De Stem. Jaargang 1
(1921)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1132]
| |
Dostojevsky's ‘Schuld en boete’
| |
[pagina 1133]
| |
bond, dat was voor den Europeeschen geest een onbestemd schemerland, barbaarscher wordend naarmate de blik er verder indwaalde, waar vormen bewogen, die veel woester en grilliger nog schenen dan die de reeds zoo wild-bewogen wereld van Schuld en Boete bewoonden. - En, hoewel men, met het oog op de laat-ingetreden aandacht in Holland, daar vantevoren niet zeker van kon zijn: de enquête wijst uit, dat hetzelfde verschijnsel zich ook in Holland voordeed. Geen enkele inzender, die niet zijn lectuur heeft aangevangen met den beroemden romanGa naar voetnoot1). Het is merkwaardig, nogmaals - en het is betreurenswaardig. Want men kan hier aannemen, dat velerlei meeningen over Dostojevsky, velerlei hardnekkig ingegroeide vooroordeelen ook tegen Dostojevsky zijn ontstaan, doordat men zich te lang en te uitsluitend tot dit werk heeft bepaald, zonder de hulp, zonder de diepe en afdoende verheldering, die vanuit de grootere, rijpere werken van Dostojevsky op dit eerste zwakkere werk terugstraalt. Want het moet tenslotte bekend worden: Dostojevsky heeft drie hoofdwerken geschreven, die in zekeren zin te zamen een complex vormen, één machtig symbolisch en organisch samenhangend geheel, en Schuld en Boete is daar niet bij, en zoo men dit werk als hoofdwerk nog bij de andere wil groepeeren, zoo kan dit alleen als praeludium zijn, - een praeludium grootsch op zich zelve, een der grootste werken der wereldliteratuur, maar ten opzichte der andere werken toch nog slechts ingang en opgang en zeker nooit meer! - Die hoofdwerken zijn: de Idioot, het hemelsch-gerichte leven, de Duivelen, de helsche wereld, - en hun beider | |
[pagina 1134]
| |
verkorte en geïntensifieerde synthese: de Gebroeders Karamasov, deze ontzachlijke onvoltooide Kathedraal, waar duivel, mensch en heilige voor 't laatst nog in symbolische broederschap verschijnen, broeders in bloed en naam en gebonden door den Alstroom des levens. - En de beteekenis van Schuld en Boete daartegenover is, dat zonder dit werk deze latere hoofdbouw niet mogelijk geweest zou zijn. Deze beteekenis is groot voorzeker, zoowel in de ontwikkeling van Dostojevsky zelf als in de ontwikkeling der Europeesche mentaliteit is deze beteekenis enorm, maar het is dan in den diepsten zin genomen meer een beteekenis van eindpunt en liquidatie, dan van nieuwen aanvang. Een eindpunt dat dan vanzelve, volgens de wet van het voortstroomende leven, zich tot zulk een nieuw begin verkeert, maar aan zulk een aarzelende boodschap had dit boek zijn grootheid nimmer kunnen ontleenen. Om het tenslotte met één woord samen te vatten: in Schuld en Boete liquideert het Europeesche denken zichzelf, en tracht zich daarna tot een hooger denken, tot een hooger zijnswijze te verkeeren. Raskolnikov: dat is Dostojevsky's meest Europeesche boek, in dien zin althans, dat heel een wijze van denken, die in de beste Europeesche geesten de overheerschende was, in dit boek verhevigd wordt herdacht, van het trotsche begin tot het hijgend verval. Nooit, ook niet in Stendhals figuren, werd zulk een machtige constructie van dialectisch denken opgetrokken, als in den geest van den jongeling Raskolnikov geschiedt. De wil tot macht, die als een booze kracht Europa beheerschte, die de imperialismen schiep, die de staten monsterlijk uitdijen deed over heel den aardbol, die zich de onafzienbare legers tot wapens schiep, - en zich, ten slotte in de weergalooze intellecten van het 19de eeuwsche Europa omsmeedde tot systemen van fonkelend | |
[pagina 1135]
| |
