Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Uyt de exempelen van het voorgaende Capittel vermaent d’Apostel de Hebreen tot volstandigheyt in de Christelicke hope, ende tot lijdtsaemheyt in de verdruckingen. 2 Stelt haer tot dien eynde Christi exempel voor, die door lijden in sijne heerlickheyt is ingegaen. 5 oock het exempel van alle ware kinderen, die sonder kastijdinge harer vaderen niet en zijn. 9 Wijst haer aen de vruchten van de kastijdingen. 12 Vermaent haer daer na tot verwackeringe in hare slappigheyt. 14 mitsgaders tot vrede ende heyligheyt. 15 Waerschouwt haer tegen afval, ende tegen hoererije, ende onheyligheyt, met het exempel van Esau. 18 Stelt haer tot dien eynde oock voor oogen de weerdigheyt der vergaderinge in hemel ende op aerde, daer toe sy gekomen zijn, met een tegenstellinge van de vreeselickheyt van alle dingen in het geven der wet. 25 Waerschouwt haer wederom voor afval, met een plaetse uyt Hagg. 2.7. genomen. 28 ende vermaent haer tot vast houden aen Godts genade, met eene voorstellinge der straffe, die den afvalligen sal over komen. | |
1DAerom dan oock, alsoo wy soo groot Ga naar margenoot1 een wolcke der getuygen Ga naar margenoot2 rontom ons hebben liggende, Ga naar margenoota laet ons afleggen Ga naar margenoot3 alle last, ende Ga naar margenoot4 de sonde Ga naar margenoot5 die [ons] lichtelick omringht, ende laet ons Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 met lijdtsaemheyt Ga naar margenootc loopen Ga naar margenoot7 de loopbane, die ons voorgestelt is: | |
2Ga naar margenoot8 Siende op den Oversten leydtsman ende voleynder des geloofs Iesum, Ga naar margenootd dewelcke Ga naar margenoot9 voor de vreught die hem voorgestelt was, het kruyce heeft verdragen ende Ga naar margenoot10 schande veracht, ende Ga naar margenoot11 is geseten aen de rechter [hant] Ga naar margenoote des throons Godts. | |
3Want aenmerckt Ga naar margenoot12 desen die soodanigh een Ga naar margenoot13 tegenspreken Ga naar margenoot14 van de sondaren tegen hem heeft verdragen, op dat ghy niet en Ga naar margenoot15 verflouwt ende beswijckt Ga naar margenoot16 in uwe zielen. | |
4Ga naar margenootf Ghy en hebt noch Ga naar margenoot17 tot den bloede toe niet tegengestaen, strijdende Ga naar margenoot18 tegen de sonde: | |
5Ga naar margenoot19 Ende ghy hebt vergeten de Ga naar margenoot20 vermaninge, die tot u als tot sonen spreeckt, Ga naar margenootg Mijn sone, en acht niet kleyn Ga naar margenoot21 de kastijdinge des Heeren, noch en beswijckt niet als ghy van hem Ga naar margenoot22 bestraft wort. | |
6Want dien de Heere lief heeft, kastijdt hy: ende hy geesselt eenen yegelicken sone Ga naar margenoot23 dien hy aenneemt. | |
7Indien ghy de kastijdinge Ga naar margenoot24 verdraeght, Ga naar margenoot25 soo draeght hem Godt tegen u als sonen: (want wat sone is ’er dien de vader niet en kastijdt?) | |
8Maer indien ghy sonder kastijdinge zijt, welcker Ga naar margenoot26 alle deelachtigh zijn geworden, soo zijt ghy dan Ga naar margenoot27 bastaerden, ende niet sonen. [kolom] | |
9Voorders wy hebben de vaders Ga naar margenoot28 onses vleeschs wel tot kastijders gehadt, ende wy ontsagense: sullen wy [dan] niet veel meer Ga naar margenoot29 den Vader der geesten onderworpen zijn, ende leven? | |
10Want gene hebben [ons] wel Ga naar margenoot30 voor eenen korten tijt, na dat het haer goet dochte, gekastijdt: maer dese kastijdt [ons] tot [onsen] nutte, op dat wy Ga naar margenoot31 sijner heyligheyt souden deelachtigh worden. | |
11Ende alle kastijdinge, als die tegenwoordigh is, en schijnt geen [sake] van vreughde, maer van droefheyt te zijn: doch daer na geeft sy van haer Ga naar margenoot32 eene vreedsame vrucht der gerechtigheyt den genen die door deselve Ga naar margenoot33 geoeffent zijn. | |
12Ga naar margenooth Ga naar margenoot34 Daerom recht weder op de trage handen, ende de slappe knijen: | |
