motto, om alle twijfel te niet te doen? Neen, voorzeker, maar wel blijkt hieruit, van hoe groot belang hij het achtte, dat in het historische, in het geval, de bedoeling niet op den achtergrond zou geraken, de wreede zelfbekentenis: Geen groote liefde is zelfs van noode, om ons, mannen, te doen vergeven, slechts fijnheid, wat sluwheid, wat geraffineerd spel. Vandaar het motto:
Tu veràs que mis finezas te desenogan.
Hier de woede van den onderkoning, zoowel als de dreigende woede van den bisschop, gestild door ‘finezas’.
Hoe te verklaren dat de Haghespelers, - overleg met den Heer Verkade zal toch wel hebben plaats gehad, zoodat wij den regisseur, den Heer Stellwagen niet alleen behoeven aansprakelijk te stellen, - dat zij hier juist het tegengestelde gaven, dat het program, instee van nader in te lichten, zich vastklampt aan een ironisch bedoelde toespeling op de heiligheid van den acteur Sint-Genesius, om een volkomen verkeerde interpretatie aan te geven? Als de bisschop verklaart:
Ma fille vous êtes trop humble... et quoique je ne vous aie jamais vue sur la scène... je sais que vous honorez singulièrement votre profession. Saint Genest était acteur.
dan zijn de laatste woorden twijfelloos ironisch bedoeld, want men vergete vooral niet, dat Mérimée een Fransch katholiek, was, voor wie de ironie de kritische lach mag zijn. Trouwens dit blijkt nog ten overvloede uit het einde, waarin de algeheele verzoening gevierd wordt. Wanneer dus het einde als zoodanig niet geaccepteerd wordt, dan blijkt hieruit eer dat den Haghespelers Mérimée's bedoeling ontging, dan een te ver gedreven kieschheid jegens de Hollandsche geestelijkheid. Dan blijkt dat de ware bedoeling der ironie hun ontging, want deze ironie is geenszins tegen de geestelijkheid gericht, maar illustratief bedoeld, als waardig slot voor den schrijver van: Une femme est un diable! Vandaar dat het slot, (dat geheel onnoodig den bisschop al te pover tegenover den onder-koning plaatste) waarin de ironie culmineert, een dood punt bracht, waarin de woorden verbandloos klonken.
Trouwens de geheele opvatting bleef beneden verwachting, of juister gezegd, de opvatting verwachtten wij tevergeefs.
Het zegevieren over den woedenden onderkoning was een luttele verdienste, nu ons deze gegeven werd als een sentimenteele zwakkeling, die door geschreeuw zijn zwakheid tracht te verbergen. Zelfs de illusie van een Spaansch grillig, impulsief en gedegenereerd edelman hebben wij geen oogenblik gekend. Else