De Stem. Jaargang 1(1921)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] Verzen door Urbain van de Voorde I De nacht gloort koud als gepolijst zwart marmer. De sterren, wier geheim geen droom meer teelt, maken mij nog een lieve illuzie armer met het preciese van hun roerloos beeld. o Mathematische Orde, niets verheelt ge nog van 't Leêg des drooms aan een Beschermer; mijn bloed vloeit niet meer inniger en warmer, als toen 'k mij, zalig, dacht door 't licht gestreeld, dat op mij, stillen knaap, uw diepten stortten. - Dat slechts de dood ons weedom kan verkorten weet nu de man, wiens laatste heildroom vlood. o Sterren, macht van ruiten en trapezen, uw strakke lijning is het die mijn wezen onwrikbaar spreekt van 't eeuwge van den Nood... [pagina 290] [p. 290] II De middernacht giert bandloos langs de wolken; nooit loech de maan zoo naar van gal en trots over den vloek der wereld en der volken. 't Zwart pijnwoud heeft iets ijlend woest-en-zots, daar ieder boom in dezen storm des lots, de angstkreet om troost der aarde wil vertolken - 't Orkaan des waanzins huilt langs de eeuwge kolken, verbijstrend, voor het donker zwijgen Gods. En huivrend loop ik langs het pad der Aarde, voort, voort in nacht en wind en wrangen spijt! 't Geloof in God? wèg, als van geener waarde; verworpen, fier, 't vaal troosten van den tijd. Ik weet alleen, hoe foltrend-heerlijk klaarde, diep in mijn hoofd, het heul der zinloosheid! [pagina 291] [p. 291] III Het wezen Gods?... o roerloos als graniet in werelds avonden van angst en vuur! 't Heeft alles van de stof en van haar duur en van het heerlijk zwijgen van het Niet. En 't Leven woelt, oneindig, uur aan uur, in sterven en herworden, door 't gebied van 't grondloos licht, vol vreugd en vol verdriet, voor het fataal geheim van Gods figuur - Over ons hoofd rolt 't laaien van den tijd en God noch 't Leven zal ter zijde ons staan als de ijzge dood ons voor alle eeuwen scheidt... Omhels me, kind; ontkleed u van al waan: we hebben niets van God dan de eenzaamheid; we hebben niets van 't Leven dan 't vergaan. [pagina 292] [p. 292] IV Mijn droom zeeg spoorloos weg in 't onbewuste. Ik voel me sterk nu en ontzaglijk vrij. Al vorm van leven gaat langs mij voorbij, en 't bar geheim waarin de dooden rusten. 'k Voel mij mijn doel, 't doel van àl vleesch, nabij: eeuwger hetaeren zeldzaam-diepe lusten in vele bedden waar mijn drift haar kuste, werelds vervulling boordeloos in mij! In avondstraten bloeit gelach en vreugde; ver sterft een ziel, die niet voor 't leven deugde in donkre ellend van vunzige achterbuurt - Een vrouwenheup maakt al mijn aandacht gaande; langs toevalswegen die het Noodlot baande, speelt Liefde en Dood het spel dat eindloos duurt. Vorige Volgende