van zijn leven, verraadt zijn krachteloosheid die slechts bij machte is het leven te spelen, en dit leven tot een schouwspel te vernederen. Beiden spelen, omdat zij niet leven kunnen! Beiden, de stichtelijke en de aesthetische mensch, dralen doelloos en verdofd buiten den stroom des levens. Want wij gelooven daarentegen dat alle leven, zoolang het slechts hevig is en waarachtig, zich vanzelf tot schoone religie verdiepen zal. Het is niet noodig daartoe dogma's voorop te zetten. Wij gelooven dat het leven zelf zijn wetten met zich mede voert, die schoonheid en wijsheid beide baren zullen wanneer de tijd daartoe gekomen is in ieder mensch en ieder tijdperk - en zelfs zoo de mensch dit zelf verspeelt, zoo baart diezelfde wet in hem de oneindige treurnis om wijsheid en schoonheid. - Wij kunnen nog niet weten, tot welke machtige religieuse concepties de verhevigde levenswil van dezen tijd zal leiden; wij weten alleen dat deze conceptie komen zal, en zichzelf voltooien zal met een zekerheid, die alle menschelijke berekening overstijgt.
En daarom ook zullen wij den opstand, zelfs den meest absoluten opstand voorzeker nimmer uit ons tijdschrift weren, zoo slechts die opstand zichzelf rechtvaardigt door den aangrijpenden ernst van zijn klank, en zich niet verraadt als litterair of ethisch spel. - Wij kunnen niet anders beloven dan aandachtig te luisteren of die klank aanwezig is. Want den modernen mensch zijn alle ideeën en levenshoudingen van tevoren zoozeer bekend, dat het nog slechts de klank dier ideeën is en deze alleen, die hunne waarachtigheid verraden kan.
Oorlog dus aan het dilettantisme en de intellectueele vervalsching in alle vormen, oorlog aan alle spelen waarin de mensch zijn bittere natuur heeft leeren verhelen, oorlog aan stichtelijkheid zonder leven, ethisch streven zonder schoonheid, fanatisme zonder medelijden,