| |
| |
| |
Bibliographische Aanteekeningen
Ook de tijdschriften, die over de meest uitgebreide plaatsruimte beschikken, zijn niet in staat om alle ingekomen boeken uitvoeriger bibliographisch te behandelen. Zoo dus ook ‘de Stem’ niet. De Redactie zal echter voortaan in ‘de Stem’ een lijst van ‘ingekomen boeken’ geven, zooveel mogelijk van korte, inlichtende aanteekeningen voorzien. Boeken waarvan alleen den titel wordt vermeld, geven öf tot bijzondere vermelding geen aanleiding, öf zullen later uitvoeriger in het text-gedeelte van het tijdschrift besproken worden.
REDACTIE
| |
T. van den Blink en J. Eigenhuis. Een bloemlezing uit de poëzie onzer nieuwere dichters, voor het Voortgezet Onderwijs. J.B. Wolters, Den Haag en Groningen 1921.
Dit is een in alle opzichten sympathieke gedachte geweest, - een bloemlezing te geven niet uit de werken der offlciëele en bekende dichters, maar uit de werken die pas den allerlaatsten tijd verschenen zijn, uit tijdschriften, kranten zelfs, kortom alles wat de samenstellers getroffen heeft in den loop der laatste jaren. - Een ieder vindt hier bijna iets nieuws, iets dat hem in de laatste jaren ontging, - terwijl toch het gehalte dier bloemlezing, en daarmede hare bruikbaarheid voor de scholen, niet minder is dan gewoonlijk. Veel werk van jongere dichters, Thomson, De Mérode, Van Eyck, A. Roland Holst, Nijhoff e.a. - Veel ook van Zuid-Afrikaners, treffend meer door gemoedelijkheid dan door diepte. - Een eigenaardig, objectief gehouden beeld van litterair streven dezer laatste jaren.
| |
Oscar Wilde. Lady Windermere's waaier, een spel van een goede vrouw, vertaling door CHR. V. BALEN Jr. De Meulenhoff-Editie, Een algemeene Bibliotheek. Amsterdam 1920.
Dit stuk kan men - en het is het eenige, ook Salomé niet uitgezonderd - nog juist tot het centrum van Wilde's werk rekenen. Het is het eenige waarin het schitterend spel van dolle overmoed zich tot ontroering verzacht, en in een eerbied voor de diepere
| |
| |
lijdende menschelijkheid die in dezen wonderlijken mensch die Wilde was, als een onwillekeurigheid die hij niet beheerschen kon, als een vloek voor hemzelf, - altijd weer doorbrak. Hij wilde het niet, hij wilde het niet in dit stuk, hij wilde dat eind niet van Dorian Gray, hij wilde zeker de gevangenis niet, en toch!... Maar welk een zachte en zielsvolle schittering krijgt hier de lach, zoo dikwijls bij Wilde een pijnlijke kramp, nu menschelijkheid er doorheen gloort. Men zondere dit stuk van zijn andere, geestloos-geestige charades af. Het verdient het.
| |
Alexander Irvine. De Heilige in haar Hoekje. Uit het Iersch door Dutric. N.V. Uitgeversmaatschappij Van Loghum Slaterus & Visser, Arnhem 1921.
Een verhaal van het wonderlijke Iersche volk, een verhaal der Iersche armen. - Een bijna onvoorstelbare wreedheid van economische levensverhoudingen, en in de verhongerende, vervuilende en uitstervende slachtoffers dier verhoudingen een verfijning en een geestelijke adel - vooral in de vrouwen - die bijna even raadselachtig is. Is het een overblijfsel der schitterende, vroeg-middeleeuwsche Iersche cultuur, dat in deze zielen voortleeft? Is het de beproeving der eeuwenlange ontbering, die de velen tot beesten maakt en de enkele zielen tot kristallen zuivert? Want ook in Mc. Gill herinneren wij ons zulke vrouwen en zulk een wreedheid van leven, - hetzelfde onbegrijpelijk contrast. Hoe dit zij - de kenner van Ierland kan hier alleen antwoord geven, - dit is een aantreklijk boekje, leesbaar voor eenvoudigen en leesbaar voor meer-eischenden. De jonge Iersche litteratuur is voor onze uitgevers nog een onontgonnen gebied.
| |
Eugène de Molder, De Bloeiende Weg. Naverteld door Antoon Thiry. Em. Quérido, Amsterdam 1921.
