39
Ga naar margenoot77 Maer wy en zijn niet Ga naar margenoot78 van de gene die haer ontrecken ten verderve, maer Ga naar margenoot79 van de gene die gelooven tot Ga naar margenoot80 behoudinge Ga naar margenoot81 der ziele.
|
-
margenoot1
- Namel. der ceremonien onder het Oude Testament.
-
margenoot2
- Dat is, een rauw bewerp, gelijck de schilders plegen een beelt, dat sy daer na willen volmaken, eerst met eenige linien ende schaduwen in het rauwe af te teeckenen ofte ontwerpen.
-
margenoot3
- Dat is, der geestelicke ende hemelsche saken, die ons in het Nieuwe Testament souden verworven ende mede gedeelt worden, dat is, van Christus selve ende sijne weldaden.
-
margenoot4
- Sommige verstaen hier door de volmaeckte wijse des uytwendigen Godtsdiensts, die Godt door Christum in het Nieuwe Testament soude instellen, die van de instellingen des Ouden Testaments verschilden als een schaduwe ofte eerste bewerp van het volmaeckt beelt eeniger sake: gelijck die daerom oock de eerste beginselen ofte elementen, ende A. B. C. der werelt worden genaemt, Galat. cap. 4. versen 3, 9. Doch dewijle d’Apostel nergens in dit ende in het voorgaende Capittel eenige tegenstellinge en maeckt tusschen den uytwendigen Godtsdienst des Ouden ende des Nieuwen Testaments, maer alleen tusschen de schaduwen des Ouden Testaments ende Christum selve met sijne offerande ende weldaden, die hy ons verworven heeft, soo wort van andere door dese woorden het beelt selve bequamelicker de beteeckende sake selve, ofte het evenbeelt verstaen, na het welck dese schaduwen zijn voorgestelt, gelijck wy worden geseght geschapen te zijn na Godts beelt, ofte evenbeelt. Welcken sin het bygevoeghde woort het beelt selve der saken, oock vereyscht, dat is, de saken selve in hare volle beeldenisse ofte gedaente, gelijck sy moesten ende souden zijn.
-
margenoot5
- Dat is, van eenerley soorte, ofte van eenen selven aert ende nature.
-
margenoot6
- Gr. in geduerigheyt, ofte, eeuwigheyt, dat is, sonder nalaten, soo lange dit Priesterdom, ende dese wet moest dueren.
-
margenoot7
- Ofte, volmaken, namelick, na de conscientie, door het wech nemen der sonde, ende der schult der sonde, gelijck hier voor verklaert wort Cap. 9. vers 9.
-
margenoot8
- Ofte, tot Godt gaen, Namelick, met hare offeranden.
-
margenoot9
- Andere lesen, En souden sy andersins niet opgehouden hebben? vraeghsche wijse: doch de sin komt over een.
-
margenoot10
- D. niet meer van sonden bewust zijn: of, geen wroeginge der conscientie over de sonde en souden hebben: ende en souden haer aen geen schult der sonden meer schuldigh kennen, dewijle sy eenmael daer van souden gereynight ofte verlost zijn.
-
margenoot11
- Namelick, niet alleen van de sonden, die dat jaer geschiet waren, maer van alle de sonden, die te voren begaen waren. Siet Levit. cap. 16. vers 21.
-
margenoot12
- Namelick, door sijne eygene weerdigheyt ende kracht, overmits dat maer een lichamelicke ende verganckelicke sake en is, daer de sonde een geestelick quaet is, ende in de ziele, die onsterflick is, voorneemlick sijn plaetse heeft.
-
margenoot13
- Namel. Christus de Hoogepriester der toekomende goederen, in wiens name David in desen Psalm spreeckt, ende van wiens komste hy propheteert, gelijck Paulus hier betuyght, ende de sake selve uytwijst.
-
margenoot13[14]
- Namelick, wanneer hy de menschelicke nature aennam, ende in eenen persoon met hem vereenighde, gelijck hier voor Cap. 1. vers 6. ende 9.11.
-
margenootc
- Psalm 40.7. Iesa. 1.11. Ierem. 6.20. Amos 5.21.
