| |
| |
| |
Aanteekeningen bij het lezen van Charles-Louis Philippe
door Madeleine Böhtlingk
(Slot)
Is niet het bevrijdend vermogen van een kunstwerk
datgene, wat wij zijn kunstwaarde noemen?
Een vergelijking van Philippe's ‘la Mère et l'Enfant’ met Valéry Larbaud's ‘Enfantines’ moge ons iets zeggen omtrent het bevrijdend vermogen van een kunstwerk. Valéry Larbaud's herinneringen zijn verdicht; de losse verhalen van haar boekje vertellen ons van velerlei jongens en meisjes van allerlei leeftijden.
Philippe schrijft het verhaal van zijn eigen kinderleven in weinige groote lijnen.
Daar is in Valéry Larbaud een waakschheid allen vrouwen eigen. Er leeft een bewuste wilin haar boekje. ‘La Mère et l'Enfant’ is de deemoedige vraag vol overgave van den droomer, die zich bekent niets te weten. En deze vraag om verlossing werd gesteld met een nadrukkelijkheid, die alleen de diepe nood eraan vermag te geven.
Valéry Larbaud's vraag is een opstandige vraag aan de ouders, Philippe's vraag is een vraag aan God.
‘Waarom slaat gij geen acht op wat er in ons omgaat?’ Dat is de zwijgende vraag der kinderen aan de ouders
| |
| |
in Valéry's boekje. ‘Waarom acht gij de waarde onzer fantasieën gering? Waarom onderschat gij de hevigheid van ons zinlijk leven? Waarom behandelt gij onze vreugde en ons leed als bagatel? En gij, die ons zoo weinig kent, gij wilt beschikken over onze toekomst?’
Valéry Larbaud stelt deze vragen met bewustzijn. En juist daar zij bewust vragen wil, legt zij die andere groote vragen het zwijgen op, die vanuit een diepere zieleschacht opstijgen. Het is onder den aandrang dezer groote vragen, dat Philippe zich nederbuigt.
Valéry Larbaud doorleefde haar jeugd met hartstochte-lijkheid en zoo weet zij veel van wat er in een kinderziel omgaat. Zij kent het geheim verzet van eiken bizonderen leeftijd voor het behoud van het fantasieleven. Zij heeft de gang der droomen van een kind nauwkeurig bespied. Blijkbaar schept zij behagen en zij doet behagen scheppen in haar nauwkeurige herinneringen.
Het eerste verhaal van haar boekje: ‘RoseLourdin’ wil iets meer. Er brandt een vraag op de lippen der vertelster, die zij onuitgesproken laat. Het is de vraag naar het waarom en den oorsprong van het dubbel-geslachtelijke, dat als psychischen aanleg in haar aanwezig is en dat haar verontrust, omdat het haar beurtelings tot slavin maakt en tot tyran. Het is deze psychische aanleg, die haar in staat stelt met zulk een verbluffende zekerheid zoowel vanuit de jongens-, als vanuit de meisjesziel te spreken.
Maar geen der volgende verhalen brengen haar nader tot wat haar alleen bevrijding kan brengen. Zij doorwandelt den tuin van haar bewuste herinneringen en blijkbaar verschaft haar dit bevrediging genoeg. Haar verlangen naar bevrijding is niet groot genoeg om haar een uitweg te doen vinden. Zoo werd de kleine Gerda
| |
| |
in Andersen's ‘Sneeuwkoningin’ in den tuin vastgehouden der ‘oude vrouw, die tooveren kon’; in den tuin, waar de bloemen uit alle jaargetijden bloeien, alle bloemen, behalve nu juist de schoonste: de rozen.
Maar Valéry Larbaud schreit niet als kleine Gerda warme tranen, die de rozen uit den zwarten grond te voorschijn drijven; de rozen, die haar aan Tai herinneren en daarmee aan haar doel, dat haar den uitweg doet vinden. Valéry Larbaud verliest zich in den tuin van haar herinneringen en daar zij den uitweg niet te vinden weet, is haar laatste woord een woord van tijdelijke, relatieve waarde.