13Ende maeckt rechte Ga naar margenoot35 paden voor uwe voeten, op dat het gene kreupel is niet Ga naar margenoot36 verdraeyt en worde, maer [dat] het veel meer genesen worde. | |
14Ga naar margenooti Iaeght den vrede na Ga naar margenoot37 met allen, ende Ga naar margenootk de heylighmakinge, sonder Ga naar margenoot38 welcke niemant Ga naar margenoot39 den Heere sien en sal: | |
15Ga naar margenootl Toesiende dat niet yemant Ga naar margenoot40 en verachtere van de genade Godts: dat niet Ga naar margenootm Ga naar margenoot41 eenige wortel der bitterheyt opwaerts spruytende Ga naar margenootn Ga naar margenoot42 beroerte en make, ende door deselve vele Ga naar margenoot43 ontreynight en worden. | |
16Ga naar margenooto Dat niet yemant en zy een hoereerder, ofte een Ga naar margenoot44 onheylige, Ga naar margenootp gelijck Esau, die om eene spijse Ga naar margenoot45 het recht van sijne eerstgeboorte wech gaf. | |
17Ga naar margenootq Want ghy weet dat hy oock daer na, de zegeninge willende be-erven, Ga naar margenoot46 verworpen wiert. Want hy en vondt geen plaetse Ga naar margenoot47 des berouws, hoewel hy Ga naar margenoot48 deselve met tranen socht. | |
18Ga naar margenoot49 Want ghy en zijt niet gekomen Ga naar margenootr tot Ga naar margenoot50 den tastelicken bergh, Ga naar margenoots ende het brandende vyer, ende donckerheyt, ende duysternisse, ende onweder: | |
19Ende tot het geklanck der basuyne, ende Ga naar margenoot51 de stemme der woorden: welcke diese hoorden, Ga naar margenoott baden dat het woort tot haer niet meer en soude gedaen worden. | |
20(Want sy en konden niet Ga naar margenoot52 dragen het gene daer geboden wiert, Ga naar margenootv Indien oock Ga naar margenoot53 een gedierte den bergh aenraeckt, het sal gesteenight, ofte met eenen pijl doorschoten worden. [fol.135r] | |
21Ende Ga naar margenoot54 Moses, soo vreeslick was het gesichte, seyde, Ick ben gantsch bevreest ende bevende.) | |
22Maer ghy zijt gekomen tot Ga naar margenoot55 den bergh Sion, ende de stadt des levendigen Godts, tot Ga naar margenootx het hemelsche Ierusalem, ende Ga naar margenoot56 de vele duysenden der Engelen, | |
23Tot de algemeyne vergaderinge ende de gemeynte Ga naar margenoot57 der eerstgeborene, die Ga naar margenooty in Ga naar margenoot58 de hemelen opgeschreven zijn, ende tot Godt den Rechter over alle, ende Ga naar margenoot59 de geesten der Ga naar margenoot60 volmaeckte rechtveerdige. | |
24Ende tot Ga naar margenoot61 den Middelaer des Nieuwen Testaments Iesum, ende Ga naar margenoot62 het bloet Ga naar margenootz der besprenginge, dat betere dingen spreeckt Ga naar margenoot63 dan Ga naar margenoota Abel. | |
25Ga naar margenootb Siet toe dat ghy Ga naar margenoot64 dien die spreeckt niet en verwerpt: want indien dese niet en zijn Ga naar margenoot65 ontvloden, die den genen verwierpen Ga naar margenoot66 welcke op aerden Godtlicke antwoorden gaf, veel meer [en sullen] wy niet [ontvlieden,] soo wy ons van dien afkeeren Ga naar margenoot67 die van de hemelen [is:] | |
26Ga naar margenoot68 Wiens stemme doe Ga naar margenoot69 de aerde beweeghde: maer nu Ga naar margenoot70 heeft hy Ga naar margenoot71 verkondight, seggende, Ga naar margenootc Noch eenmael Ga naar margenoot72 sal ick bewegen niet alleen de aerde, maer oock den hemel. | |
27Ende dit [woort,] Noch eenmael, wijst aen de veranderinge Ga naar margenoot73 der beweeghlicke dingen, als Ga naar margenoot74 welcke gemaeckt waren, op dat Ga naar margenoot75 blijven souden de dingen Ga naar margenoot76 die niet beweeghlick en zijn. | |
28Daerom alsoo wy Ga naar margenoot77 een onbeweeghlick Koninckrijck ontfangen, laet ons Ga naar margenoot78 de genade [vast] houden, Ga naar margenootd door dewelcke wy Ga naar margenoot79 welbehagelick Gode mogen dienen, met Ga naar margenoot80 eerbiedinge ende Godtvruchtigheyt. | |
|