-
margenoot15
- Namelick, om die aen te nemen tot een versoeninge ende voldoeninge voor de sonde, gelijck de Ioden haer inbeeldden: andersins heeftse Godt oock gewilt om gebruyckt te worden voor de geloovige des Ouden Testaments als voorbeelden ende sacramentale teeckenen, die haer tot de toekomende voldoeninge der offerande Christi wesen: maer dat oock niet langer dan tot dat de offerande selve nu soude volbracht zijn, als wanneer dese schaduwen moesten ophouden, gelijck in dese ende andere plaetsen wort bewesen.
-
margenoot16
- De Hebreeusche text Psalm 40. vers 7. seght, Ghy hebt my de ooren doorboort. Doch de Apostel volght hier de Griecksche oversettinge, gelijck meest alom in desen brief, dewijle deselve sin in beyden is begrepen. Want de woorden, Ghy hebt my de ooren doorboort, beteeckenen dat Christus nu mensche wordende, hemselven tot eenen gewilligen dienstknecht sijns Vaders over geeft, om hem tot den doot des kruyces te gehoorsamen. Ende is een gelijckenisse genomen van de dienstknechten der Hebreen, die na dat sy ses jaren hare heeren hadden gedient, het sevende jaer uyt harer heeren dienst niet en wilden scheyden, maer geduerigh tot de doot daer in blijven, tot een getuygenisse waer van de oore haer aen de post der deure wiert doorboort, gelijck te sien is Exod. cap. 21. vers 6. Alsoo dan oock wort Godt de Vader hier geseght, Christo het lichaem toebereyt te hebben, om dat Christus de menschelicke nature uyt het vleesch ende bloet der maget Marie van sijnen Vader, door de kracht des Heyligen Geests ontfangen hebbende, deselve hier over geeft tot den dienst sijnes Vaders, om hem gewillighlick in alles te gehoorsamen, selfs tot den doot toe, om te zijn een versoen-offer voor onse sonden. Het is dan soo veel of hy seyde, Ghy hebt my een lichaem gegeven dat in uwen dienst tot de doot toe gewilligh ende bereyt is.
-
margenoot17
- Gr. in het hooft, ofte, in de rolle des boecks, Namelick, uwer wet. Want het wetboeck plaght by den Ouden in een rolle geschreven te worden, gelijck by ons de lantkaerten, ende gelijck de Ioden noch hebben in hare Synagogen. Nu zijnder vele plaetsen in het boeck der wet, die van Christi komste getuygen, oock selfs in het begin des boecks, wanneer Godt het zaet der vrouwe belooft heeft, dat den satan soude den kop vertreden, Genes. cap. 3. vers 15.
-
margenoot18
- Dat is, om u gehoorsaem te zijn tot den doot des kruyces tot versoeninge aller geloovigen.
-
margenoot19
- Namelick, allerley soorten van versoen-offeren, die in het Oude Testament gepleeght wierden.
-
margenoot20
- Namel. sijne gehoorsaemheyt onder den wille sijns Vaders.
-
margenoot21
- D. door de gehoorsaemheyt van welcken wille: gelijck Rom. 5.19.
-
margenoot22
- D. alles hebben wat tot onse volkomene heylighmakinge, namelick, vergevinge der sonden, vernieuwinge des geests, ende eeuwige saligheyt, noodigh is.
-
margenoot23
- Dat is, welcke wille Godts daer in oock bestont, dat Christus sijn lichaem tot een versoen-offerande voor onse sonden aen het kruyce soude over geven, Philip. 2.8.
-
margenoote
- Psalm 110.1. Actor. 2.34. 1.Corinth. cap. 15. vers 25. Ephes. 1.20. Coloss. 3.1. Hebr. 1.13.
-
margenoot26
- Dit woort in eeuwigheyt wort van eenige gevoeght by het woort geoffert hebbende, doch de eerste t’samenvoeginge is de bequaemste.
-
margenoot27
- Dat is, in dit sijn Konincklick ende Priesterlick-ampt, gelijck hy het nu bedient, als Middelaer soo lange volherdende, ende de uytvoeringe van het selve geduerighlick betrachtende, tot dat door sijn tusschenkomen, ende sijns Vaders macht, alle de vyanden onser saligheyt, ende ten laetsten oock de doot, sullen te niete gedaen zijn, als wanneer hy dese forme van regeeringe sal afleggen, ende blijven met den Vader ende den Heyligen Geest alles in allen. Siet 1.Corinth. 15. vers 24, etc.