geslepen dialectiek, - deze wil tot macht staat nog eenmaal onverzoenlijk en roofgierig op in den donkeren jongeling Raskolnikov en om deze booze wil te rechtvaardigen, denkt hij in mathematische strakheid en zuiverheid het stoutste denken der Europeesche intellecten nog eenmaal over. Van de diepste symbolische beteekenis is hierbij, dat Raskolnikov in dezen zwoegenden arbeid van zijn demonische wil en logiek voortdurend één groote leidende fascinatie voor oogen heeft, die hem voortjaagt als hij terugdeinst, die hem als een folterend verwijt doorschroeit als hem de zwakte overmant: de fascinatie van Napoleon. - Hoe ontzachlijk verwijdt Dostojevsky hier het probleem van dit menschenleven! Want de fascinatie die Raskolnikov beheerscht, het is de fascinatie van heel het intellectueele Europa van de 19de eeuw. Zelfs tot 1914 toe heeft zij haar verzwakkende stralen nog door de geesten kunnen zenden. - In hem, in Napoleon, als van overal waarneembaar culminatiepunt, voltrok zich iets, dat in alle de besten zich zwakker of sterker, mede voltrokken heeft. In hem kwamen twee geestelijk-historische stroomingen tesamen, of liever in hem sloeg de ééne historische stemming tot de andere over: het idealistische, in laatste instantie menschenlievend willen sloeg om tot zelfzuchtig demonisme. - Op de groote droom-voor-allen, die zich in de Revolutie terzelfdertijd uitdrukte en vernietigde, - volgde de groote droom voor-één-alleen, die het Keizerrijk was. De dienaar van de Revolutie werd de Keizer van een halve wereld. En welk een Keizerrijk! Een Keizerrijk door zulk een tyrannische greep beheerscht, dat het, vanuit de verte gezien, als een vermillioenvoudigd Ik kon verschijnen, het Ik van den somberen Keizer zelven. Wij zeggen hier, gezien vanuit een zekere verte. Want van de psychologische processen in Napoleon kan nie- | |
[pagina 1136]
| |
mand spreken. Misschien voltrok zich niets in deze ziel. Misschien voltrok het zich zeer zwak. Deze historische figuur is ondoordringbaar. Deze mensch leeft ondoorzichtbaar geharnast achter zijn middelmatige uitspraken en matelooze daden. - Maar wat historisch onbetwistbaar is, is dat hij die uit de Revolutie kwam, en de Revolutie tot een Keizerrijk bevestigde, en eindelijk dit Keizerrijk tot een voetstuk voor zichzelf maakte, - hij die geen liefde gaf, maar de liefden der honderdduizenden in zich inzoog tot een afschuwelijke vergrooting van zijn eigen vermogen -, voor de volgende geslachten het aangewezen symbool werd van hun eigen zielsgebeuren, symbool en voorbeeld terzelfdertijd. Hun historische wanhoop die weldra een persoonlijke wanhoop werd, zag zich door hem den uitweg aangewezen. Zij hadden de groote menschenlievende en algemeene idealen ineen zien storten, vernietigd door krachten die uit de menschheid zelve voortkwamen: - in hem aanschouwden zij de symbolische mogelijkheid, om hun Ik, dat toch leven moest, boven die doelverloren menschheid trotsch te bevestigen. - En bij de sterkste geesten bleef het niet bij deze trotsche bevestiging alleen. Het Ik wil zich altijd uitbreiden, - hoe sterker Ik, hoe grooter drang zich uit te breiden over de wereld. Kon het zich niet meer uitzetten door middel van de idealen en de liefde, - zoo bleek door hem nog een andere wijze van zelfuitzetting mogelijk: de zelfuitzetting door middel van de macht, die het demonische tegendeel en schijnbeeld is van de zelfuitzetting door middel van de liefde. Eerst verhief het Ik zich boven de doelverloren massa, dan keerde het zich tot deze wereld om er zijn prooi en stof tot zelfverwerklijking in te zien. Zoo kon de schrikkelijke wil tot macht ontstaan, of liever zoo kon de altijd aanwezige wil tot macht door de beste Romantische geesten met al de kracht van hun denken worden bevestigd. Nog eenmaal | |
[pagina 1137]
| |
