Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Hy vermaent Titum sijne toehoorders te willen inscherpen, datse den Overheden gehoorsaem zijn. 2 Niet lasteren ende twisten, maer tegen alle menschen sachtmoedigheyt gebruycken. 3 tot dien eynde voorstellende den verdorvenen staet, daer in sy voor hare bekeeringe geweest zijn. 4 ende op wat maniere, ende tot wat eynde sy daer uyt door Christum verlost zijn. 8 Dat hy deselve ernstelick vermane goede wercken voor te staen. 9 Dat hy alle dwase vragen ende twistingen verwerpe. 10 ende de kettersche menschen vermijde. 12 Belast hem tot hem te komen te Nicopolis. 13 Zenam te geleyden ende versorgen. 14 Dat de geloovige geleert worden goede wercken voor te staen. 15 ende besluyt den brief met gewoonlicke groetenissen. | |
[Folio 126r]
| |
1Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 VErmaent Ga naar margenoot2 haer dat sy Ga naar margenoot3 den Overheden ende Machten onderdanigh zijn, datse [haer] gehoorsaem zijn, datse Ga naar margenoot4 tot alle goet werck bereyt zijn: | |
2Datse niemant en lasteren, Ga naar margenoot5 geen vechters en zijn, [maer] Ga naar margenootb bescheyden zijn, Ga naar margenootc alle sachtmoedigheyt bewijsende tegen alle menschen. | |
3Ga naar margenootd Want oock wy waren Ga naar margenoot6 eertijts onwijs, ongehoorsaem, dwalende, menigerley begeerlickheden ende wellusten dienende, in boosheyt ende nijdigheyt levende, hatelick zijnde, [ende] malkanderen hatende: | |
4Maer wanneer Ga naar margenoot7 de goedertierenheyt Godts onses Salighmakers, ende [sijne] liefde tot de menschen, Ga naar margenoot8 verschenen is, | |
5Ga naar margenoote Heeft hy ons saligh gemaeckt, Ga naar margenootf niet Ga naar margenoot9 uyt de wercken Ga naar margenoot10 der rechtveerdigheyt Ga naar margenoot11 die wy gedaen hadden, Ga naar margenootg maer na sijne barmhertigheyt, Ga naar margenoot12 door het badt der wedergeboorte, ende vernieuwinge des Heyligen Geests: | |
6Ga naar margenooth Ga naar margenoot13 Den welcken hy over ons rijckelick heeft Ga naar margenoot14 uytgegoten door Iesum Christum onsen Salighmaker: | |
7Op dat wy Ga naar margenoot15 gerechtveerdight zijnde door sijne genade, erfgenamen souden worden Ga naar margenoot16 na de hope des eeuwigen levens. | |
8Dit is Ga naar margenoot17 een getrouw woort, ende dese dingen wil ick dat ghy Ga naar margenoot18 ernstelick bevestight, op dat de gene die aen Godt gelooven, sorge dragen Ga naar margenoot19 om goede wercken voor [kolom] te staen: dese dingen zijn het die goet ende Ga naar margenoot20 nuttigh zijn den menschen. | |
9Ga naar margenooti Maer wederstaet de dwase vragen ende geslacht-reeckeningen, ende twistingen, ende strijdingen over de wet: Want sy zijn onnut ende ydel. | |
10Ga naar margenootk Eenen Ga naar margenoot21 ketterschen mensche Ga naar margenoot22 verwerpt Ga naar margenoot23 na de eerste ende tweede vermaninge: | |
11Wetende dat de soodanige Ga naar margenoot24 verkeert is, ende Ga naar margenoot25 sondight, Ga naar margenoot26 zijnde by hem selven veroordeelt. | |
12Als ick Arteman tot u sal senden, ofte Ga naar margenootl Tychicum, soo beneerstight u tot my te komen Ga naar margenoot27 te Nicopolis: want Ga naar margenoot28 aldaer hebbe ick Ga naar margenoot29 voorgenomen te overwinteren. | |
13Zenam Ga naar margenoot30 den Wetgeleerden, ende Ga naar margenootm Apollo, geleyt Ga naar margenoot31 sorghvuldelick, op dat haer Ga naar margenoot32 niets en ontbreke. | |
14Ende dat oock Ga naar margenoot33 de onse leeren Ga naar margenoot34 goede wercken voor te staen Ga naar margenoot35 tot noodigh gebruyck, op dat sy niet Ga naar margenoot36 onvruchtbaer en zijn. | |
15Die met my zijn groeten u alle. Groetse die ons lief hebben Ga naar margenoot37 in het geloove. De genade zy met Ga naar margenoot38 u allen. Amen. De [Sendtbrief] aen Titum, den eersten verkoren Ga naar margenoot* Opsiender van de gemeynte der Cretensen, is geschreven Ga naar margenoot+ van Nicopolis in Macedonien. | |
Eynde van den Sendtbrief PAULI aen Titum. |
|