Charles-Louis Philippe schrijft zijn ontwikkelingsgeschiedenis. Ook hij was een kind als de anderen, vol stroomend leven, totdat een vreeselijke ziekte zijn ontwikkeling kwam belemmeren en hem ‘voorbestemde voor de verveling en de lijdelijke smart’. En daar de zielsnood hem dringt te schrijven, de bittere en smartelijke vraag, hoe hij zoo geworden is, hoe uit de veelbelovende kinderen de ‘mislukte’ menschen worden, - daarom mogen wij wel aannemen, dat elk woord een spoor is, 't welk ons voeren kan naar de bronnen van zijn wezen. Want niet de ziekte alleen was hem verklaring voor dat wezen. De ziekte was belemmering, niet oorzaak; neen, hij vervolgt het spoor hoogerop tot in zijn prilste jeugd; en het zijn slechts weinig herinneringen, die zich met groote nadrukkelijkheid aan hem opdringen als bestemmend voor zijn leven: dit leven, dat in het teeken staat van moeder en kind.
Met groot en toevend verlangen hangt hij aan het eerste onbewuste kinderleven, toen hij nog volkomen afhankelijk van zijn moeder was. Hij vervolgt het ontwaken van het bewustzijn uit den chaos, - dit bewustzijn, dat zijn moeder als het ware met haar verlangen wekte, - | |
| |
hij vervolgt dit ontwaken met de ademlooze aandacht, waarmee een kind een bloemknopje ziet opengaan, alsof zijn zaligheid ervan afhing, dat hem toch niets ervan zou ontgaan.
Zeven jaar oud wordt hij overvallen door de ziekte, die hem opnieuw geheel afhankelijk van zijn moeder maakt en wij zien, dat hij de toen aangenomen levenshouding niet meer kan laten varen, hoeveel smart hem die ook bereidt. Overal hervindt hij de kwelling, de verveling, de afhankelijkheid en daarmee het verlangen naar de teederheden en bevredigingen, die hij ondervond.
‘Het spelen, het lijden en mijn aanhankelijkheid aan mijn moeder, begrensden de horizon met grenzen zoo groot, dat men niet begreep, wat er daarachter nog kon bestaan’.
Het zijn de eenvoud en de zachtheid zijner moeder, die zijn diepst verlangen voor immer boeiden. Hoe dieper het verlangen is, dat zich in zijn boeken uitspreekt, des te zachter, des te eenvoudiger is zijn taal.
Wij zagen, hoe hij op het lyceum, waar hij den tijd van het 12de tot het 19de jaar doorbrengt als in een gevangenis, - hoe hij hier de straf uitdaagt, het lijden als het ware zoekt. Miskend word hij reeds tijdens zijn ziekte: de doktoren van het dorpje lieten hem een kwellende en doellooze behandeling ondergaan. Miskenning zoekt hij weer tijdens zijn verblijf op het lyceum.
En wij zagen, hoe hij als kantoorklerkje de verveling, de miskenning, de afhankelijkheid opnieuw hervindt. Deze folteringen waren voor hem in zekeren zin een lust. Lust aan foltering laat echter niets dan bitterheid in ons achter. Zoo is er dan veel bitterheid in dit boek. Stellig, de omstandigheden waren zeer ongunstig voor Philippe. Ook vaart hij op enkele plaatsen in dit boek bitter uit tegen de wreedheid der menschen. Toch zijn het niet de omstandigheden alleen, die hij als belemme- | |
| |
rend voelt. Hij tast in dit boek intuïtief en onbewust naar een verklaring voor zijn wezen, dat het lijdenzoekt. Hij schrijft als het ware de wordingsgeschiedenis zijner askese. Hier komen de groote vragen op hem aandringen!
Mogelijk, dat het niet juist deze weinige ervaringen waren, die tertijde van hun gebeuren zulk een overweldigenden invloed op zijn leven hadden, maar als herinneringen nemen zij opperste beteekenis voor hem aan, daar zij hem de sleutels tot zijn latere persoonlijkheid toeschijnen. Het is alsof uit den onzichtbaren samenhang van dit geheel van herinneringen, welke de intuïtie hem bij elkaar deed voegen, een bevrijdende verklaring schijnt op te stijgen. Alsof zich hier het wezen gaat openbaren van een onbekende macht, die hem telkens weer den weg naar het leven afsnijdt. Het is het verlangen naar verlossing in hem, dat deze bevrijdende werking heeft.
