De Stem. Jaargang 1
(1921)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |
VerzenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 525]
| |
IIMijn wee wordt schoon en kalm... mijne oogen,
gezalfd door heil dat droomen teelt,
zijn van den troost der beê doortogen,
dien ouden troost, die zwijgt, maar heelt...
Bij grauwen herfst, in dijzge dagen,
als 't foltrend stil is aan de zee,
hoor 'k de avond zwaar een dommling dragen,
uit heiige diepten, langs de reê.
Een hoog gedromm'l in zwijgende uren
dat ieder hoort en geen begrijpt,
maar in de eeuwige Schrifturen
tot stem van God ontzaglijk rijpt...
Zooals de nacht die heimlijkheden,
beluistr' ik eigen zieletoon,
want al wat 't hart leest uit 't verleden,
als 't zee-gedomm'l is heil'g en schoon...
| |
[pagina 526]
| |
III
| |
[pagina 527]
| |
IV
| |
[pagina 528]
| |
VGij vatbaar beeld mijns drooms en reinst zijn ziel,
ziel ja, o schoonst dat heeft dien droom bewogen,
komt gij naar mij, mij eenzame getogen
uit de' afgrond nu van eigen lichtgewiel?
O gij van wie ik reeds in dagen hiel
vóor 'k ooit een blik ving uit uw zonvolle oogen,
nu ik al bevend voor uw aanschijn kniel,
laat mij niet wachten op uw rijk meedoogen...
Kristallen-diepe Aurora, louter straal,
omdat ge alleen, ter schaûw hier die niet klaarde,
de weerschijn zijt van zonnen tropikaal, -
ik smacht naar u, met de' ouden droom der Aarde,
den droom van alles wat is koud en schraal
en levenslang op 't roerloos Oosten staarde.
| |
[pagina 529]
| |
VIDe menschen, nauw vereenigd, vallen weer uiteen,
als rijpe dubbelvruchten die ten herfst bederven.
'k Was gistren nog bij u, en 'k ben vandaag alleen.
Geen klacht. Ik heb als gij, ik heb geleerd te derven.
En er zijn bloemen ook, die nauw ontloken, sterven,
en heil ook, even maar doorleefd, dat weer gaat heen;
en zij die 't zagen, die gaan voort door 't leven zwerven,
vol van den diepren ernst van avond en verleên.
Doch mij zal 't komend uur als zware honig vloeien,
dewijl 'k éen uur, o vrouw, uw ziel aan mij kon boeien
gij die mijn streven gewaardeerd hebt en vereêld.
En sta 'k alleen en droom 'k en is 't de herfst die nadert
- terwijl de wind me omglijdt en 't oud geboomte ontbladert,
geloof ik dat 't uw hand is die mijn haar nog streelt.
|
|