nu straalt die figuur van macht en zwijgen de donkere stralen van haar fascinatie uit in zulk een jong en levensdorstig menscheninnerlijk - dan is het voorgoed gedaan. Want het systeem, dat Raskolnikovs logiek in dienst van zijn verboosde wil heeft opgetrokken, en dat zijn bekroning vindt in de stelling, dat aan den grooteren mensch alles is geoorloofd, is slechts zoo vervoerend schoon opgetrokken, om daarna te definitiever zijn onhoudbaarheid te openbaren. Men kan dus zeggen dat Dostojevsky meer Westerling is geweest dan een der andere 19de eeuwers, om dit Westersch denken daarna in zijn hoofdtendenz te kunnen vernietigen. Een donkere irrationeele kracht die vanuit een vergeten diepte komt, begint de grondslagen van deze geestelijk-technische constructie te ondergraven. En toch is deze constructie misschien even geniaal als de tunnels die het technisch intellect door de wand der bergen brak, even gedegen als de stalen bruggen over de rivieren. - Desniettemin zinkt zij langzaam ineen en eindelijk stort zij neder. - En men kan zeggen, zonder parodox en zonder beeldspraak, dat de dreuning van die val zich door alle denkende hoofden van den aardbol voortgezet heeft.
Inderdaad is de beteekenis van dit boek zoo groot, dat het op een plan komt te staan, waar alle verschil tusschen daad, mensch of kunstwerk wegvalt. Het verheft zich tot een wereldsuggestie. - Deze wereldsuggesties doorslingeren de historie, als de Grieksche vlammenboodschappen die van rots tot rots overspringen in den nacht, het zijn de zichtbare teekenen van den onderstroom der ziel in de historie en de richting die zij neemt. Men kan ze ook historische momenten noemen, - maar deze naam verklaart het wezenlijke dier oogenblikken niet, omdat de wezenlijke gebeurtenis en de toevallig | |
[pagina 1138]
| |
groote gebeurtenis in deze naam tesamen vallen. - Soms wordt een boek tot zulk een suggestie, soms heel een menschenleven, soms slechts een enkel woord. Christus was de centrale suggestie der nieuwe geschiedenis, - maar altijd door in de historie zond de ziel haar teekens aan het licht, teekens van gezondheid of ziekte of genezing. Men onderschatte de kracht dier suggesties niet. Zeker worden zij bepaald door wat in de diepte at reeds aanwezig is, door de reeds gistende historische processen, maar eenmaal in hun symbolische eenvoudigheid zichtbaar geworden, versnellen zij in talloozen de bewustwording van hetzelfde proces en schijnen daardoor bijna als onafhankelijke fluïdums het geestelijk-zijn der toekomst te bepalen. St. Franciscus was een teeken van de lichtende geneeskracht die reeds lang in de Middeleeuwen werkend was, maar hoevelen heeft dan zijn verschijnen weder tot een beter en lichter zijn genezen. - Tot zulk een suggestie verheft zich ook dit boek, en een genezende ook ditmaal. Aan den ingang van de 19de eeuw staat de fatale fascinatie van Napoleon, in hem heeft de 19de eeuwsche mensch, die zijn laatste ideaal, de Revolutie, had misbruikt en verloren, gezien dat het mogelijk was, zijn vermoeienis tot intellectueele zelfzucht te omsmeden, - aan het einde van de 19de eeuwGa naar voetnoot1) staat de grootsche jongeling Raskolnikov, die heel deze Napoleontische suggestie nog eenmaal doorleed, tot denken omsmeedde, tot zijn laatste consequentie: de moord, doordreef, om dan door een andere kracht te worden aangegrepen, de kracht van het geweten, die niets anders is dan de kracht der verontruste ziel, door de wil uitgeschakeld, van het verstand losgerukt, en die nu geen naam meer heeft, maar naamloos haar vernietigend werk doet. Het | |
[pagina 1139]
| |
duel tusschen ziel en verstand, intellect en geweten dat een voor de 19de eeuw symbolisch duel is, werd hier eindelijk ten einde toe volstreden. - En sinds Raskolnikov ter aarde viel en de aarde kuste, terwijl wil, verstand en trots in hem bezweken, - is er iets in den modernen mensch dat weet, dat onherroepelijk weet, dat heel deze wil tot macht, die de meest geestelijke en daarom meest demonische lust van het Ik is, slechts kramp en schijnleven is, schitterende verdooving rond een kern van leegte en ijzige koude. In dit boek wordt aan dit groote ideaal van den 19de eeuwschen mensch voorgoed de vervoerende flonkering ontnomen.
