| |
| |
| |
Het lied van den bond der volkeren
Nu deze dagen zijn gekomen -
en zij kwamen nuchter als een koopman in den
die zijn volle kar voortschuift en zijn versleten stem
zij kwamen als vrachtautomobielen langs stoffige
en als het ronken der motoren, dat in de wolken
Nu deze dagen zijn gekomen
en het is als een oude wijs gespeeld op een ontstemde
en niemand roept: het is valsch en niemand stopt de
en niemand vraagt: houd toch op, houd toch op,
want onze ziel verderft hierbij,
Maar nu deze dagen zijn gekomen
en de menschen zeggen: hoor een stormwind vaart
en de menschen hopen: o nu zal het zijn geest en
vuur en Pinksteren en lente der wereld,
en de menschen bidden: o goede vrede en beminde,
en zij die zeggen: hoor, hoor, hun ooren zijn
en zij die hopende uitzien zijn als kinderen die met
hun vinger wijzen in de lucht, naar een ergens: zie
daar, - maar er is niets,
en zij die bidden, kennen de liefde niet van aanzien,
en doken nimmer in de wateren onder -
| |
| |
Nu deze dagen zijn gekomen,
na de onuitsprekelijke angst en de verscheurdheid,
na de verbrijzeling van de wachttorens der
en niemand kan ze herbouwen,
nadat het vuur heeft gezengd tot de zoomen der
woestijnen en op is gelaaid tot de toppen der
en niemand kon het nog blusschen,
Nu de dagen zijn gekomen,
dat de boden aller wereld landen elkaar weer zien in
dat de bandelieren ontgespt zijn en de zwaarden
achter den rug worden gehouden,
en de handen zoeken elkaar tastend, maar èèn is er
die het zwaard omgrijpen blijft,
doch schoon zijn de woorden, en zoet als honig van
de heien van Holland gegaard;
de kleurige lappen fladderend naast en met elkaar
zij dwarrelen van de daken, zij overhangen de
en deze beteekent Frankrijk en die beteekent
en dit is de vlag van Japan, en die van het nieuwe
en die en die - al die vlaggen, vereend in den
wind, in de zon, in den nevel
de lied'ren der menschen gestuwd in hun kathedralen,
| |
| |
- o wonder, o wonder, dat nu niet de muren
dat nu de gewelven niet scheuren, en enkel de nacht
blijft die waakt over puinen, -
en wij hooren de stemmen die konden van heil en
- zij zouden 't niet wagen daarbuiten onder de
van recht en van volkerenvrede;
Nu is wel de dag om in waarheid de volkren te
van de uiterste einden der aarde, van al die kloppende
de steden, en ook van de velden, en ook die daar
in 't suizen der bosschen, den visscher die inhaalt zijn
en die staat aan het weeftouw, en die stookt de
en den vagebond die zijn brood eet onder 'n struik aan
de ouden wier oogen vergaan zijn, maar in hen
zijn schepen van droom, en de jongen, nog dol op de
Nu is wel de dag om ze allen te roepen: komt allen,
O Menschen gemarteld, geslagen,
wou uw nacht niet voorbijgaan?
Was er geen om uw wonden te stelpen?
O geloof niet de woorden van de lippen die verdraaid
| |
| |
O geef uwe armoede niet aan hen die ze u enkel als
grooter armoede terug kunnen geven,
Breek de fluiten stuk waarop men u deuntjes voor-
Sla de geweren tot splinters, die men aan rotten zet
Ontferm u over uzelf, omdat niemand zich over u ont-
Sta op in hunne feesten, die u bedwelmen willen en
Sta op bij hunne gebeden, en uw stem zal zijn helder
als het water der bergen en zeg: neen,
Sta op in hunne kathedralen, in den regen der toome-
looze frases en zeg: neen,
En als zij u spreken van God, zult gij hun antwoor-
Is hij u niet als een speelpop waarmee ge rondspringt?
