| |
| |
| |
Nederlandsche litteratuur
door Dirk Coster
I
Elisabeth Zernike, Het Schamele Deel. A.W. Sijt-hoff. Leiden, 1920.
Men kan ook te agressief zijn. De Heer Ernst Groenevelt, in zijn streng requisitoir tegen de kunstsoort, die als de moderne vrouwenroman in Holland weer plotseling opbloeide, verrijkt door een nuance van kille en vlotte sensualiteit, die in huiselijker tijden onmogelijk nog was, heeft dit bewezen, toen hij het kleine boekje van Elisabeth Zernike onaangezien op zijn hoogen brandstapel wierp. En toch was zijn requisitoir opzichzelf genomen, rechtvaardig en noodig. Het was noodig, tegenover de verengende suggestie van vele dezer, elkaar steeds maar opvolgende romans, zich te herinneren dat er grooter krachten in het leven zijn, dan de korte vleugen van hartstocht en zinnelijkheid, dat er fataler smarten zijn, dan de verveling der mislukte passies en het armzalig hunkeren naar wie volgt, en meer wijsheid te vinden, dan men distilleert uit verliefdheden van zooveel maanden, in langademige duo's vol knutseling van zelfanalyse. Als aan de liefde haar ernst wordt ontnomen, als de gebeurtenis der zinnen losgerukt wordt van het leven der ziel, als het geen blinde levensdrang meer is of verwerklijkte droom, als het niets meer is, dan ontstaat
| |
| |
de leegte, een veel vreeslijker leegte dan de verhuislijking des levens die vroeger den Hollandschen geest bedreigde. - Deze leegte dreigt in deze romans. Zelfs de laatste mogelijkheid tot een tragische menschelijkheid: het bewustzijn dat zich van deze leegte smartelijk rekenschap geeft, dreigt in zulk een kunstsoort te verdwijnen. Verzwakte levenskracht en verdoft bewustzijn, stilte en blindheid, demonisch automatisme van goedgekleede en verzorgde lichamen, - ziehier het gevaar waartoe de Hollandsche geest wordt heengeleid door de psychologische bemoeiïngen der schrijvende vrouw, die den schrij venden man in Holland langzaamaan verdringt. - Waarlijk, het is goed dat daartegen werd gewaarschuwd.
Doch - moge het vermoeden overigens een vergissing blijken! - het schijnt dat de Heer Groenevelt in zijn beoordeeling onwillekeurig een element van dogmatisme mengt. In zijn requisitoir is een neiging merkbaar, om de natuurlijkheid te verwerpen, omdat zij natuurlijk is. Hij eischt, in zekeren zin, dat de natuurlijkheid, - natuurlijke liefde of zij 't maar zinnelijkheid alleen - zich zal omzetten tot hooger geestelijke krachten. Hij eischt dat dit proces zich in ieder kunstwerk volvoeren zal, op straffe van verwerping, verwerping als kunst! Maar dit te eischen, is gevaarlijk. Dit leidt tot alle hypocrisie! Men kan niet eischen dat dit geschieden zal, men kan het hoogstens hopen! Men kan hoogstens hopen, dat in een kunstwerk, de natuurlijke gevoelens in hun ontwikkeling tot steeds stiller vreugde en tot diep begrip ontbloeien zullen, door alle verwikkelingen en verduisteringen henen. Men kan weten, dat iedere zinnelijkheid een voorvorm der natuurlijke liefde, iedere natuurlijke liefde een voorvorm is der religieuse liefde, dat iedere religieuse liefde eenmaal in een ongekende vervulling opgaan moet, - men kan weten kortom dat het
| |
| |
leven door een dringende kracht tot veredeling bewogen wordt, die van herboorten tot herboorten stuwt, en dat dit geldt voor natuur en geest gelijkelijk. Men kan dit weten, en hopen dat in ieder individueel geval, in ieder afzonderlijk kunstwerk deze kracht zoo volledig mogelijk werkzaam wezen zal, en overwinnen zal en geluk en schoonheid baren zal, geluk in het leven, schoonheid in het kunstwerk. Maar dit te eischen, dat is de groote dogmatische vergissing geweest van alle eeuwen, van alle religieus gestemde kunstcritiek tevens. Hier loopt de bijna onmerkbare, maar absoluut werklijke scheidslijn tusschen wat men het litteraire dogmatisme en het litteraire idealisme noemen kan, tusschen de eisch en de hoop. Zij die eischen, verwerpen zoowel in de kunst als in het leven, de natuurlijkheid omdat zij natuurlijk blijft, - zij die hopen, aanvaarden de natuurlijkheid ook als zij natuurlijk blijft, en eerbiedigen haar als leven dat van alle mogelijkheden is verzadigd.
De kunst in haar stijging tot de volmaakst-denkbare schoonheid, heeft vele gradaties. En wil men zich één enkel kunstwerk voorstellen, dat terzelfdertijd een beeld zou kunnen geven der gansche kunst in haar natuurlijke opstijging, die tevens een voortdurende vergeestelijking harer waarden is: het zou wellicht alleen de Kathedraal in Frankrijk kunnen zijn. Het gelaat dat enkel lach en liefde is der heilige vrouwen, - vrouwen in den hoogsten zin, bloemenschoon van leden en moeders der menschheid, van de beproefde veel-wetende grijsaards, en daaronder de spelende kinderen, de werkende handarbeiders, de buitelende dieren en de hevige monsters: den stroom ziet men hier als 't ware door zijn zelf-gewekte schoone vormen stuwen, om toch eindelijk als een licht omhoog te stijgen in enkele menschelijke aangezichten. Maar wie zou, als uiting van levensintensiteit die tevens schoonheid is, de buiteling der felle dieren gelijkstellen
| |
| |
met den glimlach, die rond de lippen der heilige vrouwen hangt?
