Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Om de Hebreen te beter tot stantvastigheyt in het geloove te bewegen, beschrijft hy haer het geloove, met sijne eygenschappen ende werckingen. 4 ende brenght tot dien eynde voort de exempelen van het geloove der Oudtvaderen des Ouden Testaments, ende voor eerst van Abel. 5 ende van Enoch. 7 ende | |
[Folio 133v]
| |
van Noë. 8 daer na van Abraham. 11 ende van Sara. 13 die met haer zaet de beloften des lants Canaan wel hebben ontfangen, maer de volbrenginge van die, niet op der aerden, maer in den hemel hebben verkregen. 17 Voorders verhaelt hy het exempel van het geloove Abrahams in het offeren van sijnen sone Isaac. 20 ende Isaacs in het zegenen van sijnen sone Iacob. 21 ende Iacobs in het zegenen van de sonen Iosephs. 22 ende Iosephs op sijn sterfbedde. 23 Daer na van de ouders Mosis. 24 ende van Mose selve in het verachten van sijne eere ende gemack in het hof van Pharao. 27 ende in het scheyden uyt Egypten, houden van het Pascha, ende doorgaen door de roode zee. 30 Daer na van Iosue ende van Rachab in het innemen van Iericho. 32 mitsgaders van de Richters ende Koningen, die door het geloove groote dingen verricht hebben. 35 Daer na van eenige vrouwen, die groote swarigheden daer door hebben uytgestaen. 36 gelijck oock verscheydene andere Propheten ende Martelaren. 39 Besluyt dat dese alle gestorven zijn in het geloove, hoewel sy de beloofde sake sonder ons niet en hebben verkregen. | |
1HEt geloove nu is Ga naar margenoot1 een vaste gront der dingen die men hoopt, [ende] Ga naar margenoot2 een bewijs Ga naar margenoot3 der saken die men niet en siet. | |
3Door het geloove verstaen wy Ga naar margenoota dat Ga naar margenoot6 de werelt Ga naar margenoot7 door het woort Godts is Ga naar margenoot8 toebereydt, Ga naar margenootb alsoo dat de dingen die men siet, Ga naar margenoot9 niet geworden zijn uyt dingen die gesien worden. | |
4Door het geloove Ga naar margenootc heeft Abel Ga naar margenoot10 een meerder offerande Gode ge-offert dan Cain, Ga naar margenoot11 door welck hy Ga naar margenootd getuygenisse bekomen heeft Ga naar margenoot12 dat hy rechtveerdigh was, alsoo Godt Ga naar margenoot13 over sijne gaven getuygenisse gaf: ende door het selve [geloove] Ga naar margenoot14 spreeckt hy noch na dat hy gestorven is. | |
5Door het geloove is Ga naar margenoote Enoch Ga naar margenoot15 wech genomen geweest, op dat hy den doot niet en soude Ga naar margenoot16 sien: ende hy en wiert niet gevonden, daerom dat hem Godt wech genomen hadde: want voor sijne wechneminge heeft hy getuygenisse gehadt dat hy Ga naar margenoot17 Gode behaeghde. | |
6Maer sonder geloove Ga naar margenoot18 is het onmogelick [Gode] te behagen. Want Ga naar margenoot19 die tot Godt komt moet gelooven Ga naar margenoot20 dat hy is, ende Ga naar margenoot21 een belooner is der gene Ga naar margenoot22 die hem soecken. | |
7Door het geloove heeft Ga naar margenootf Noë door Godtlicke aensprake vermaent zijnde van de [kolom] dingen Ga naar margenoot23 die noch niet gesien en wierden, [ende] Ga naar margenoot24 bevreest geworden zijnde, de Arke toebereydt tot sijns huysgesins behoudenisse: door welcke [Arke] hy Ga naar margenoot25 de werelt heeft veroordeelt, ende is geworden Ga naar margenoot26 een erfgenaem der rechtveerdigheyt die na den geloove is. | |
8Door het geloove is Ga naar margenootg Abraham Ga naar margenoot27 geroepen zijnde, gehoorsaem geweest om uyt te gaen Ga naar margenoot28 na de plaetse die hy tot een erfdeel ontfangen soude: ende hy is uytgegaen niet wetende waer hy komen soude. | |