Zoo Schuld en Boete dus in de hoogste mate die mogelijk is, - representatief genoemd moet worden, het is het hoofdzakelijk door de liquidatie van het verstand, het verstand als willooze dienares van het verboosdeGa naar voetnoot1) natuurlijke Ik. Onrust der ziel en vernietigingskracht van het geweten, dit vóór alles. - Het is dus vooral de negatieve werking der ziel, die zich in dit boek openbaart. De positieve kracht der ziel, die als 't ware de beweegkracht zelf der latere werken zal worden, wordt in dit boek ternauwernood vermoed. Wel wordt aan 't einde ook deze nieuwe waarheid geopenbaard, maar zoo aarzelend, fluisterend en schuw, zoo weifelend tenslotte. Want men vergeet dikwijls, dat de aangifte bij het gerecht, aan het eigenlijk einde van het werk, voor Raskolnikov nog niet meer dan een strekken van de wapens is, een somber en stil strekken van de wapens en anders niet. Ook de val ter aarde, hoe symbolisch ook, is nog slechts een redeloos gebaar, geen wezenlijk gebaar dat uit de volte van een nieuwe waarheid, een groote vreugde of een overvloeiend berouw voortkomt. Vele motieven | |
[pagina 1140]
| |
spelen mede in dit gebaar, gedeeltelijk is het de lichte hypnose van Sonja's reine ziel en onmiddellijk weten, gedeeltelijk is het ook een voorvorm, een redeloos voorgevoel van wat eerst later zich in hem voltrekken zal, - maar dit alles is nog niet wezenlijk! Nog is ‘de groote idee’ in Raskolnikov niet bezweken, nog heeft hij haar niet innerlijk opgegeven, - alleen hij heeft zich zelf te zwak bevonden om haar te verwerkelijken. - Nu keert hij nog eenmaal de blikken vol somber heimwee naar het donker stralende symbool, dat boven zijn leven heeft gestaan - hij die het wel vermocht, hij die de moed had! - en slaat ze dan neer en gaat den gang der slaven en der zwakken. - Eerst later, in de gevangenis, is het beslissend oogenblik voor hem gekomen, dat de ziel die in hem slechts donkere negativiteit was, onbegrijpelijke weerstand en angst, haar positief karakter in hem openbaart, en als een licht van liefde plotseling in hem opslaat. Maar welk een zwak en flikkerend lichtje, een zwak en trillend lichtje na zooveel nood, zooveel treurigheid, zulk een handenwringende eindelooze doelloosheid van lijden! Men kent allen dit wonderbare oogenblik: - de bleeke glimlach, de bevende handen, de schuwe verwondering als van een nieuw-geborene in een andere wereld, het verre landschap er om heen, en de nieuwe schoonheid die daar plotseling over ligt, als een lichtende tintelende ether. - Dit alles, dit is eindelijk de bevrijding, maar zelfs in deze bevrijding is er nog iets klagelijks. Maar het is tenslotte een bevrijding, - en de ontzachlijke beteekenis van dit kleine lichtje is, dat het een sprankje is van dezelfde gloed, die later aan zal wassen tot het ondragelijk geweld van licht en vreugde dat het tijdelijkzijn van ‘den idioot’ uiteenscheurt. - Een der diepstbedoelde woorden dezer enquête is wellicht dat van Dop Bles, die zegt dat in zekeren zin Dostojevsky de groot- | |
[pagina 1141]
| |
ste aller realisten is. Hij is de realist der ziel, hij heeft de ziel tot bijna tastbaar-dwingende werkelijkheid gemaakt, hij heeft de verwarringen des levens, die zich dieper dan ooit verwikkeld hadden, wederom eenmaal ontward en op de wijze van de Evangeliën de vreeswekkende onmisbaarheid onthuld van wat ‘voor alles noodig’ is, - en door de ziel als ingrijpende kracht, negatief als onrust, positief als geluk, tot zulk een werkelijkheid te maken in het leven, heeft hij deze belofte tot de zekerheid eener bovenzinnelijke verwerkelijking verhevigd.
