeren zin tegenover zichzelf. Ook in dat opzicht hoop en verwacht ik dat hij het religieuse leven vernieuwen zal, dat m.i. in de heerschende pantheïstische stroomingen van onze dagen alle verlossende kracht verliest en in zelfaanbidding verloopt. Het lot van den in zichzelf verliefden Narcissus staat hier als waarschuwend voorbeeld voor ons. Een diep religieuse natuur als D., die de tegenstelling van zonde en genade kent en de nood-zakelijkheid der verlossing, kan hier veel goed doen. Zijn dochter meldde ons, dat hij bizonder gehecht was aan en gesteld was op zijn kerk: de orthodox-Russische. Ik lees daarvan in zijn boeken weinig, maar helaas verkeeren wij hier te lande in de diepste onwetendheid aangaande het Grieksch-Katholicisme. In beminnelijke zelfingenomenheid nemen wij doorgaans geen notitie van 't geen buiten de grenzen ligt van 't Dorado onzer Westersche cultuur. De beteekenis welke de Ortho- | |||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||
doxe eeredienst voor D. gehad moet hebben, kunnen wij daarom ook niet bij benadering verstaan en wellicht gaat er daarom in zijn boeken veel aan ons voorbij dat toch groote beteekenis heeft. Intusschen van de Kerk is er niet veel sprake, naar 't mij schijnt. Van de grootste beteekenis op religieus gebied is voor mij geweest dat D. de kracht van de godsdienstige persoonlijkheid laat zien. Niet om begrippen of ideeën is 't hem te doen. Hij schijnt mij een weinig dogmatische en nog minder een philosofische geest. Hij ziet het leven als een kokende draaikolk van hartstochten en ziet daarin juist. Maar temidden van die draaikolk bewegen zich enkele figuren, die de heerlijkheid van Christus uitstralen. Het zijn de wonderlijk begenadigden, die, naar 't woord van Jezus, slangen kunnen opnemen en iets doodelijks kunnen drinken, zonder dat 't hun schaadt. Door deze begenadigden wordt de wereld behouden, 1o. omdat zij zielen aantrekken en uit den poel van ellende opheffen en 2o. omdat zij het zout der aarde zijn waardoor de wereld voor bederf wordt behoed, de rechtvaardigen waardoor de Heilige God (en wij tenslotte ook) alleen een welgevallen aan deze wereld hebben kan. Dostojevsky tracht in zijn boeken de verzoening en verlossing in Christus als een realiteit te doen gevoelen en zijn beteekenis voor de religie ligt voor mij hierin dat hij deze centrale waarheid van het Christendom naar voren brengt. U zegt 't eenigszins anders wanneer u ‘Christus de centrale middelaar van de Godheid noemt’. Misschien stelt u er belang in deze opmerkingen van mij te lezen, daar u er uit zien kan, hoe de invloed van den grooten Russischen schrijver, door u zoo terecht vereerd, ook buiten de kringen van litteratoren, wijsgeeren enz. doorwerkt. | |||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||
Antwoord van Mevrouw O.E. van Stockum-Boissevain te AmersfoortDoor zoo'n rondvraag over Dostojevsky gaat men onwillekeurig na, wat men zelf aan hem had. Toen ik jaren geleden ‘Le Crime et le châtiment’ gelezen had, heb ik tijden lang niets van hem willen weten, zijn naam alleen al gaf mij een onbehagelijk gevoel. Het maakte mij angstig zoo sterk tot het besef te worden gebracht van de Macht, die buiten onzen wil om in ons werkt: ik vond hem griezelig. Toen las ik jaren later l'Idiot. En ik vroeg mij af, of ik ondertusschen anders was geworden of dat Dostojevsky veranderd was; weer kwam ik sterk onder den indruk van het besef van het Onzichtbare, dat zijn boeken altijd geven, maar het leek mij alsof de macht, die ons leidt, in de Idioot milder, meer vol liefde was geteekend, minder verschrikkelijk. Had Dostojevski meer vertrouwen in de liefde van de Godheid gekregen of was bij mezelf dat geloof grooter geworden, zoodat ik ook meer verschrikkelijks kon verdragen? Was Dostojevski's Schuld en Boete daarom zoo vreeselijk, omdat hij ons wel de goddelijke leiding, maar niet de goddelijke liefde laat voelen? Het groote probleem, dat wij allen moeten oplossen in ons leven is, hoe in God's liefde te blijven gelooven, nadat wij de tragiek van bijna ieder menschenleven dat wij van binnen uit leerden zien, ontdekten, er in te gelooven ondanks de smart, die het leven ons brengt en die ons soms tot wanhoop drijft. Deze strijd heeft ook Dostojevski gekend. Ik heb altijd het gevoel dat Dostojevski door ontzettend lijden heen tot het besef kwam, dat het allerergste lijden, dat een mensch kan ondergaan, door haat, verbittering en liefdeloosheid in eigen hart komt, en dat niets dat de eene mensch den anderen aan kan doen met dat lijden te | |||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||
vergelijken is. Maar om tot dat besef te komen, moet men eerst de macht der liefde zelf ervaren hebben, moet men weten wat een bevrijding van lijden het geeft als onze liefde onze haat overwint, moet men weten dat liefde blijft gelooven in den goddelijken mensch, die in den meest dwalenden verborgen zit. En weet men dit, dan ziet men soms in het gezicht dat men kende, na jaren van lijden, door den beeldhouwer Smart trekken gesneden, die aan dien goddelijken mensch doen denken. En die ontwikkeling, die wij allen door wenschen te maken, om te komen van den opstand tegen de Godheid, om het leed dat Hij bracht, tot het geloof in de louterende macht van het lijden, dat ons de hand doet zegenen, die ons geeselde, deze ontwikkeling geeft Dostojevsky in zijn boeken. Mij lijkt het tenminste altijd alsof de moeielijkheid voor Iwan niet was om in God te gelooven, maar om in God's liefde te gelooven. En dat Aliocha eigenlijk tegen Iwan had moeten zeggen: ‘Je gelooft niet in de liefde van God.’ Aliocha, die de macht der liefde zelf zóó goed kende, dat hij vrijwillig Dmitri's straf op zich nam. Dostojevsky maakt openingen in het menschelijke om ons heen, waardoor wij de Godheid kunnen aanvoelen en aan 't werk zien: dit te zien maakt ons deemoedig en de hoogmoed, die als Iwan, begrijpen wil, voelt zich beschaamd. |
|