9Door het geloove is hy een inwoonder geweest in het lant der belofte, als in een vreemt [lant,] ende heeft Ga naar margenoot29 in Tabernakelen gewoont met Isaac ende Iacob, die mede-erfgenamen waren Ga naar margenoot30 der selver belofte. | |
10Want hy verwachtede Ga naar margenoot31 de stadt Ga naar margenoot32 die fondamenten heeft, welcker Ga naar margenoot33 konstenaer ende bouwmeester Godt is. | |
11Door het geloove heeft oock Ga naar margenooth Sara selve kracht ontfangen Ga naar margenoot34 om zaet te geven, ende Ga naar margenooti Ga naar margenoot35 boven den tijt [hares] ouderdoms heeft sy gebaert: overmits sy hem Ga naar margenoot36 getrouw heeft geacht die het belooft hadde. | |
12Daerom zijn oock van eenen, Ga naar margenoot37 ende dat eenen verstorvenen, [soo vele] in menighte geboren Ga naar margenootk als de sterren des hemels, ende als het zant dat aen den Ga naar margenoot38 oever der zee is, ’t welck ontallick is. | |
13Ga naar margenootl Dese alle zijn in het geloove gestorven, Ga naar margenoot39 de beloften niet verkregen hebbende, maer hebben deselve van verre gesien, ende gelooft, ende omhelst, ende hebben beleden Ga naar margenootm dat sy Ga naar margenoot40 gasten ende vreemdelingen op der aerden waren. | |
14Want die Ga naar margenoot41 sulcke dingen seggen, betoonen klaerlick dat sy Ga naar margenoot42 een vaderlant soecken. | |
15Ende indien sy dies [vaderlants] gedacht hadden Ga naar margenoot43 van welck sy uytgegaen waren, sy souden tijt gehadt hebben om weder te keeren: | |
16Maer nu zijn sy begeerigh na een beter, dat is, na het hemelsche. Daerom Ga naar margenoot44 en schaemt hem Godt harer niet, Ga naar margenootn om haren Godt Ga naar margenoot45 genaemt te worden: want hy hadde haer Ga naar margenoot46 een stadt bereydt. | |
17Ga naar margenooto Door het geloove heeft Abraham Ga naar margenoot47 als hy versocht wiert, Isaac Ga naar margenoot48 geoffert, ende hy, die de beloften ontfangen hadde, heeft Ga naar margenoot49 [sijnen] eenighgeborenen ge-offert, | |
18(Ga naar margenoot50 Tot den welcken geseght was, Ga naar margenootp In Isaac sal u het zaet genaemt worden) Ga naar margenoot51 overleggende dat Godt machtigh was [hem] oock uyt de dooden te verwecken: [fol.134r] | |
20Ga naar margenootq Door het geloove heeft Isaac [sijne sonen] Ga naar margenoot53 Iacob ende Esau gezegent aengaende toekomende dingen. | |
21Ga naar margenootr Door het geloove heeft Iacob Ga naar margenoot54 stervende een yegelick der sonen Iosephs gezegent, Ga naar margenoots ende Ga naar margenoot55 heeft aengebeden [lenende] Ga naar margenoot56 op het opperste van sijnen staf. | |
22Ga naar margenoott Door het geloove heeft Ioseph stervende Ga naar margenoot57 gemeldet van den uytgangh der kinderen Israëls, ende heeft bevel gegeven Ga naar margenoot58 van sijne gebeenten. | |
23Ga naar margenootv Door het geloove wiert Moses, doe hy geboren was drie maenden langh van sijne Ga naar margenoot59 ouders verborgen, overmits sy sagen dat het kindeken schoon was: ende Ga naar margenoot60 sy en vreesden het gebodt des Koninghs niet. | |
24Door het geloove heeft Moses, nu Ga naar margenoot61 groot geworden zijnde, geweygert Ga naar margenoot62 een sone van Pharaos dochter genaemt te worden: | |
25Ga naar margenootx Verkiesende liever met het volck Godts qualick gehandelt te worden: dan voor eenen tijt Ga naar margenoot63 de genietinge der sonde te hebben. | |