Maar ondertusschen: hoe weifelend klinkt deze belofte nog aan het eind van ‘Schuld en Boete’. Welk een angstig zwak lichtje, tegen een nacht van angst en lijden als nooit nog voor hem een schrijver voelbaar wist te maken. Welk een wan-verhouding feitelijk! - Dit is de werkelijke Dostojevsky nog niet, die licht en duister zóó verdeelt. Er schuilt in dit boek een vervalschende tendenz in zooverre, dat hier Dostojevsky de eigenlijke maat-verhouding van zijn wezen nog niet geven kon. - Men kan hier zeggen: ‘zóó is het leven in dit boek’, maar men vergeet dat in zijn latere boeken het leven even tragisch nog is, maar door hoeveel meer licht bestreden! - De zielskracht die vanuit het binnenste van den mensch alle uiterlijk duister bestrijdt en altijd tracht terug te werpen, - had in Dostojevsky nog niet de uitzonderlijke kracht bereikt, waartoe zij spoedig zou stijgen. Vergelijk de treurige, ootmoedige en bleeke glimlach, waarmee Raskolnikov zich overgeeft, met de waanzinnig-extatische ‘hymne aan het leven’ die Dmitry Karamazov aanheft, dwangarbeider als hij en onschuldig veroordeeld: ‘Ik ben! Onder duizend pijnen, ik ben! Als ik mij krom op den folterbank, - maar ik ben! En zoo ik gesmeed ben in de kettingen, dan leef ik toch nog, dan zie ik de zon toch nog, en | |
[pagina 1142]
| |
als ik de zon ook niet meer zie, dan weet ik toch, dat zij er is! En weten dat de zon er is - dat is al heel een leven!’ En hier naderen wij de tweede reden, waarom dit boek van Dostojevsky's eigenlijke wezen een voorvorm moet heeten en een onvolkomen uiting, bedrieglijk voor ieder die er voorbarige conclusies uit zou willen trekken. Was de eerste reden, dat de hoofdzakelijke nadruk op de z.g. intellectueele liquidatie viel, de tweede reden sluit zich hier direct bij aan: de moreele atmospheer van dit werk, die uit de verhouding van schepper tot schepping ontstaat, is er zeker nog niet volkomen zuiver, en doorwolkt van troublante elementen. - Om dit volkomen te begrijpen, moeten wij eerst deze verhouding van schepper tot schepping trachten te bepalen. De intellectueele liquidatie, die in Raskolnikov geschiedt, is niets anders dan een afscheid aan de sombere jeugd van Dostojevsky zelf. - De gedachteninhoud van deze jeugd is hoofdzakelijk West-Europeesch geweest, - West-Europeesche litteraire invloeden werkten op hem in, en zelfs heeft hij een der hoofdwerken van De Balzac vertaald. - Misschien was dit alleen het Russische erin: dat de koortsige nerveusiteit die de intellectueele Romantische jeugd in Europa beheerschte, in hem tot een verterende koorts was gestegen. Alle begeerten en lusten van zijn machtige natuur woelden in hem om uiting: - trots en wreedheid, speelzucht en weeldedorst, en bovenal een gloeiende machtsbegeerte en roembelustheid en wraakgierige ijdelheid, en al deze donkere krachten hadden een weergaloos intellect in hun dienst, om hun bestaan te rechtvaardigen en hem een roofgierig recht te geven op de wereld. - En dieper dan dat alles was een eindelooze onvoldaanheid, een geeuwende honger naar geluk. Later heeft Dostojevsky | |
[pagina 1143]
| |
