epigonisme! Onmiddellijk-aesthetisch geschat is ons ‘modern’ proza tè laat. De meest-vooruitstrevenden kijken tegen de hielen van Strindberg aan, het gros experimenteert nog in de naturalistische school.
Men dient met twee maten te meten. Het ware een laaghartigheid ‘le vieux style’ te beoordeelen naar nieuwe verwachtingen, zoolang de generatie, waarin hij groot werd, hem in een zekere mate van volkomenheid beheerscht. Wanneer men dit laat gelden zijn de terreinen der kritiek ruimer en minder met stekelgewas begroeid.
Carry van Bruggen behoort tot hen, die - hoewel moeizaam - een zekere mate van stijl-volkomenheid hebben bereikt. Haar ouder werk leed, naast vluchtigheid, vooral onder een gemis aan eigen, zuiveren stijl (een typisch kenmerk van menig nà-tachtigertalent), dit heeft zich in haar laatste boek geheel ten goede gekeerd.
Ten bewijze een citaat:
‘O het is al zoo lang geleden... zoolang, dat het haar soms wel eens lijkt, alsof ze het maar had gedroomd. Ja ze weet nog wel alles van dien avond - hoe buiten het hekje de lantaarn stond 'te schijnen midden in de dikke, glinsterende sneeuw, die heelemaal tegen hem opgekropen was; hoe de glijbaantjes blonken in het midden van de straat er donkerder afliepen, naar de rollaag toe, hoe uit de verte, aan den schuddenden kop van een langzaam stappend paard, de bellen rinkelden, en hoe stil het verder was...’
(Het huisje aan de sloot, pag. 65).
Misschien is het heele boek niet anders dan een herinnering, een bescheiden souvenir van één, die groot heeft durven leven. En deze levensdurf verging met de jaren niet! Doch het is beter over deze dingen met zeer weinige woorden te spreken, waar zoovelen thans luide hun terugtocht verkondigen en de begraving hunner ‘dwaze’ illuzies voltrekken in grootschen praal.
Nobeler dan resignatie de late, maar volledige aanvaarding.
Ook dit is een winst van Carry van Bruggen 's nieuwste werk.
ROEL HOUWINK