heer, u hebt me nog niet gestraft.’ En zijn kweller antwoordt: ‘Welnu, dan straf ik je hierbij’.
- ‘Ik heb tot mijn ziel gezegd: Màak u op, het is uw weg, die tot de gevangenis leidt. Maar volg uwen weg, omdat de gevangenis u geen vrees aanjaagt.’ (la Mère et l'Enfant.)
Ook zoekt hij miskenning:
‘Mijn opperste hoogmoed, was de hoogmoed vervolgd te worden’.
Op het lyceum liet hij het gebeuren, dat zijn kweller, die de klasse te surveilleeren had, hem hield voor een philister en een imbeciel, die de mannen van genie laat verhongeren, en hem als zoodanig vervolgde. Hij wordt - een kantoorklerkje, dat de verveling duizend dooden doet sterven.
Ja, daar is in hem dor ascetisme. Het is niet de liefde, die hem drijft voorbij zooveel kleine lusten. Neen, zijn ascetisme is een kramp, een dwang. En wij begrijpen: wie zich zoo krampachtig onthoudt, die moet veel ongeoorloofde wenschen in zich bergen. Waarom waren deze wenschen voor hem ongeoorloofd? Als de gevangenis slechts het verlangen naar de vrije vlakte in hem achterliet, (blz. 151) waarom waagde hij zich dan niet de vrije vlakte in? Waarom kende hij de vrijheid slechts als het grenzenlooze, het eeuwig onbevredigende?
‘Bubu de Montparnasse’, Philippe's misschien schoonste werk, geeft, dunkt ons, antwoordt op deze vragen. Zooals Bubu leeft, zooals Berthe, de kleine cocotte leeft, zoo ziet Philippe het leven. In al zijn boeken herleeft eenzelfde wereld, die dezelfde verleiding verduistert, die hetzelfde verlangen doorvlamt: de verleiding der zinlijkheid, en wel die der steriele, perverse zinlijkheid, en het verlangen naar een volkomen, bovenaard-sche zuiverheid. Al zijn boeken kennen dezelfde razer-