Ja, terwijl van 1880 af, sinds de intree der psychologie in de wetenschap, naast de aanschouwelijke wereld een nieuwe, de gevoelswereld zich eindelijk te teekenen begon, terwijl de daad, het geconstateerde feit, allengs niet meer waarde krijgt, dan die van een masker, uiterlijke beelding van een moment van rust, zien wij op het tooneel halstarrig vasthouden niet alleen aan het aanschouwelijke, maar zelfs een zich-afkeeren van het geestlijke, en de kunst misbruiken om het spel met kunstige middelen de belangstelling te geven, thans aan de Revue geschonken door het gedachtelooze kijk-beluste publiek.
Deze wanhoopsbestrijding van het revue-succes, door haar op eigen gebied te volgen, boogt op het éfémére succes, aan elke mode geschonken.
Spoedig en plotseling zal echter het gevaar van deze, hoe principieel ook bedoelde, opvatting blijken moeten. Want de tijd laat zich niet verloochenen.
Het geheugen verplaatste zich van het oog naar het hart. Wat alleen onze oogen zagen, vormt zich slechts tot vervluchtend beeld; wat door het hart werd opgenomen, zal verglanzen tot schoone herinnering.
De afwezigheid van zuiver inzicht, teeken der gedachte-en krachtloosheid der tijden, is aldus tijdelijk.
In het Verleden wordt het Heden niet gezocht, het Verleden wordt als een Heden ons weder aangeboden, en machteloos om het N u te verheffen, wordt uit vergane tijden, of Oostersche landen een nieuwe werkelijkheid geimporteerd. En terwijl de dichters geroepen zouden zijn om hun stem te verheffen, om te verkondigen, of om een kreet uitteschreeuwen, die dan de waarde der waarachtigheid zou hebben, denken onze lang niet dichterlijke tooneelschrij vers meer aan de ‘ gestelde eischen’, aan het succes, dat schier immer omgekeerd evenredig is aan de werkelijke waarde. In groote zucht om ge-