Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Na het opschrift des Sendtbriefs, in welck Paulus de weerdigheyt sijns Apostelschaps beschrijft. 5 verklaert hy tot wat eynde hy Titum in’t eylant Creta gelaten hadde. 6 Ende beschijft de hoedanigheden ende gaven die vereyscht worden in een goet Leeraer ofte Opsiender. 10 Vermaent hem de ydelheytsprekers ende verleyders tegen te staen, ende haer den mont te stoppen. 12 ende alsoo de Cretensen quade lieden waren, na het getuygenisse van een van haer eygene Poëten, dat hyse scherpelick bestraffe. 14 ende haer vermane te vlieden Ioodsche fabelen ende menschelicke instellingen. 15 voornamelick van het onderscheyt der spijsen. 16 ende beschrijft de geveynstheyt van dese verleyders, om die te beter te mijden. | |
1PAULUS Ga naar margenoot1 een Dienst-knecht Godts ende een Apostel Iesu Christi, Ga naar margenoot2 na het geloove der uytverkorene Godts, ende Ga naar margenoot3 de kennisse der waerheyt Ga naar margenoot4 die na de Godtsaligheyt is, | |
2Ga naar margenoot5 In de hope des eeuwigen levens, Ga naar margenoot6 welcke Godt, Ga naar margenoota die niet liegen en kan, belooft heeft Ga naar margenootb Ga naar margenoot7 voor de tijden der eeuwen, maer Ga naar margenoot8 geopenbaert heeft Ga naar margenoot9 te sijner tijt: | |
3[Namelick] Ga naar margenoot10 sijn woort, Ga naar margenoot11 door de predikinge Ga naar margenootc die my toebetrouwt is, Ga naar margenoot12 na het bevel Godts onses Salighmakers: [kolom] Ga naar margenootd Tito Ga naar margenoot13 [mijnen] oprechten sone na Ga naar margenoot14 het gemeyn geloove: | |
4Ga naar margenoote Genade, barmhertigheyt, vrede, zy [u] van Godt den Vader, ende den Heere Iesu Christo, onsen Salighmaker. | |
5Om die oorsake hebbe ick u in Ga naar margenoot15 Creta gelaten, op dat ghy Ga naar margenoot16 het gene dat [noch] ontbrack voorts soudet Ga naar margenoot17 te rechte brengen, Ga naar margenootf ende [dat] ghy van stadt tot stadt soudet Ga naar margenoot18 Ouderlingen stellen, Ga naar margenoot19 gelijck ick u Ga naar margenoot20 bevolen hebbe: | |
6Ga naar margenootg Indien yemant Ga naar margenoot21 onberispelick is, Ga naar margenoot22 eener vrouwen man, geloovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen en zijn van overdadigheyt, ofte ongehoorsaem en zijn. | |
7Want Ga naar margenoot23 een Opsiender moet onberispelick zijn, Ga naar margenooth als een huysversorger Godts, Ga naar margenoot24 niet eygensinnigh, niet genegen tot toornigheyt, Ga naar margenooti niet genegen tot den wijn, geen smijter, Ga naar margenootk geen vuyl gewinsoecker: | |
8Maer die Ga naar margenootl geerne herberght, die Ga naar margenoot25 de goede lief heeft, Ga naar margenoot26 matigh, rechtveerdigh, heyligh, kuysch: | |
9Die vast houdt aen Ga naar margenoot27 het getrouwe woort dat Ga naar margenoot28 na de leere is, op dat hy machtigh zy beyde om te vermanen door de gesonde leere, ende om de tegensprekers Ga naar margenoot29 te wederleggen. | |
[Folio 125v.]
| |
10Ga naar margenootmWant daer zijn oock vele Ga naar margenoot30 ongeregelde, Ga naar margenoot31 ydelheytsprekers, ende verleyders van sinnen, insonderheyt Ga naar margenoot32 die uyt de besnijdenisse zijn: | |
11Welcke men moet Ga naar margenoot33 den mont stoppen: die geheele Ga naar margenootn Ga naar margenoot34 huysen Ga naar margenoot35 verkeeren, leerende dat niet en behoort, om vuyl gewins wille. | |
12Ga naar margenoot36 Een uyt haer, zijnde haer eygen Ga naar margenoot37 Propheet, heeft geseght, De Cretensen zijn altijt leugenachtigh, quade beesten, Ga naar margenoot38 luije buycken. | |
13Dit getuygenisse Ga naar margenoot39 is waer. Ga naar margenoot40 Daerom bestraftse Ga naar margenoot41 scherpelick, op dat sy gesont mogen zijn in het geloove: | |
14Ga naar margenooto Ende haer niet en begeven tot Ga naar margenoot42 Ioodsche fabelen, ende geboden der menschen Ga naar margenoot43 die [haer] van de waerheyt afkeeren. | |
15Ga naar margenootp Ga naar margenoot44 Alle dingen zijn wel Ga naar margenoot45 reyn Ga naar margenoot46 den reynen: Ga naar margenootq maer Ga naar margenoot47 den bevleckten ende ongeloovigen Ga naar margenoot48 en is geen dingh reyn, maer beyde Ga naar margenoot49 haer verstant ende conscientie zijn bevleckt. | |
16Ga naar margenoot50 Sy Ga naar margenoot51 belijden Ga naar margenoot52 datse Godt kennen, maer sy verloochenen [hem] Ga naar margenoot53 met de wercken, alsoo sy Ga naar margenoot54 grouwelick zijn ende Ga naar margenoot55 ongehoorsaem, ende tot alle goet werck Ga naar margenoot56 ondeugende. |
|