Want hij lijdt onder zijn onmacht om het leven te bereiken. Dat is het lijden, waarvoor hij een troost zoekt in de woorden van Dostojevski: ‘Zoo het iemand gegeven werd meer te lijden, het wil zeggen, dat hij waardig was meer te lijden.’ - Philippe voegt eraan toe: ‘In den grond is dit zeer onjuist, maar ik verzeker je, dat het mij toch zeer veel troost brengt.’ Hij voelt, dat dit woord van Dostojevski, toegepast op zijn persoonlijk lijden niet volkomen juist kan zijn, dat Dostojevski in den grond een ander lijden bedoelde dan het zijne: het lijden aan en in de werkelijkheid. Philippe weet zijn lijden voor een groot deel een lijden buiten het leven: de foltering van het leven niet te kunnen bereiken. ‘Eén ding is vreeselijk voor mij,’ zoo schrijft hij aan zijn vriend, ‘te weten of deze geschiedenis mij zal drijven in de richting van het leven en of ik eindelijk de man zal worden, die ik zou willen zijn, of dat ik er enkel
| |
| |
maar weer met een boek uit te voorschijn zal komen. Niets te zijn dan een “horame de lettres,” ik heb er mijn bekomst van!’ -
Er is stellig veel bitterheid in ‘la Mère et l'Enfant,’ maar toch is de bittere wrok in hem verzoend, verzoend door aanbidding en verlangen. Want hij aanbad het leven uit zijn verte en het verlangen ernaar bleef in hem levend. Hij waagde het niet er van bovenaf op neer te zien. Slechts wie het zoo ziet, behoudt innerlijke gemeenschap met het leven, slechts in dezulken blijft de levenskracht stroomend.
Valéry Larbaud is een opstandige. In haar boekje ‘Enfantines’ - (hoe kenmerkend is de titel!) - verliest zij zich in de herinnering aan haar kindergenoegens en onderstreept de aanklacht tegen de ouders, die toch op hun beurt ouders hebben aan te klagen. Wij zagen, dat haar verlangen naar bevrijding niet groot genoeg is, om haar die te doen vinden. Hoe grooter, dieper en onbewuster het verlangen, des te sterker en des te meer onmiddellijk is zijn invloed in het kunstwerk op beeld en taal en rythme. Maar de flitsende taal van dit boekje bezit geen dwingend vermogen, zoo bezit het geen bevrijdende kracht.
O, Valéry Larbaud, de bewegelijke, leeft stellig niet in zulk een groote afhankelijkheid, als waarin Philippe geleefd heeft!
Echter niet hij is de grootere kunstenaar, die het minst gebonden is, maar hij, die het meest onder zijn banden lijdt. Philippe weet zich gebonden en hij ondergaat de smart der gebondenheid in volle hevigheid. -
Zijn taal is verzadigd van het licht van een smartelijke glimlach.
Uit deze teederheid, uit deze smart spreekt zijn verlangen naar verlossing. Uit elke bladzij van ‘la Mère et l'Enfant’ treedt dit verlangen naïefelijk te voorschijn als
| |
| |
het verlangen van zijn kinder jaren, waarmee hij alle dingen hervoelt en herschouwt en ze ons als nieuw doet aanvoelen en aanschouwen. Een verlangen zoo diep en onbewust kan zich slechts openbaren door het medium van beeld en taal en rythme. En het is dit verlangen, dat, alle bitterheid ten spijt, door het medium van deze taal, een bevrijdende werking van dit boek doet uitgaan: een werking, die niet met het bewustzijn te benaderen is, maar die zich magisch overdraagt van hart tot hart. Toen Philippe de opstandige vragen in zich zwijgen deed en zich nederboog in overgave, toen was het dat de wind der groote vragen over hem heenvoer en deze herinneringen in hem wakker blies.