Een boeiend leesboek. De litteraire belangrijkheid is öf door de vertaling, in bloemrijk Vlaamsch, verloren gegaan, öf heeft, wat meer waarschijnlijk is, nimmer bestaan. - Een 17de-eeuwsch schildersleven, zooals een 19de-eeuwer zich dit met plezier indenkt, of indroomt. Doch de droom gaat niet diep of hoog. Hij blijft beperkt tot het evoceeren van op 17de-eeuwsche paneelen geziene tafereelen. Het is dus eigenlijk geen droom, want in den droom treedt de droomer zelf. Het is veelmeer een talentvol verwerkte herinnering aan musea.
| |
| |
| |
Carry van Bruggen. Een Indisch Huwelijk. Em. Quérido, Amsterdam 1921.
Een novelle, die de schrijfster van de Prometheus verwonderlijk onwaardig is. Hoe komt Carry van Bruggen tot de uitgave? Zet zij haar sceptiek, haar verachting der kudde, hier tot daad om? Maar dit is dan een kleine daad!
| |
Lily Braun. In de Schaduw der Titanen. Uit het Duitsch vertaald door C.H. Binger. Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon, 1921.
De vertaling van dit bekende boek zal vele minnaars van ‘intieme historie’ tot een vreugde zijn. Het eenige bezwaar van zulk een uitgave is, dat deze minnaars het boek waarschijnlijk reeds... in 't Duitsch gelezen hebben. Maar toch, de ervaren uitgever zal zijn kansen wel berekend hebben. En is zulk een vertaling noodig, dan is zij zeker welkom.
Bij de Haardserie:
| |
L.M. Montgomery. Anne Van Het Groene huis; Anne van Avonlea; Anne van het eiland; Het huis van Anne's droomen; Het Regenboogdal. Uit het Engelsch, door Betsy de Vries. H.D. Tjeenk Willink, Haarlem 1920 en 1921.
Meisjesboeken - over een Engelsche, gekunsteld goede, gekunsteld blijde wereld - die toch hun leesbaarheid niet door den tijd verloren. - De lotgevallen van Anne, over vier deelen loopend, zullen meisjesharten doen droomen en tot navolging prikkelen. Dat het leven eenigszins anders is, - zij zullen het zelf wel ervaren, als hun tijd daarvoor gekomen is. Wat kan men eigenlijk meer verlangen? Wat kan men meer verlangen dan dat een jeugdboek de jeugd tot goed en dapper leven opwekt. Men overschat thans de beteekenis van de aesthetiek voor de jeugd, wellicht omdat men de factor der erotiek in alle aesthetiek onderschat. Pas erotische rijpheid schept aesthetisch bewustzijn.
| |
T. van den Blink en J. Eigenhuis. Opzegversjes voor de eerste leerjaren der lagere school, het voorbereidend Onderwijs en de bewaarschool. J.B. Wolters, Groningen en Den Haag.
| |
| |
Joannes Reddingius. Zonnegoud. Bibliotheek der Dichters, 1920.
Hans Bethge. De Chineesche fluit. Metrisch vertaald door Héléne Swarth. Bibliotheek der Dichters, 1920. Beide uitgaven bij H. Meulenhoff, Amsterdam,
Kleine bekoorlijke boekjes, eenvoudig en fijn uitgegeven. De uiterlijke variëteit van Meulenhoff's uitgaven is waarlijk onuitputtelijk. - De zachte dichter van zoo menig zangerig liedje hervindt men in het eerste Bundeltje; Hélène Swarth, in hare vertaling der Duitsche vertaling van Bethge's Chineesche poëzie, overtreft zich zelve, zij 't dan zichzelve van den laatsten tijd. Deze adaptatie is verdienstelijk en fijn. Zij wist zich te hoeden voor de poëtische verweeking harer phrasen, die een steeds meer hinderend zwak was harer laatste eigen poëzie.
G. Gonggrijp, Açoka, Drama in vier bedrijven. Uitgeversmaatschappij Hadi Poestaka. Amsterdam 1921. |
Georges Turpin, Dans le Sentier des Marjolaines, Editions de la Revue littéraire. Paris 1921. |
C.S. Adama van Scheltema, Eenzame Liedjes. 6e druk. W.L. en J. Brusses Uitg. Mij. Rotterdam 1921. |
Nine van der Schaaf. PoëZie. Uitgegeven Door C.A. Mees, Santpoort 1919. |
Mea Mees-Verwey. Golfslag. C.A. Mees, Santpoort 1921. |
Urbain van de Voorde. De Heerd der ziel. Excelsiordrukkerij, Brugge. |
C.W. Wormser, De Heilige Gong. N.V. Uitgeversmaatschappij Jacob van Campen. Amsterdam. |
Geerten Gossaert, Experimenten, 3e druk. C.A.J. van Dishoeck, Bussum. |
|
|