Het is wellicht zulk een schaduw van dogmatisme, van orthodoxie die de natuurlijkheid schuwt om de natuurlijkheid, die den Heer Groenevelt blind maakte voor het kleine geheim van dit boekje, dat wellicht het allernatuurlijkste en allervrouwlijkste boekje is, dat in Holland werd geschreven.
* * *
Wanneer Elisabeth Zernike het vrouwenleven dat zij beschrijft, op de gewone wijze in uiterlijke gebeurtenissen had uitgedrukt, dan zou het als 't ware voor oogen tot onbeduidendheid verschrompelen. - Thans wordt het verwonderlijk boeiend en blijft onuitwischbaar in de herinnering voortbestaan. Om dit te bereiken, moest de schrijfster een eigenaardig procédé gebruiken. Het woord procédé is in zooverre misplaatst, dat heel haar beschrijvingskunst veeleer het resultaat schijnt van een onbeheerschte intuïtie, juist diezelfde intuïtie waarmede haar figuur zich tegenover haar omgeving verhoudt. Maar met zulk een zekerheid werkt deze intuïtie, dat zij zich versterkt tot een methode die zooal niet bewust aangewend, dan toch bewust te constateeren valt.
Deze methode bestaat hierin, dat deze schrijfster van haar figuur hoofdzakelijk datgene noteert, wat door de zinnen heen, tot in de ziel dringt, en haar, met een lichte of heftige schok, een oogenblik tot leven roept. Heel het dagelijksche leven, alle mechanistische bedrijven, zelfs alle zinnenvervoering voor zoover zij blinden doelloos blijft, valt dus weg in de leegte, het vervloeit met de gaande minuten van den tijd, het vervluchtigt en vergaat in het Niets. Boven deze Maya, boven dit vervloeide levan, beweegt zich dan het wezenlijke leven van den mensch: droom op droom, gevoed en onderhouden door wat het
| |
| |
leven door de zinnen heen, passeeren liet: een geur, een oogopslag, een woord, een handdruk, een blik naar een plotseling wezenlijk-geziene sterrenhemel. Het is waarlijk zeer weinig, wat er dan van een menschenleven overblijft, en dan van dit menschenleven! Maar dit weinige is wezenlijk: zoo wezenlijk, dat het bijna wezenloos dreigt te worden voor een gedachteloos-Romantische veeleischendheid. Is een menschenleven dan niet meer dan een korte opfladdering van machtelooze droomen, tusschen twee zwijgende oneindigheden? Het kan voor sommige Romantische zielen een ontzetting worden, dit te zien en te denken. Maar deze vervaardheid zou bezworen kunnen worden, juist door het verzielde karakter, dat dit realisme aangenomen heeft. Want hoe weinig dit wezenlijke is, dat uit de eindelooze voortschuiving der dagen wordt gewonnen, het is dan toch iets. Het is zuiver. Het kan niet bedriegen, en geen verloochening bedreigt het. Anderen zullen meer uit het leven medebrengen! Grooter menschen kunnen een zwaarder snoer van wezenlijke momenten uit hun leven lichten! En de grootste mensch is hij, die alle tijdelijke oogenblikken zelf verzield zou kunnen hebben, - die geen andere dan wezenlijke oogenblikken zou beleven, voor wien de zon altijd zon, de sterren altijd sterren zouden kunnen zijn, en voor wien de eerste minuut der eerste liefde zich even zooveel malen herhalen zou, als zijn liefde en zijn leven minuten telde. Maar de groote menschen zijn voorbeelden en belichaamde beloften, de beloften hoe de enkele momenten die het leven tot leven maken zich zouden kunnen uitbreiden tot één waarachtig oogenblik of ontijdelijk zijn. - De scheiding dus, die zich door dit psychologische procédé openbaart, is die van het min of meer ontwaakt zijn, het min of meer levend zijn der ziel.
Wel blijft Elisabeth Zernike's vrouwenleven beperkt tot de arm- | |
| |
zaligste gewoonheid, maar deze gewoonheid zelve heeft een diepere beteekenis ontvangen:
die van een sluimerzwaarte. Dit is geen relaas der dagelijksche levensdrenteling, het is het beeld van een ziel die slaapzwaar is, wakker worden wil, vaag woelt en zich verweert tegen een geweldige druk, één oogenblik als 't ware de zware oogleden werkelijk opslaat en staart, om ze dan weer overwonnen door de slaap voorgoed en in den lichamelijken dood te sluiten. - Zoo beweegt zich het slapend kind in het diepst van den nacht, als de ouders zich met kaarslicht over zijn bedje buigen. - Dit boekje is op kleine wijze zielsvol en zuiver, maar door zijn zuiverheid zelve is het een erkenning der ziel en door deze erkenning laat het grooter mogelijkheden open.
|
|