-
margenoot28
- Dat is, die door sijnen Geest ende woort in hem gelooven, ende wedergeboren worden. Ende wort hier mede eene bepalinge gemaeckt van de gene die door Christi offerande volmaeckt worden. Want hoewel sijne offerande in haer selven genoeghsaem is voor alle menschen, nochtans en volmaeckt sy niemant dan die door hem geheylight worden.
-
margenoot29
- Namel. in sijn woort, ende bysonderlick in het formulier des Nieuwen Verbonts, Ier. 31. dat hy met ons heeft gemaeckt. Waer uyt dan blijckt dat de Heylighe Geest de ware Godt is, ende een onderscheyden persoon in het Godtlick wesen.
-
margenoot30
- Namelick, het gene hy in het voorgaende vers heeft geseght. Want hoewel in het formulier des Nieuwen Testaments, Ier. 31. geen gewagh en wort gemaeckt van offerande, nochtans dewijle volkomen vergevinge der sonden daer belooft wort, ende de Apostel tot hier toe hadde bewesen, dat de doot des testamentmakers daer tusschen moest komen, op dat het Nieuwe Testament vast zijn soude, ende hy sulcks oock bewesen hadde uyt den 40 Psalm, soo besluyt hy dan on-wedersprekelick, dat dit door dese eenige offerande in het Nieuwe Verbont moeste te wege gebracht worden. Alsoo leert ons dan alhier den Apostel de Schrifture met haer selven vergelijcken, om vaste besluyten in saken des geloofs te maken.
-
margenootf
- Ierem. cap. 31. versen 31, 32, 33, 34. Rom. 11.27. Hebr. 8.8.
-
margenoot31
- D. soo seght de Heere. Welcke woorden hier konnen genomen worden voor Pauli woorden, hoewel dergelijcke by den Propheet oock staen. Andersins soude in het begin van het volgende vers yet gebreken, om het besluyt Pauli te vervullen, Namelick, soo seght hy, of dergelijck: het welck oock eenige boecken voor het 17 vers hebben gestelt, om dat sy dese woorden, seght de Heere, voor de woorden des Propheten hebben genomen.
-
margenoot32
- Namel. der versoeninge: maer alleen offeranden der danckbaerheyt, die in het Nieuwe Testament van ons werden vereyscht. Siet Rom. cap. 12. vers 1. Hebr. 13. vers 15. 1.Petr. 2.5.
-
margenoot33
- Hier begint de Apostel het tweede deel deses briefs, Namel. de vermaningen van den schuldigen plicht der geloovige. Ende vermaent haer in het overige deel van dit Capittel tot vrymoedigheyt in het geloove, tot stantvastigheyt in de belijdenisse, ende tot lijdtsaemheyt in de verdruckingen.
-
margenootg
- Ioan. 10.9. ende 14.6. Rom. 5.2. Ephes. 2. vers 13. ende 3.12.
-
margenoot34
- Gr. tot den ingangh des Heylighdoms, D. om door geloove, hope, ende gebeden, regelrecht tot Godt te gaen in den hemel, Rom. 5. vers 2. Ephes. 3.12.
-
margenoot35
- Het Griecks woort beteeckent eygentlick dat versch is geslacht, het welck hier op de offerande Christi siet, die versch geslachtet was, ende alletijt in volle kracht blijft.
-
margenoot36
- D. levendighmakenden, gelijck Ioan. 6.51. want Christi doot is ons leven.
-
margenoot37
- Alsoo noemt hy Christum voor ons geoffert, om dat wy door hem ende sijne verdiensten tot Godt toegangh hebben. Siet Ioan. 14.6.
-
margenoot38
- Of, nieuw voorbereyt, of voorgestelt heeft. Siet cap. 9. vers 18.
-
margenoot39
- D. sijne menschelicke nature, door dewelcke sijne Goddelicke nature bedeckt wiert, gelijck door het voorhanghsel d’Arke des Verbonts, ende de Genaden-stoel, met het geheel Heylige der heyligen.
-
margenoot40
- Dat is, de gantsche gemeynte Godts. Siet hier voor Cap. 3. vers 6.
-
margenoot42
- D. onse zielen, ofte gedachten, wille, ende genegentheden.
-
margenoot43
- Gr. besprenght, D. met besprenginge des bloets Christi gereynight ende gevrijet zijnde van de quade conscientie. Siet hier voor Cap. 9. vers 14.
-
margenoot44
- Dat is, onse uytwendige daden ofte wercken, die door het lichaem geschieden.
