8
Ende Ga naar margenoot25 de tempel wiert Ga naar margenooth vervult met Ga naar margenoot26 roock uyt de heerlickheyt Godts, ende uyt sijne kracht: ende Ga naar margenoot27 niemant en konde in den tempel ingaen tot dat de seven plagen der seven Engelen ge-eyndight waren.
|
-
margenoot1
- Gelijck in de twee voorgaende Capittelen in ’t breede van de opkomste, verleydinge, ende tyrannije des Antichrists is gehandelt, alsoo komt nu de Heylige Geest in eenige navolgende Capittelen, ende verhaelt, tot troost der geloovige, de straffen ende plagen, die den Antichrist, ende sijn gantsche Rijck, sullen over komen, tot dat hy eyndelick geheel sal uytgeroeyt zijn: waer van het gesichte in dit Capittel begrepen, maer een voorbereydinge is.
-
margenoot2
- Dat is, dat groote ende wonderlicke dingen beteeckent.
-
margenoot3
- Of dese seven Engelen, deselve seven Engelen zijn geweest die te voren meermaels genaemt zijn, is onseker. Dan dit is seker datse zijn de instrumenten geweest, waer door Godt sijne oordeelen over ’t Antichristendom ten deele uytgevoert heeft, ende ten deele noch sal uytvoeren, gelijck in het volgende Capittel nader sal verklaert worden.
-
margenoot4
- Dat is, de macht over de seven laetste plagen, namelick, die Godt in dese werelt over de aenhangers des Antichrists sal doen komen. Want na het laetste oordeel sal de toorne Godts over haer ende alle godtloose in der eeuwigheyt blijven, gelijck hier voor Capit. 14. versen 10, 11. betuyght is, ende hier na Cap. 19. vers 3. ende cap. 20. vers 10. oock betuyght wort. Siet oock Matth. 25.46. ende Ioan. cap. 3. vers 36.
-
margenoot5
- Alsoo dese volgende geschiedenisse geheel siet op de verlossinge der kinderen Israëls uyt Egypten, mitsgaders op de straffe van Pharao, ende van de Egyptenaren in de roode zee, ende eyndelick op den lofsangh, die Moses met de kinderen Israëls, staende op den oever van de roode zee, over hare verlossinge, ende over de straffe der Egyptenaren, hebben gesongen, soo moet dese glasen zee, met vyer gemenght, oock vergeleken worden met de roode zee, daer de Egyptenaers in vergaen, ende de Israëliten door verlost zijn. Dese zijn dan de velerley volckeren, die onder de superstitieuse regeeringe des Antichrists staen, gelijck den Engel selve hier na Capit. 17. versen 1, 15. verklaert, die als een zee geduerigh in hare superstitien woelen ende versmooren, ende de ware geloovige daer in nevens haer soecken te overstelpen: die met vyer is gemenght, van wegen hare wreetheyt ende blinden yver in het vervolgen derselve, ende doorsichtigh is als glas, in de oogen des Heeren, voor wien alle haer doen naeckt ende openbaer is, die sijne geloovige evenwel dwers door al dit gewoel ende gevaer over brenght aen den oever der saligheyt, gelijck Moses, onder de schaduwe des Engels Godts, het volck Israël heeft gedaen. Siet oock hier voren Capit. 4. vers 6.
-
margenoot6
- Dat is, de ware geloovige, die na den geestelicken stant het Beest hadden overwonnen, gelijck sy na den lichame versocht, vervolght, ende menighmael oock gedoot waren geweest, alsoo sy altijt in het geloove volstandigh waren gebleven.
-
margenoot7
- Siet hier van ende van het volgende, Capit. 13. vers 14, etc.
-
margenoot8
- Dat is, nu de perijckelen ontkomen ende in behouden hant gekomen waren, gelijck de Israëliten door de roode zee aen den anderen oever gekomen zijnde van alle sorge vrij waren, Exod. cap. 15. vers 1, etc.
-
margenoot9
- Dat is, schoone ende voortreflicke, gelijck dese wijse van spreken by de Hebreen gebruyckelick is. Siet Genes. cap. 23. vers 6. Psalm 36. vers 7. ende derhalven bequaem om Godts lof daer op te spelen ende te singen.
-
margenoot10
- Dat is, waer door Moses Godt voor de verlossinge sijns volcks heeft gedanckt, het welck Exod. 15. vers 1, etc. wort beschreven.
-
margenoot11
- Dat is, het welck ter eeren Iesu Christi des Lams Godts van de geloovige wort gesongen, van wegen de geestelicke verlossinge door hem verworven, waer van een exempel hier voren wort verhaelt, Cap. 5. vers 10. ende cap. 12. versen 10, 11.
-
margenoot12
- De woorden van desen lofsangh zijn meest by een gevoeght uyt eenige plaetsen des Ouden Testaments, als Psalm 25. vers 10. ende 86. versen 8, 10. Ierem. cap. 10. vers 7.
-
margenoot13
- Dat is, uwe raetslagen ende wijsen van doen, hoewel de menschen sulcks niet altijt en begrijpen. Siet Rom. cap. 11. vers 33.
