Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 De Apostel vermaent Titum de gesonde leere recht voor te stellen, ende te onderwijsen, 2 de oude mannen, 3 ende de oude vrouwen, 4 mitsgaders door deselve de jonge vrouwen, 6 ende de jonge mannen, hoe sy haer behooren te dragen, ende daer toe te vermanen, soo met woorden, 7 als oock met sijn eygen exempel, in wandel ende in leere. 9 Daer-na oock de geloovige dienstknechten, hoe sy haer moeten dragen. 11 Ende voeght daer by redenen die een yegelick tot Godtsaligheyt ende tot alle Christelicke deughden behooren te bewegen, genomen soo van het eynde, waer toe ons Godt sijn Euangelium geopenbaert heeft, 13 als van de hope der vergeldinge in de toekomste Christi. 14 ende van de grootheyt, vrucht, ende eynde der weldaden Christi aen ons bewesen. 15 willende dat hy dit ernstelick drijve ende inscherpe. | |
2Dat de oude mannen nuchter zijn, Ga naar margenoot3 stemmigh, Ga naar margenoot4 voorsichtigh, gesont in’t geloove, in de liefde, in de lijdtsaemheyt. | |
3De oude vrouwen insgelijcks Ga naar margenoota dat sy in Ga naar margenoot5 [hare] draght zijn gelijck den heyligen betaemt, datse Ga naar margenootb geen lasteressen en zijn, Ga naar margenoot6 haer niet tot veel wijns begevende, [maer] leeraeressen zijn van het goede: | |
4Op dat Ga naar margenoot7 sy de jonge [vrouwen] leeren Ga naar margenoot8 voorsichtigh te zijn, hare mannen lief te hebben, hare kinderen lief te hebben: | |
5Ga naar margenoot9 Matigh te zijn, kuysch te zijn, Ga naar margenoot10 het huys te bewaren, Ga naar margenoot11 goet te zijn, [kolom] Ga naar margenootc hare eygene mannen onderdanigh te zijn: op dat het woort Godts Ga naar margenoot12 niet gelastert en worde. | |
7Ga naar margenootd Betoont u selven in alles een voorbeelt van goede wercken, Ga naar margenoot14 in de leere [betoont] Ga naar margenoot15 onvervalschtheyt, Ga naar margenoot16 deftigheyt, oprechtigheyt. | |
8Ga naar margenoot17 Het woort gesont, ende Ga naar margenoot18 onverwerpelick: Ga naar margenoote op dat de gene Ga naar margenoot19 die daer tegen is Ga naar margenoot20 beschaemt worde, ende niet quaets en hebbe van Ga naar margenoot21 u-lieden Ga naar margenoot22 te seggen. | |
9Ga naar margenootf De dienstknechten [vermaent] dat sy hare eygene heeren onderdanigh zijn, datse Ga naar margenoot23 in allen welbehagelick zijn, niet Ga naar margenoot24 tegensprekende: | |
10Niet Ga naar margenoot25 ontreckende, maer alle goede trouwe bewijsende: op dat sy Ga naar margenoot26 de leere Godts onses Salighmakers in allen Ga naar margenoot27 mogen vercieren. | |
11Ga naar margenoot28 Want Ga naar margenoot29 de salighmakende genade Godts, Ga naar margenoot30 is verschenen Ga naar margenoot31 allen menschen: | |
12Ende onderwijst ons, Ga naar margenootg dat wy de godtloosheyt ende Ga naar margenooth de Ga naar margenoot32 wereltsche begeerlickheden Ga naar margenoot33 versakende, Ga naar margenoot34 matighlick, ende Ga naar margenoot35 rechtveerdelick, ende Ga naar margenoot36 Godtsalighlick leven souden in dese tegenwoordige Ga naar margenoot37 werelt: | |
13Ga naar margenooti Verwachtende Ga naar margenoot38 de salige hope, ende Ga naar margenoot39 verschijninge Ga naar margenoot40 der heerlickheyt Ga naar margenoot41 des grooten Godts ende onses Salighmakers Iesu Christi: | |
14Ga naar margenootk Die hemselven voor ons Ga naar margenoot42 gegeven heeft, Ga naar margenoot43 op dat hy ons soude verlossen van alle ongerechtigheyt, ende hemselven Ga naar margenoot44 een eygen volck soude Ga naar margenoot45 reynigen, Ga naar margenootl yverigh in goede werken. | |
15Spreeckt dit, ende vermaent, ende bestraft met allen Ga naar margenoot46 ernst. Ga naar margenootm Dat niemant u en verachte. |
|