-
margenoot45
- Dat is, door de werckinge des Geests Christi, die door reyn water doorgaens wort beduydt. Siet Ezech. cap. 36. vers 25. 1.Ioan. 5.6.
-
margenoot46
- Namelick, die in ons is, 1.Petr. cap. 3. vers 15.
-
margenoot47
- D. stantvastelick behouden, sonder daer af te wijcken, ofte ons daer van te laten afleyden.
-
margenoot48
- Namelick, in het volbrengen van het gene hy belooft heeft.
-
margenoot50
- Namel. in de Christelicke vergaderingen, die tot het gehoor van Godts woort, gemeyne gebeden, ende gebruyck der Heylige Sacramenten aengericht zijn. siet Actor. 2. vers 42. ende 20.7. 1.Cor. 11.20, etc.
-
margenoot51
- Namel. die van de waerheyt afvallen, ofte uyt vreese der Ioden, ofte oock door nalatigheyt, ofte uyt een groot gevoelen van haer selven, ofte uyt andere oorsaken hier in vertragen. Siet Matth. 18.20.
-
margenooti
- Num. 15.30. Matth. 12.31. Hebr. 6.4. 2.Petr. 2.20. 1.Ioan. 5.16.
-
margenoot52
- Dat is, moetwillighlick afvallen van dit geloove, het welck den Apostel hier heeft beschreven, gelijck hier na in het 29 vers dese sonde breeder wort verklaert, die den Apostel oock hier voren Cap. 6. vers 6. een afvallen heeft genoemt. Hy spreeckt dan hier niet van allerley sonde of afval, maer van die sonde die Christus noemt de sonde ofte lasteringe tegen den Heyligen Geest, Matth. cap. 12. vers 32. ende van de sonde tot de doot, daer Ioannes van spreeckt, 1.Ioan. cap. 5. vers 16. gelijck blijckt uyt de volgende eygenschappen, die hier na verhaelt worden.
-
margenoot53
- Namelick, dewijle soodanige het eenige slacht-offer des Nieuwen Testaments, Namelick den Heere Iesum ende sijne verdienste moetwillighlick verwerpen ende verachten. Ende schijnt hier oock de Apostel te sien op de plaetse Num. cap. 15. versen 30, 31. daer oock selfs na de wet geen offerande tot versoeninge en wort toegelaten voor de gene die met opgehevene hant sondighden, ende den Heere versmaedden, maer sonder genade uyt den volcke moesten uytgeroeyt worden.
-
margenoot54
- D. de vyanden van Godts waerheyt, ende vervolgers van deselve.
-
margenoot55
- Dat is, verworpen, verlaten, verloochent, of daer van afvalligh is geworden, gelijck Deuter. cap. 13. versen 5, 6, 7. ende 17.2. wort verklaert. Want hoe wel daer meer moetwillige sonden waren, die met der doot wierden gestraft, nochtans soo siet de Apostel insonderheyt op dese sonde des moetwilligen afvals, gelijck het Griecks woort athetein, D. afsetten, ofte, te niete doen, ende de vergelijckinge van het volgende vers mede brenght.
-
margenootk
- Num. 35.30. Deuter. 17.6. ende 19.15. Matth. 18.16. Ioan. 8.17. 2.Corinth. 13.1.
-
margenoot56
- D. moetwillighlick veracht ende verworpen heeft. Want het gene men vertreet pleeght men met verachtinge ende verwerpinge alsoo te handelen.
-
margenoot57
- D. het bloet Iesu Christi, door welck het Nieuwe Testament is bevestight, Matth. 26.28.
-
margenoot58
- Gr. gemeyn, D. prophaen, onheyligh, gelijck Marc. 7. vers 2. Actor. 10.14. Want het gene men verwerpt ofte versaeckt, dat houdt men voor onreyn ofte onheyligh in saken des Godtsdiensts.
-
margenoot59
- Nam. uytwendelick, ten aensien van sijne voorgaende professie ofte belijdenisse, aengaende het gehoor des Godtlicken woorts, gebruyck der Heylige Sacramenten, ende afscheydinge van andre gemeyne menschen, Namel. Ioden ende Heydenen. Hoewel de soodanige der ware wedergeboorte niet deelachtigh en was, gelijck Ioannes getuyght, 1.Ioan. 2.19. ende gelijck sulcke, 2.Petr. 2.22. noch evenwel honden ende seugen worden genaemt, al waren sy schoon van haren uytwendigen slijck gewasschen, ende de onreynigheyt van afgoderije ende andere onheyligheden hadden verlaten.