* * *
Maar het is pas in ‘Bubu de Montparnasse’, dat de volle stroom van Philippe's liefde zich baanbreekt naar ons hart.
Hij vraagt daarin geen verklaring meer voor het eigen wezen. Zijn persoonlijk lijden is hier volkomen opgegaan in het lijden der menschheid. Het werd groot als de wereld! Zijn persoonlijk begeeren groeide aan tot een wereldomvattend verlangen naar verlossing. Hij zelf is nog slechts het medium, waardoor dit verlangen zich uitspreekt als een verlangen van heden, van nu. Uit zijn boek spreekt geen geloof, geen hoop, het tast niet naar verlossingsmogelijkheden, het is enkel liefde.
‘De mensch bestaat geheel uit begeeren. Alnaarmate zijn begeeren is, aldus is zijn inzicht, alnaarmate zijn inzicht is, aldus volbrengt hij het werk, alnaarmate hij het werk volbrengt, aldus geschiedt hem’. - (Veda's.)
Uit elke bladzij van ‘Bubu de Montparnasse’ spreekt deze waarheid als een mededoogen zoo levend, dat de
| |
| |
zinnen er in hun eenvoud staan als wonderen. Het meest alledaagsch begeeren en het banaalste inzicht zijner helden wordt ons hier een openbaring van hun wezen. Want Philippe voelde hun begeerten en dacht hun gedachten als het ware vanuit hun onbewustheid, die hij mede aanschouwen deed. Zoo aanschouwd worden hun daden smartelijk schuldeloos. En wij ontroeren. Hoe nietig is hun begeeren en hoe ontzaggelijk het noodlot, dat hen breekt!
Omdat Philippe's verlangen zoo machtig was, behoefde hij er ook niet voor te vreezen de duistere mogelijkheden zijner ziel tot in haar uiterste consequenties te beelden. Hij wist, dat zijn verlangen naar verlossing machtiger zou blijken, dan alle ziels-vernietigend begeeren in hem. Want hij werd tot in de diepste diepten zijner menschelijkheid geraakt, daar waar het verlangen van de gansche menschheid sluimert, als een reservoir van liefde. En aldus aangeraakt brak zijn verlangen uit, al het troebele met zich meesleurend en daardoor zuiverend, en stroomde uit als mededoogen.
Wij weten, waarom het diepst verlangen Philippe's werken zacht en eenvoudig maakte. Door het medium van deze zachte, eenvoudige taal en deze teedere rythmen openbaart zich hier dit verlangen. Het spreekt voor ons bevrijdend ons aller liefde uit.
Deze teedere schrijver kon zoo groot blijken omdat zijn verlangen echt was.
In het leven onthield Philippe er zich van om met een deel zijner persoonlijkheid doellooze en snel-ontluisterde feesten te vieren, omdat het zijn verlangen was met zijn gansche persoonlijkheid te leven. Wij weten, dat Philippe slechts in zijn kunst vermocht dit verlangen te verwezenlijken. In ‘Bubu de Montparnasse’ zet hij zijn gansche, tot in de diepten geraakte persoonlijkheid in vóór haar,
| |
| |
die voor hem het beeld is der schuldeloos-schuldige menschheid, zoowel als van zijn schuldig-schuldelooze zelf: de gevallen vrouw. En hier onthult zich ook de hoogste, en door hem in het leven altijd weer misvatte bedoeling zijner askese: des kunstenaar's gansche persoonlijkheid omgeeft haar met medelijden, zooals in het kunstwerk, zijn gansche gestalte, zich onthoudend, de verkleumde omsluit:
‘Hij strekte zich naast haar uit. Hij omvatte haar met zijn armen, waar ze koud was van het hoofd tot de voeten, als een zuil van ijs, als een veld van steenen, waarop de oogsten gebroken worden. Hij nam haar op zijn hart en hield haar warm langen tijd met brandende toewijding, een kleine klacht van medelijden die als een vlam aan hem ontsteeg. Hij zeide niets, hij dacht niet aan de vrouw, hij omgaf zichzelf met dit lijden en hij zou wel hebben willen uitroepen:
- Arme kleine heilige, arme kleine heilige! -’
|
|