-
margenoot14
- Dat is, de uytverkorene uyt alle volcken. Siet hier voren Capit. 5. versen 9, 10.
-
margenoot15
- Namelick, tegen den Antichrist ende sijne aenhangers: van welcker oordeelen uytvoeringe in de twee volgende Capittelen breeder sal gesproken worden.
-
margenoot16
- Namelick, na den lofsangh der geloovige over Godts toekomende oordeelen. Ende wort de naerder voorbereydinge tot uytvoeringe van Godts oordeelen in de volgende versen verklaert.
-
margenoot17
- Sommige meynen dat hier den tempel alsoo wort genaemt, om dat deselve na het voorbeelt des tabernakels was gemaeckt. Doch kan hier bequamelicker het Griecks woort naos, dat is, tempel, voor het binnenste deel van den tabernakel, dat is, voor het Heylige der heyligen worden genomen, gelijck dit woort oock somwijlen wort gebruyckt, Psalm 28. vers 2. het welck met het binnenste deel des hemels daer Godt sijnen throon heeft, ende daer de vier en twintigh Ouderlingen ende de vier Dieren, met de heylige Engelen rontom staen, over een komt: gelijck hier voren, ende insonderheyt in het vierde Capittel verklaert is. Ende is dit als de vyerschare Godts in sijne hemelsche gemeynte, daer de oordeelen Godts worden uytgesproken, ende den Engelen bevolen om uyt te voeren, gelijck het vervolgh mede brenght.
-
margenoot18
- Namelick, om het oordeel, ofte de uytsprake Godts over den Antichrist met sijnen aenhangh, openbaer te maken, ende uyt te voeren. Een gelijckenisse van Konincklicke throonen ende vyerscharen genomen, die geopent worden, als de sententien sullen uytgesproken worden.
-
margenoot19
- Dat is, de macht ende het bevel van de uytvoeringe van de seven plagen, gelijck hier voren vers 1.
-
margenoot20
- Namelick, om de suyverheyt ende rechtveerdigheyt, niet alleen van hare persoonen, maer oock van Godts oordeelen, daer van sy uytvoerders waren, te beteeckenen.
-
margenoot21
- Namelick, om de veerdigheyt, vastigheyt, ende wackerheyt der selve in het uytvoeren van Godts oordeelen uyt te drucken: na de gewoonte der volckeren in het Oosten die haer met breede gordelen omgordden, wanneer sy yet swaers souden beginnen ofte uytvoeren. Siet Luce cap. 12. vers 35. Ephes. cap. 6. vers 14.
-
margenoot22
- Namelick, die allernaest den throon Godts hier voren zijn gestelt, met de vier en twintigh Ouderlingen, ende die de geheele gemeynte Christi representeerden, op welckers begeerte, ende tot welcker wrake dese straffen over het Antichristendom worden uytgestort. Siet hier voren Cap. 4. vers 6.
-
margenoot23
- Dese phiolen, of phialen waren een soorte van drinckschalen, een weynigh diep, ende hielden ordinaerlick soo veel als yemant seffens konde uyt drincken.
-
margenoot24
- D. van den wijn uyt den drinckbeker des toorns Godts, waer van siet hier voren Cap. 14. vers 10.
-
margenoot25
- Hier wort gesien op het gene in den tabernakel is geschiet, Exod. cap. 40. vers 34. welcke met een wolcke van Godts heerlickheyt in sijne inwyinge wiert overschaduwet, alsoo dat Moses daer niet en konde in gaen: gelijck oock geschiet is in de inwyinge van den tempel Salomons, 1.Reg. 8. vers 10. Andere meynen dat hier gesien wort op Iesa. cap. 6. vers 4. daer door den roock de rechtveerdige oordeelen Godts over het volck worden beteeckent.
-
margenoot26
- Dat is, voort komende uyt den throon der heerlickheyt Godts, die met blicksemen, donderslagen, stemmen, ende brandende lampen, alle teeckenen van Godts heerlickheyt, was omcingelt, gelijck die wort beschreven Cap. 4. vers 5.
-
margenoot27
- Namelick, om dese oordeelen Godts nader te aenschouwen, ofte ondersoecken, alsoo deselve ondoorgrondelick zijn, Rom. 11. vers 33. ende die, na dat sy volbracht zijn, eerst ten vollen konnen verstaen worden. Andere nemen het alsoo, dat dese sluytinge des Tabernakels door den roock van Godts heerlickheyt, na het uytspreken van Godts oordeel over den Antichrist ende sijne aenbidders, noch beteeckent een gevolgh van Godts oordeel over deselve: Namelick, dat sy door geen van dese straffen en souden worden gebetert, ofte tot achterdencken gebracht, om dese oordeelen tot hare saligheyt, als betaemde, aen te schouwen: maer dat sy daer in meer ende meer verblint ende verhardt souden worden, ende niet eer daer op en souden letten, dan als het te laete soude zijn, wanneer de laetste phiole over haer soude uytgegoten zijn, ende sy in het eeuwigh verderf souden gestort worden, gelijck Paulus hier van noch spreeckt 2.Thessal. capit. 2. versen, 11, 12. Siet oock hier na Capit. 16. versen 9, 11.
|