Is hij niet als uw eigen spiegelbeeld en hij kaatst uw
Gij spreekt verheven, en hij is verheven, uw laagheid
Toen uw zwaard blinkend geslepen was, blonk daarin
Nu gij het dof wilt bergen, knikt hij en bevestigt: zoo
Als gij het straks ijlings zult hernemen, zal hij het weer
't Is als een oud man, dien gij trekt aan den neus of den
En hij knikt - zoo is 't goed.
kom gij volken - o hoe zal ik u vinden?
o dat mijn stem nu duizend stemmen ware, tienduizend,
| |
| |
en mee doen de vogels, en de rotsen die breken;
en de sterren, zij schrijven het dwars door den hemel,
en de lammeren, die zijn als schuchtere meisjes,
de trompetten, de fluiten, de harpen en de slag der
o alle instrumenten zullen gaan zingen over de wereld,
o alle instrumenten zullen gaan spelen over de wereld,
En ik zie ze komen ontelbaar, ontelbaar,
alle sterren der menschen, alle lammeren der wereld,
allen die fluiten en harpen moeten zijn en schallende
zij wier oogen zijn uitgestoken opdat zij niet meer
zij wier stemmen zijn gebarsten omdat te veel geluid
zij die zoo lang hebben geschreid
en die niet meer schreien konden,
Ik zie ze komen de volken en het is als éen groot volk,
op de wijde wijde vlakte in de schoonste der nachten,
o de rozen geuren, zij waren nog nimmer zoo open,
en vooraan die altijd gewend zijn achteraan te treden
en te schooien langs de straten,
vooraan die niet hadden en die tot op heden droegen
maar nu valt om hun schouders een gewaad van de
en vooraan de vrouwen, die van rouw zijn gebogen,
| |
| |
zie nu worden hun oogen groot in den geurenden
- wist ge dat ze zoo recht konden gaan,
en dat zij zoo schoon waren? -
zij die veel hadden verloren, en alles verloren,
en vooraan de kinderen, de kleinen,
En zij wéten wat is hun ontberen.
En daarom zijn zij gekomen
en daarom schrijden zij samen
en daarom strekken zij hoog hunne armen
en daarom valt de sterreschijn als morgenglans op
Zoo staan zij en wachten op dat éene wat zij
En tot hen keert wat zij verloren - is het een eeuw
is het omdat de woorden waren weggeloopen van
of omdat zij het verkeerde als het rechte hebben
om éen siddering der handen die niet had moeten
zijn, en dat was het begin,
om éen wijs die zij nimmer hadden moeten zingen,
maar zij klopte in hun bloed,
Maar nu keert tot hen wat zij verloren;
In hun handen hoog opgestoken ten hemel in den
nacht waarin de rozen geuren, want het is zomer,
in hun arme handen verstijfd van het tellen der bedelpenningen,
| |
| |
in hun arme handen die niemand meer streelde, omdat
de tijd van de liefde voorbij was,
keert weder hun ziel, als een kleine vogel die weer-
als een vogel die men, omdat hij zoo klein is en
En als zij haar weer ontvangen in hun handen die open
zijn naar de toppen van den nacht,
in de kelk van hun handen nederdalende van de
o hoor, daar is het ruischen van den stroom der oneindige vreugde,
o hoor, daar vinden zij eenmaal opnieuw en in waarheid het woord: God,
o hoor, daar verstaan zij voor 't eerst en volkomen
den eenen slag aller harten,
en hun liefde waait uit als een straat vol met vlaggen
en het licht over hun dauwende oogen.
Want zij brachten enkel de armoede hunner gehavende
en zij brachten enkel de liefde in hun levens begraven,
en wat zij wilden was God,
Daarom waaien alle vlaggen der liefde in den eindlijken
Als dat zal zijn, dan zullen wij weer bidden als kindren,
maar de klinkklank van 't verleden zal niemand
want die is gebroken en weggevaagd van de aarde.
Die wordt gebroken en weggevaagd van de aarde.
|
|