gezegd, dat alleen de gevangenis hem gered heeft voor waanzin, moord of zelfmoord, voor de vernietigende uitbraak van de krachten die in hem ontketend waren. Toen kwam deze catastrophe, vreeselijker dan iets, en onschuldig geleden. Na het lijden dat hij zichzelf berokkend had, het lijden dat hem van buitenaf werd toegevoegd: schijndoodstraf en dwangarbeid, lange verbanning, zware militaire diensten, en dat acht eindelooze jaren! - Toen Dostojevsky na dit alles zijn eerste groote werk schreef, heeft hij dit verleden in zekeren zin opnieuw voor zich opgeroepen. Alleen in andere verhoudingen. De vernietigende krachten wier werk in hem plotseling was gestuit, heeft hij daar tot hun consequentie laten doorwerken: tot de misdaad. En het lijden dat Raskolnikov treft, is rechtvaardiger dan wat hem getroffen heeft. - Het is een gerechtelijke vergelding, geen vergissing. En toch zijn de verhoudingen wezenlijk eender. Zij zijn alleen op bijzondere wijze verinnerlijkt. - Dostojevsky erkent hier reeds, door de dwang van zijn eigen christelijk genie gedreven, dat de essentiëele schuld van Raskolnikov ligt in zijn boosgeworden wil en zijn gedachten, en die schuld was ook de zijne. - De vergelding die Raskolnikov trof, trof ook Dostojevsky, en zijn hoogere natuur heeft deze vergelding rechtvaardig gevonden. Toen hij zich onder dit verpletterend kruis voortsleepte, heeft hij in zijn diepste oogenblikken kunnen erkennen, dat hij dit kruis droeg niet voor wat hij was, maar voor wat hij onvermijdelijk had moeten worden. En hij kon dit slechts erkennen, dank zij iets anders dat in hem ontwaakt was.... Heel die gewijzigde verhouding, waarin Dostojevsky later in zijn hoofdwerk zichzelf en zijn jeugd geeft, is op zichzelf een nieuwe boete, een aangrijpend diepe en deemoedige boete van zijn geest. - Maar... wat de | |
[pagina 1144]
| |
hoogere natuur erkennen kan, wordt door de lagere natuur niet altijd bevestigd, niet tenminste ieder oogenblik en altijddoor bevestigd, zelfs al is deze lagere natuur in wezen alreeds overwonnen. En dit is het troublante element dat in Schuld en Boete is nagebleven: de laatste krampen van dien strijd tusschen beide naturen doorschokken dit boek. Diep erin gromt het, een dreigend grommen als van een ternauwernood getemden tijger. - Er is nog een wraakgierige haat in tegen datzelfde leven, dat zijn ziel ondertusschen toch bevestigd heeft, voor altijd en onwankelbaar bevestigd. - Het is de herinnering aan te veel pijn, die zijn machtige natuur doorleden heeft, een herinnering die zich nu niet meer in trotsche bitterheid kan uiten, - want de hoogere natuur, de ziel in hem verbiedt het onherroepelijk - maar die nu langs een zijweg naar zijn doel en naar zijn prooi sluipt, en deze prooi is den lezer, - de mensch, onverschillig welken mensch, die niet zoo veel heeft moeten lijden als hij. Hetis of Dostojevsky lijden op lijden stapelt, vuil op vuil, pijn over nog meer pijn, en men voelt de koortsachtige voldoening waarmee hij dat somber werk volbrengt. Het wordt een hallucinatie. Het is of men telkens, bij het omslaan van de bladzijden een starre en hypnotische blik ontmoet, een blik geladen van wraakgierige suggestie: ‘zoo is het leven, zoo donker, hopeloos en verschrikkelijk, daarin ben ik gedompeld en ik verdiende het niet, m'n God, zoo toch had ik het niet verdiend. Ik wil dat gij weten zult wat dat is, ik wil dat gij u wegzinken voelt, diep, dieper in die hel, ik zou de snik van uw angst wel willen hooren’.... En ondanks dat alles, ondanks de nagebleven haat die nog niet geheel van zijn wraak kan afstand doen, ondanks dat grommend protest van de lagere natuur die zoo weergaloos gemarteld is geworden: ondanks dat alles, gloort toch aan het einde het | |