26Achtende de versmaetheyt Ga naar margenoot64 Christi meerderen rijckdom te zijn, dan de schatten in Egypten: want hy sagh Ga naar margenoot65 op de vergeldinge des loons. | |
27Door het geloove heeft hy Ga naar margenoot66 Egypten verlaten, niet vreesende den toorn des Koninghs. Want Ga naar margenoot67 hy hieldt sich vast, als Ga naar margenoot68 siende Ga naar margenoot69 den onsienlicken. | |
28Ga naar margenooty Door het geloove heeft hy het Pascha uytgericht, ende Ga naar margenoot70 de besprenginge des bloets, op dat de verderver der eerstgeborene haer Ga naar margenoot71 niet raken en soude. | |
29Ga naar margenootz Door het geloove Ga naar margenoot72 zijn sy de roode zee doorgegaen, als door ’t drooge: Ga naar margenoot* het welcke de Egyptenaers [oock] versoeckende, zijn verdroncken. | |
30Ga naar margenoota Door Ga naar margenoot73 het geloove zijn de mueren van Iericho gevallen, als’se tot seven dagen toe Ga naar margenoot74 omringht waren geweest. | |
31Ga naar margenootb Door het geloove is Rachab Ga naar margenoot75 de [kolom] hoere niet omgekomen met Ga naar margenoot76 de ongehoorsame, Ga naar margenootc als sy de verspieders Ga naar margenoot77 met vrede hadde ontfangen. | |
32Ende wat sal ick noch [meer] seggen? Want de tijt sal my ontbreken, soude ick verhalen Ga naar margenootd van Gedeon, Ga naar margenoote ende Barack, ende Ga naar margenootf Sampson, ende Ga naar margenootg Iephthe, ende Ga naar margenooth David, ende Ga naar margenooti Samuel, ende Ga naar margenoot78 de Propheten: | |
33Welcke door het geloove Ga naar margenoot79 Koninckrijcken hebben overwonnen, Ga naar margenoot80 gerechtigheyt geoeffent, Ga naar margenoot81 de beloftenissen verkregen, Ga naar margenootk Ga naar margenoot82 de muylen der leeuwen toegestopt: | |
34Ga naar margenootl Ga naar margenoot83 De kracht des vyers hebben uytgebluscht, Ga naar margenootm Ga naar margenoot84 de scherpte des sweerts zijn ontvloden, Ga naar margenootn Ga naar margenoot85 uyt swackheyt krachten hebben gekregen, Ga naar margenoot86 in den krijgh sterck geworden zijn, Ga naar margenoot87 hebben heyrlegers der vreemde op de vlucht gebracht: | |
35Ga naar margenooto Ga naar margenoot88 De vrouwen hebben hare dooden Ga naar margenoot89 uyt de opstandinge [weder] gekregen: Ga naar margenootp ende andere zijn Ga naar margenoot90 uytgereckt geworden, Ga naar margenoot91 de [aengebodene] verlossinge niet aennemende, op dat sy Ga naar margenoot92 een beter opstandinge verkrijgen souden. | |
36Ende andere hebben Ga naar margenoot93 bespottingen ende geesselen geproeft, ende oock Ga naar margenootq banden ende gevangenisse: | |
37Ga naar margenootr Zijn Ga naar margenoot94 gesteenight geworden, Ga naar margenoot95 in stucken gezaeght, Ga naar margenoot96 versocht, Ga naar margenoot97 door het sweert ter doot gebracht: Ga naar margenoot98 hebben gewandelt Ga naar margenoots in Ga naar margenoot99 schaepsvellen, [ende] in geytenvellen: verlaten, verdruckt, qualick gehandelt zijnde: | |
38(Welcker de werelt Ga naar margenoot100 niet weerdigh en was) hebben in woestijnen gedoolt, ende [op] bergen, ende [in] speloncken ende [in] de holen der aerde. | |
39Ende Ga naar margenoot1 dese alle hebbende door het geloove getuygenisse gehadt, Ga naar margenoot2 en hebben de belofte niet verkregen: | |
40Alsoo Godt Ga naar margenoot3 wat beters over ons voorsien hadde, Ga naar margenoot4 op dat sy Ga naar margenoot5 sonder ons niet en souden volmaeckt worden. | |
[Folio 134v]
| |
|