Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 D’Apostel waerschouwt de geloovige voor de valsche leeraers, die in de gemeynte sullen verderffelicke ketterijen invoeren, ende vele verleyden. 3 Om welcke beter te mijden, beschrijft hy hare gierigheyt, ende het verderf daer in sy haer sullen brengen. 4 het welck hy bevestight met de exempelen van de Engelen, die gesondight hebben: van de oude werelt, ende van die van Sodoma ende Gomorra. 7 waer tegen hy stelt de behoudenisse van Lot, gelijck te voren van Noë. 10 Wijst voorder aen deser verleyders onkuysheyt, hoovaerdigheyt, onmatigheyt, bedriegerijen, ende andere sonden, waer in sy den onredelicken dieren gelijck zijn: ende waerom sy den verdienden loon der straffe sullen ontfangen. 15 gelijck Balaam, die over sijne onrechtveerdigheyt van een stom beest bestraft wiert. 17 Vergelijcktse by fonteynen ende wolcken sonder water. 18 Beschrijft hare opgeblasentheyt, ende hoese de Christenen verlocken, ende vryheyt belooven, daerse selfs slaven der sonde zijn. 20 Leert dat de staet der Christenen, die haer laten van haer verleyden, erger is, als of sy noyt Christum gekent en hadden. 22 ende vergelijcktse by honden die haer uytbraecksel op lecken, ende by gewasschene swijnen, die haer wederom wentelen in het slijck. | |
1Ga naar margenoot1 ENde daer zijn oock Ga naar margenoota valsche propheten onder Ga naar margenoot2 het volck geweest, Ga naar margenootb gelijck oock Ga naar margenoot3 onder u valsche leeraers zijn sullen, die Ga naar margenoot4 verderffelicke Ga naar margenoot5 ketterijen Ga naar margenoot6 bedecktelick Ga naar margenoot7 invoeren sullen, oock Ga naar margenoot8 den Heere Ga naar margenoot9 die haer gekocht heeft, Ga naar margenoot10 verloochenende, [ende] een haestigh verderf over haer selven brengende. | |
[Folio 143v]
| |
sen navolgen, door welcke Ga naar margenoot12 de wegh der waerheyt sal Ga naar margenoot13 gelastert worden. | |
3Ende Ga naar margenoot14 sy sullen Ga naar margenoot15 door gierigheyt, met Ga naar margenoot16 gemaeckte woorden Ga naar margenoot17 van u een koopmanschap maken: Ga naar margenootc over welcke Ga naar margenoot18 het oordeel van Ga naar margenoot19 over lange niet ledigh en is, ende haer verderf en sluymert niet. | |
4Ga naar margenoot20 Want indien Godt Ga naar margenootd de Engelen, die gesondight hebben, niet gespaert en heeft, maer die in de helle geworpen hebbende over gegeven heeft Ga naar margenoot21 den ketenen der duysternisse, om Ga naar margenoot22 tot het oordeel bewaert te worden: | |
5Ende Ga naar margenoot23 de oude werelt niet en heeft gespaert, maer Ga naar margenoote Noë den Prediker der gerechtigheyt sijn achtster bewaert heeft, als hy de sundtvloet over de werelt der godtloose heeft gebracht: | |
6Ende de steden Ga naar margenootf van Sodoma ende Gomorra tot asschen verbrandende Ga naar margenoot24 met omkeeringe Ga naar margenoot25 veroordeelt heeft, ende Ga naar margenoot26 tot een exempel geset den genen die godtlooselick Ga naar margenoot27 souden leven: | |
7Ende Ga naar margenoot28 den rechtveerdigen Lot, Ga naar margenootg die Ga naar margenoot29 vermoeyt was van Ga naar margenoot30 den ontuchtigen wandel Ga naar margenoot31 der grouwelicke menschen [daer uyt] verlost heeft. | |
8(Want dese rechtveerdige [man] woonende onder haer, heeft dagh op dagh [sijne] rechtveerdige ziele Ga naar margenooth Ga naar margenoot32 gequelt door ’t sien ende hooren van [hare] ongerechtige wercken) | |
9Ga naar margenooti Ga naar margenoot33 Soo weet de Heere de Godtsalige uyt Ga naar margenoot34 de versoeckinge te verlossen, ende Ga naar margenoot35 de onrechtveerdige te bewaren tot den dagh Ga naar margenoot36 des oordeels, Ga naar margenoot37 om gestraft te worden. | |