[pagina 1145]
| |
bevend lichtje van de ziel, de schuwe glimlach die verzoening biedt en om vergeving vraagt, en die is wezenlijker dan heel die troostelooze nacht! Maar hierdoor ook wordt verklaard, waarom Raskolnikov een indruk van benauwing en soms verpletterende druk geeft, die in geen der latere hoofdwerken, waar misdaad aan misdaad zich soms schakelt, zich meer herhaalt. Hoe wezenlijk en verklaarbaar, hoe inhaerent aan heel Dostojevsky's wezen, deze troublante moreele onderstroom in Schuld en Boete is: men kan er in de latere werken tal van bewijzen voor aantreffen. Deze sombere bijna sadistische hartstocht komt in tal der latere figuren weer, in den jongeling Dolgorouki, in Alexandra Ivanovna, en in Natascha PhiloppovnaGa naar voetnoot1) is zij zoo hevig, dat slechts de dood haar tot rust kan brengen. Ook deze zijn tot razernij gekomen door de pijn en de onrechtvaardigheid die het leven hen aandeed, en ook zij vinden een vreemde wellust erin, nog meer pijn dan het leven hen deed, zelf op zich toe te roepen, nog meer beleedigingen, nog meer smaad. Waarom? Zij vinden er een diepe bevrediging in, hun trots kan mateloos opsteigeren in deze razernij van pijn en vernedering, want hoe meer zij onrechtvaardig lijden, hoe dieper het leven aan hen schuldig wordt. - Maar ook bij hen is dit verschijnsel niet enkelvoudig. Ook bij hen breekt deze razernij - de meest menschelijke die er is, die ons alleen maar vreemd voorkomt, omdat er zelden zooveel wordt geleden, maar er zijn er toch, talloozen zijn er in de diepten die zoo lijden - ook bij hen breekt deze razernij soms in een tegengestelden deemoed, die voor al hun lijden de dreigende schuld in zichzelf weet te vinden, die namelijk kinderlijk erkent, dat het leven voor alle booze kiemen die in hen waren, juist het goede lijden heeft | |
[pagina 1146]
| |
gekozen, om deze kiemen te ontkrachten en hun ziel voor hun verstorende kracht te behoeden. - Juist hetzelfde proces, als in Dostojevsky plaats greep, toen hij zijn eigen jeugd overzag en aanklaagde in Raskolnikovs moorddadige jongelingsjaren en toch ook anderzijds de geleden onverdiende smaad niet kon vergeten. Maar toen Dostojevsky dit verschijnsel met zoo'n objectieven blik kon overzien, toen was het in hemzelf alreeds herinnering geworden, en de zachte goede glimlach van zijn ziel had alle bitterheden en donkerheden van zijn vreeselijk verleden overwonnen en doorgloord. Toen was het geluk alreeds zoozeer in hem gegroeid, dat het in de Idioot als een magisch tintelende atmosfeer is uitgevloeid, waarin zelfs droefenis en rampen nog als geluk verschijnen, nl. als een donkere wijze van gelukkig te zijn. ‘En al zou ik ook de zon niet zien, te weten dat de zon er is, - dat is reeds heel een leven!’...