-
margenoot60
- D. den. H. Geest, die in haer eenigen smaeck van Godts genade begon te wercken, waer over sy haer oock eenen tijt verblijdden. Siet hier van breeder Cap. 6. vers 5.
-
margenoot61
- Namel. Deut. 32.35, 36. alwaer de Heere belooft dat hy sijn volck sal wreken over hare vyanden, ende oordeelen, D. richten ende beschermen tegen alle vervolgers ende verdruckers. Ende staet hier aen te mercken, dat den Apostel de woorden der Griecksche Oversetters na den Hebreeuschen text verandert ende verbetert.
-
margenoot62
- Namel. als hy wrake doet over sijne vyanden. Andersins is het beter te vallen in de handen Godts dan der menschen, als hy de sijne genadelick tuchtight, 2.Sam. 24.14.
-
margenoot63
- Namel. eerst, doe ghy geloovigh geworden zijt, ende door den Doop de gemeynte Christi zijt ingelijft. Hoe veel te meer dan, wil hy seggen, moet ghy stantvastigh zijn ende tegen alle verdruckingen gewapent, na dat ghy nu lange Christum hebt beleden ende hem gedient.
-
margenoot64
- Dit kan genomen worden ofte eygentlick, dewijle de Christenen dickmael in de schouwspelen voor de beesten wierden geworpen, 1.Corinth. 15.32. ofte by gelijckenisse, om dat sy in het openbaer in de Synagogen ende Richthuysen schandelick ten toone wierden gestelt ende qualick gehandelt, gelijck Christus voorseght Luce 12.11. ende 21.12. ende Paulus van hem ende andere Apostelen spreeckt, 1.Corinth. 4.9.
-
margenoot65
- D. medelijden gehadt hebt, ende alle broederlicke hulpe bewesen hebt.
-
margenoot66
- Namel. wanneer ick te Ierusalem overvallen ende gevangen ben, ende genootsaeckt ben geweest my op den Keyser te beroepen, om het gewelt der Ioden te ontgaen: als wanneer sonder twijfel de geloovige Ioden groot mededoogen met Paulo hebben gehadt, ende hem alle hulpe bewesen. Siet Actor. 21.33.
-
margenoot67
- Namel. na de vermaninge ende belofte Christi, Matth. 5.11, 12. ende na het exempel der Apostelen, Actor. 5.41. Siet oock 1.Thess. 2.14.
-
margenoot69
- D. uwe vrymoedige belijdenisse, spruytende uyt de vrymoedigheyt des geloofs, ende der hope op Godt, gelijck hier voor vers 23 uytgedruckt staet. Ofte, uw’ vertrouwen.
-
margenoot70
- Namel. uyt genade, ende om Christi wille. Siet Rom. 11.35. Coloss. 3.24. Hebr. 13.21.
-
margenoot71
- D. stantvastigheyt ende lijdtsamige verwachtinge der vervullinge van Godts belofte, gelijck het bewijs, dat den Apostel hier uyt de plaetse van Habakuk verhaelt, mede brenght.
-
margenoot72
- De beloofde sake of erfenisse. siet Galat. 3.22.
-
margenootq
- Hagg. 2.7. Habak. 2.3. 1.Petr. 1.6. ende 5.10.
-
margenoot73
- Namel. isser overigh. Dese woorden zijn genomen uyt Habak. 2.3. Hagg. 2.7. die den Apostel niet van woorde tot woorde by en brenght, maer verhaelt den sin daer van, ende pastse tot sijn voornemen.
-
margenoot75
- Siet nader van dese oversettinge op Rom. 1.17.
-
margenoot76
- Namel. van dit geloove ende lijdtsamige verwachtinge, door afval, ofte verloocheninge Christi ende sijner waerheyt.
-
margenoot77
- Hier mede versacht den Apostel het voorgaende dreygement, namelick, dat hy sulck gevoelen van haer niet en heeft, hoewel hy soo spreeckt, gelijck hy oock in dergelijcke waerschouwinge hier voren Cap. 6. vers 9. heeft gedaen.
-
margenoot81
- D. van de saligheyt der ziele: gelijck Christus oock spreeckt Matth. 10.39.
|