| |
| |
| |
[Verzen]
De toren
Wij gaan zacht pratend door den nacht,
Langs dichte huizen, donk're gracht -
't Is toch zoo stil hier... niets dat stoort...
Wij enkel, die stappen en praten voort...
Doch buigt ineens de gracht zich om,
Dan houden we in en worden stom -
Want plechtig-stil omhoog gerezen,
Daar staat de toren: edel wezen -
Waarvoor wij slinken in ontzag,
Waarvoor de borst nauw aad'men mag...
Met stillen blik omgaan we 't wonder,
Van laag naar hoog en weer naar onder,
Weg in het rustig ritmenspel,
Tot rust voor 't hart: ons is het wel,
't Eerbiedig buigen tot den grond
En 't rijzen recht... en dan in 't rond
Aldoor dien teed'ren nacht te zien,
Waaruit gesternten ons bezien,
Waaruit de maan, ontloken roze,
De geuren zendt van 't tijdelooze...
Gewijd is d' ure... Eed'le ziel,
Die in ons lijdend lichaam viel -
Verhef u waardig, hoog en stil -
Ja, torenhoog... ja, torenstil.
| |
| |
| |
Tranen
Zij zwellen eindeloos in menschenoogen
En glijden eind'loos langs bestorven wangen,
Niet te weerhouden tranen... eeuwig bangen...
Vanwaar... vanwaar...? Zij worden opbewogen
Diep uit de stilten van het hart,
Waar niets meer is dan smart - die smart.
O donk're bron, o bitt're bron, o tranen...
Waartoe - waartoe ons-zelven weg te geven...
't Is ijdelheid, toch ijdelheid, heel 't leven -
Niets blijft dan duisternis, dan blinde banen,
Niets meer dat leeft - niets dan die pijn
Waarom, waarom het zoo moet zijn.
| |
| |
| |
In de branding
Hoor de dagen, hoor de nachten
Zwellen van vergeefsche klachten:
- Anders had het al gekund,
Geen geluk ons ooit gegund,
Eenzaam, eenzaam - heul noch vriend -
Geen besef waar 't al toe dient,
Niemand ooit hier te betrouwen,
Nergens iets om op te bouwen -
En door 't eigen hart verraden!
Eigen vreugden, die wij smaadden,
Alle banden scheurden wij,
Maakten roekeloos ons vrij -
Hulpeloos en laf en voos,
Dor en duister, dwaas en boos
Grepen aan wij d' eigen vanen -
Zie ze nu: doordrenkt van tranen...
Telkens als de dag komt dagen,
Is 't of hij verwint ons klagen,
En wij zien ter verten uit,
Bevend om vermeenden buit...
En een golf draagt ons omhoog:
Eind'lijk 't leven oog in oog!...
En daarna? Ons bleek bedaren,
Sidd'rend zwijgen, zwak wegstaren...
| |
| |
O, hoe lang dit duldend wachten,
Dit verhongeren, dit smachten
Om het wonder, dat niet komt?
Tot vanzelf ons 't hart verstomt?
Neen toch! Neen! Laat ons ontwaken!
Enkel U - U enkel smaken,
U, tot Wien we in pijn en strijd...
Zie ons dan... O treurigheid...
Opdat ter vervulling koom'
d' Allerschoonste menschendroom,
Bidden wij zoo wild verloren...
Hij, die luistert, zal verhooren,
Hooren naar dit bitter smeeken,
Waarin duizend harten breken:
Klein zijn wij - zijn in nood -
Die zoo sterk is, die zoo groot:
| |
| |
| |
Het paradijs
Ze mogen het allen wel weten,
Dat ik nu niets meer weet...
Van al het snerpende leed,
Van al de rink'lende vreugden
Ken ik van verre de faam -
Maar niets kan ik noemen of heeten...
Wat zegt mij de eigen naam...
En zorgen... Waarheen die wel dreven?
Van de lippen geblazen als stof!
Ze werden mij al om 't even...
Laat mij... ik leef in een hof,
Waar 'k zien kan hoe vriendelijk dieren
En bloemen en kinderen doen:
Wond'ren, wonderen van 't leven
Waarmee ik mij knielend verzoen.