En uit het bovenstaande volgt ook, dat ook het kunstvermogen zich in ‘Schuld en Boete’ nog niet onvermengd en zuiver kon openbaren. Van de vele invloeden, die op het werk der eerste periode inwerkten, zijn in Schuld en Boete nog de laatste sporen zichtbaar. Hoffmann, wiens grillige fantastiek Dostojevsky uit den aard aan moest trekken, en die blijkens erikele novellen, zijn jeugd tot nabootsens toe beinvloed heeft, is hier nog niet geheel vergeten. Er is in dezen roman werkelijk nog een fantastiek om de fastasmen zelve, - en niet de organische fantastiek der laatste werken, die in laatste instantie altijd door feitelijk eenvoudige levenswetten wordt bepaald. - In het duel van Raskolnikov met den onderzoekingsrechter zijn bij voorbeeld enkele kunstmatige en opzettelijk aangehouden spanningen onmiskenbaar. - Soms is ook de invloed van Dickens niet ver, en de koortsachtige sentimentaliteit die sommige jeugdwerken | |
[pagina 1147]
| |
beheerscht, herleeft nog even, al worden deze kleine wanklanken hier overstemd door de diepe tragische accenten van den reeds grootendeels wezenlijk geworden schrijver. - Heel de episode van de teringachtige vrouw van den dronkaard, - haar eeuwig gehuil en misbaar, het bloedvertoon van haar ziekte, heel de scène op straat met de dansende kinderen en haar plotselinge dood, is van zulk een hysterisch-opgedreven sentimentaliteit vervuld - en terwijl het conflict van Dunja en Swigridailov alreeds tot het allerwezenlijkste van Dostojevsky's demonisme behoort, - is Dunja's andere verhouding, die tot Rasumachin, daartegenover van een voor Dostojevsky onbegrijpelijke liefheid die soms tot banaliteit verzwakt. -
Dit alles dus in aanmerking genomen, het feit dat de ziel haar kracht slechts toont als angst en geweten, en slechts een zwakke schemer van vreugde en liefde het eerste voorteeken is van haar positieve kracht, die later tot extase aanzwellen zal, het feit dat heel de ruimte van dit boek als 't ware wordt beslagen door het overbreed uitgebouwd systeem der Europeesche intellectueele dialectiek en de langzame ontbinding daarvan, - de feiten daarnaast dat donker op donker gestapeld wordt op zulk een verstikkende wijze, dat men daarachter de halfbewuste wrok voelt van de lagere natuur des schrijvers, hoezeer dan ook door de hoogere natuur alreeds ontkend en overwonnen, het feit ten slotte dat in het bijna gerijpt kunstvermogen van den schrijver nog de laatste slakken worden meegevoerd van vroegere vreemde elementen - dit alles maakt Schuld en Boete een praeludium ten opzichte der andere hoofdwerken, en zeker is het dat veel misverstanden zijn ontstaan uit de langdurige en eenzijdige voorkeur tot dit werk, - misverstanden waarvoor men dan dikwijls a posteriori de | |
[pagina 1148]
| |
schijn-bewijzen heeft gezocht in de latere en latergelezen werken. Vandaar de beide vragen. En vandaar ook het verheugende der antwoorden. Want uit de antwoorden der jongeren blijkt met zekerheid, dat Schuld en Boete de centrale plaats in de geesten reeds verloren heeft, en tot zijn ware plaats en beteekenis is teruggebracht. - De volgende geslachten zullen Dostojevsky op de juiste wijze kunnen naderen, en dit zal het begrip van Dostojevsky verzuiveren en verwarmen. En zoo wij iets zouden mogen wenschen, dan zou het zijn, dat deze jonge geslachten, met heel de ongeschonden aanbiddingskracht van hun ziel, tot de groote ziel van Dostojevsky voor de eerste maal mogen nadertreden in de kleine voltooide kathedraal die ‘de Idioot’ isGa naar voetnoot1). |
|