10Maer Ga naar margenoot38 allermeest de gene die Ga naar margenoot39 na het vleesch Ga naar margenoot40 in onreyne begeerlickheyt wandelen, ende Ga naar margenoot41 de heerschappije verachten: die stout zijn, Ga naar margenoot42 haer selven behagen, ende die Ga naar margenoot43 de heerlickheden niet en schroomen te lasteren: | |
11Daer Ga naar margenoot44 de Engelen, in sterckte ende kracht Ga naar margenoot45 meerder zijnde, Ga naar margenoot46 geen lasterlick oordeel tegen haer voor den Heere voort en brengen. | |
12Ga naar margenootk Maer Ga naar margenoot47 dese, als onredelicke dieren, die Ga naar margenoot48 de nature volgen, ende Ga naar margenoot49 voort gebracht zijn Ga naar margenoot50 om gevangen ende gedoot te worden, Ga naar margenootl dewijle sy lasteren het gene sy niet en verstaen, sullen in hare verdorvenheyt Ga naar margenoot51 verdorven worden: | |
13Ende sullen verkrijgen Ga naar margenoot52 den loon der ongerechtigheyt, als die de dagelicksche Ga naar margenoot53 weelde [haer] Ga naar margenoot54 vermaeck achten, zijnde Ga naar margenoot55 vlecken ende smetten, ende zijn weeldrigh in hare Ga naar margenoot56 bedriegerijen, Ga naar margenoot57 als sy in de maeltijden met u zijn: [kolom] | |
14Hebbende de oogen Ga naar margenoot58 vol overspel, ende Ga naar margenoot59 die niet op en houden van sondigen: Ga naar margenoot60 verlockende de Ga naar margenoot61 onvaste zielen, hebbende het herte geoeffent in gierigheyt, Ga naar margenoot62 kinderen der vervloeckinge: | |
15Die Ga naar margenoot63 den rechten wegh verlaten hebbende, zijn verdwaelt, ende Ga naar margenootm volgen Ga naar margenoot64 den wegh Balaams des [soons] Ga naar margenoot65 Bosor, die Ga naar margenoot66 den loon der ongerechtigheyt Ga naar margenoot67 lief gehadt heeft: | |
16Maer hy heeft de bestraffinge sijner Ga naar margenoot68 ongerechtigheyt gehadt: [want] Ga naar margenootn Ga naar margenoot69 het jockdragende stomme [dier,] Ga naar margenoot70 sprekende met menschen stemme, heeft Ga naar margenoot71 des Propheten dwaesheyt verhindert. | |
17Ga naar margenooto Dese zijn Ga naar margenoot72 waterloose fonteynen, wolcken van eenen draeywint gedreven, Ga naar margenoot73 den welcken Ga naar margenoot74 de donckerheyt der duysternisse in der eeuwigheyt bewaert wort. | |
18Want sy Ga naar margenoot75 seer opgeblasene ydelheyt sprekende, verlocken Ga naar margenoot76 door de begeerlickheden des vleeschs, [ende] door Ga naar margenoot77 ontuchtigheden, de gene die Ga naar margenoot78 waerlick ontvloden waren van de gene die in dwalinge wandelen: | |
19Beloovende Ga naar margenoot79 haer vryheyt, daer sy selve dienstknechten Ga naar margenoot80 zijn der verdorvenheyt. Ga naar margenootp Want van wien yemant overwonnen is, dien is hy oock tot een dienstknecht gemaeckt. | |
20Ga naar margenootq Want indien sy, na datse Ga naar margenoot81 door de kennisse des Heeren ende Salighmakers Iesu Christi, Ga naar margenoot82 de besmettingen der werelt Ga naar margenoot83 ontvloden zijn, ende in deselve wederom ingewickelt zijnde [van deselve] Ga naar margenoot84 overwonnen worden, Ga naar margenootr soo is haer Ga naar margenoot85 het laetste erger geworden dan Ga naar margenoot86 het eerste. | |
21Want het ware haer beter, dat sy Ga naar margenoot87 den wegh der gerechtigheyt niet gekent en hadden, dan dat sy [dien] gekent hebbende, [weder] afkeeren van het heyligh Ga naar margenoot88 gebodt dat haer over gegeven was. | |
22Maer haer is over gekomen het gene met een waer spreeckwoort [geseght wort,] Ga naar margenoots De hont is weder gekeert tot sijn eygen uytbraecksel: ende, De gewasschene seuge tot de wentelinge in het slijck. |
|