Ik denk wel aan 't werk'lijke leven...
Ik weet het, de dagen zijn hard -
Stormen wellicht van smart...
Dat zal wel... Nu ja - dat zij komen:
Wat deert alle kwelling of pijn,
Als 't hart toch weet van vergeven
En zegenen... en zalig-zijn...
| |
| |
| |
Triomf van de liefde
En steeds opnieuw terug - terug gestooten -
En steeds opnieuw getroffen in 't gelaat,
Dat roerloos nochtans blijft omhoog geheven,
De oogen stil-bereid: zij moet zich geven
Aan alles, dat nochtans - voorbij haar gaat.
Aanzie de liefde, zie toch: deze liefde...
Wie kan doorgronden zoo geheimen wil?
Of zij moet hongeren en moet versmachten,
Of zij ontberen moet en wachten, wachten...
Zij draagt het rustig - in zichzelve stil.
Doch laten komen, die haar fel uitdagen,
Laat haar vervolgen door den blinden haat:
Zij stort zich onder al 't getrappel neder -
Zichzelve werpt zij weg zoo jubelteeder...
Niets weet zij van bedrog - niets van verraad!
| |
| |
| |
Gezongen akkoorden
Tot welk luisterend begrijpen
Voelen wij ons wezen rijpen,
Als uw allerzoetste naam,
Musica, ons voert tezaam?
Die zoo zacht ons 't hart komt raken,
Waartoe roept ge ons toch te ontwaken?
O, alsof door open deuren
Plots aanwaaien zachte geuren...
Alsof sterren ons verschijnen,
Die ineens de lucht verreinen...
Zoo gaan nu van stemme-snaren
Tonen uit het niet opvaren,
Die in 't luchtruim zweven aan
Tot een klinkend samenstaan:
Teer-gewekt en aangeblazen
In onszelf - o stil verbazen -
Door een zucht bijeengedreven -
Ademen zij aan in 't leven,
Zoet en zuiver om te hooren:
Harmonieën, lucht-geboren...
Is 't niet, of gebonden waat'ren,
Vrij-gekomen, luid opschaat'ren?
Die in lichte hoogten wonen
Zweven boven d' oop'ne gronden,
Waarin dieper stemmen monden -
Regenbui van klankjuweelen
Klatert los uit zangerskelen,
| |
| |
En gezang breekt zonder woorden
Uit in 't bruisen der akkoorden!
Hoor, het ijlt als wiek-bewegen
Lenig-snel den hemel tegen -
Draalt opeens... een droevig smachten:
Hoe de tonen wachten, wachten...
Hoe zij brande⁀als kleuren open
Tot zij smelten en uitloopen
In de diepten eener rust:
Even is dan 't al gesust...
En komt donker op weer 't klagen,
Lichtend wordt het heengedragen,
Of een zucht, trillend geloosd,
Zwicht voor glimlach, die vertroost.
En steeds weer dat teeder meng'len
't Samenvlechten, het ontstreng'len,
Rouw, door blijdschap staag omzwenkt -
Tot de rei-dans, afgewenkt,
Zacht tot staan komt in 't akkoord,
Dat de stilte om zich verhoort...
Stilte,... ja, want zij is henen,
Musica,... spoorloos verdwenen?...
Neen! - zie wat zij stijgen liet
In het luisterend verschiet
Van elkaar-inkijkende oogen:
Wat haar klanken opbewogen, -
Het ontwaakte zielsverlangen, -
Drijft nu, sprakeloos gevangen
In der oogen diepe poort,
Van den één in d'ander voort...
Ach en van ontloken lippen
Is 't of ééne wensch moet glippen:
- Blijven zóó, als nieuw-geboren
Om te zien en om te hooren,
Wijd weer opengaan: een kind,
| |
| |
Dat zijn dag vol wond'ren vindt -
Alles, alles nieuw beginnen,
Als voor 't eerst, voor 't eerst beminnen...
O, daartoe vervoert ge onze ooren,
Harmonieën, lucht-geboren,
Daartoe, daartoe, zoetste naam,
Voert ge ons luisterend zacht te zaam.
|
|