17
Op dat 63 de mensche Godts 64 volmaeckt zij, tot alle goet werck 65 volmaecktelick toegerust.
|
-
a
- 1.Timoth. 4.1. 2.Petr. 2.3. Iude vers 18.
-
1
- Namelick, alsoo dat ghy u daer tegen wapent, ende andere waerschuwt.
-
2
- Soo worden genaemt de tijden des Nieuwen Testaments, van de verbreydinge des Euangeliums af tot den eynde des werelts. Siet 1.Corinth. 10. vers 11. 1.Timoth. cap. 4. vers 1. Ofte, in de volgende tijden, Actor. cap. 2. vers 17.
-
4
- Dat is, beswaerlicke, vol droefheyt ende gevaerlickheyt voor de Godtsalige.
-
5
- Dat is, het meerendeel ofte meesten hoop der menschen.
-
6
- Of, eygen liefdigh, D. haer selven te seer lievende, te veel van haer selven houdende, ende haren eygenen nut in alle dingen soeckende.
-
7
- Dat is, pocchers, roemers, van hare gaven ende deughden.
-
8
- Namelick, die Godt van naturen geplant heeft in de herten der ouderen tegen hare kinderen, ende der kinderen tegen hare ouders: die men oock siet den onredelicken beesten van naturen ingeplant. Siet Iesa. cap. 49. vers 15. Rom. 1. vers 31.
-
9
- Dat is, met welcke geen verbondt van vrientschap en kan gemaeckt worden. Ofte, verbontbrekers, Rom. cap. 1. vers 31.
-
10
- Namel. in spijse, dranck, ofte vleeschelicke wellust.
-
11
- Ofte, wildt, niet tam: of, niet gevoeghlick, met welcken het swaer is omme te gaen.
-
12
- Ofte, tot het goede, Dat is, tot de deught.
-
13
- D. die haer door hare genegentheden haestelick herwaerts ofte derwaerts laten drijven.
-
14
- Gr. morphosin, welck woort oock wel beteeckent, een afbeeldinge ofte voorschrift, Rom. 2.20. maer wort hier genomen voor een uyterlicke gedaente ofte schijn.
-
15
- D. de dadelicke oeffeninge der selve en betrachten sy niet.
-
b
- Matth. 18.17. Rom. 16.17. 2.Thessal. 3.6. Titum 3.10. 2.Ioan vers 10.
-
16
- Dat is, en houdt geen gemeynschap met sulcke lieden, maer vliedtse.
-
c
- Matth. 23.14. Titum 1.11.
-
18
- Dat is, looselick ende onbeschaemdelick haer voegen in deselve.
-
19
- D. met schoonspreken hare herten tot haer trecken, ende leydense waer sy willen, gelijck men doet de gene, die in den krijgh gevangen worden.
-
20
- Namel. die lichtveerdigh van sinnen ende ongestadigh zijn.
-
21
- Of, opgehoopt, D. die met het pack harer sonden, als eenen opgehoopten last, swaer beladen zijn.
-
22
- Namelick, sotte ende lichtveerdige, die by sulcke vrouwkens vele ende verscheydene gevonden worden.
-
23
- Namel. gelijck men de onvernuftige dieren voor sich henen drijft.
-
24
- Dat is, die uyt curieusheyt ende ongestadigheyt van sinnen altijt wat nieuws willen leeren, ende tot dien eynde leeraers soecken die hare curieusheyt souden voldoen.
-
25
- Namelick, van het ware ende oprecht fondament der Christelicke religie, in welck de rechte kennisse der sonden, ende den troost der conscientien tegen de sonde moet gesocht worden.
-
26
- Namel. overmits dat sulcke leeraers dat fondament noch selve niet en kennen, noch andere niet en leeren.
-
27
- Dit zijn de namen van de Egyptische tovenaers, die de mirakelen Mosis sochten krachteloos te maken, Exod. cap. 7. welcker namen in de Heylige Schrifture, Exod. 7.11. niet en staen uytgedruckt, maer worden van den Apostel, ofte uyt eenige Ioodsche schrijvers, ofte door eenige oude overleveringe van hant tot hant, hier verhaelt. Waer uyt men niet en mach besluyten, datter eenige onbeschrevene overleveringen, ofte traditien, souden zijn aengaende eenige hooftstucken der leere, alsoo dit alleen de historie aengaet. siet van deselve, Euseb. de praep. Euang. lib. 9. cap. 3. die uyt een Pythagorisch Philosooph Numenius dese namen verhaelt: gelijck oock Plinius lib. 30. cap. 1. van desen Iannes verhael doet. Waer uyt blijckt dat dese namen niet alleen onder de Ioden, maer oock onder de Heydenen doe bekent zijn geweest.
-
28
- Andere noemen hem Mambres.
-
29
- Namel. de leere des Euangeliums, ende den genen die dese waerheyt leeren ende voorstaen.
-
30
- Of, van sinnen, door hare boose genegentheden verblint zijnde.
-
31
- D. en zijn voor geen oprechte Leeraers van de leere des geloofs, ofte voor geloovige te houden. Siet 1.Corinth. 9.27.
-
32
- Namel. in aensien by de menschen, om die daer door te verleyden: hoewelse toenemen sullen in ’t boose, vers 13.
-
33
- D. hare dwase ende valsche leere: ofte hare geveynstheyt, ende schijnheyligheyt.
-
34
- Namel. der Egyptische toovenaers, te voren genoemt.
-
35
- Of, na getracht, D. my gestadelick volgende geleert, ende na gevolght. Of, verstaen, soo van my als van andere. Want Timotheus en was doe by Paulum noch niet als hy te Antiochien dese vervolginge leedt, Actor 16.1. Siet van dit woort Luce 1.3. ende 1.Tim. 4.6.
-
36
- Of, beleyt, Namel. soo in mijn leven aen te stellen, als in mijn ampt te bedienen.
-
37
- D. mijn ooghmerck ende wit, dat ick my altijt hebbe voorgestelt in mijne bedieninge.
-
38
- Ofte, getrouwigheyt, vertrouwen, stantvastigheyt in het geloove.
-
39
- Namel. soo tegen de tegensprekers, om haer te winnen ofte overtuygen, als tegen de broeders in ’t verdragen van hare swackheden.
-
40
- Namelick, soo tegen de vyanden, als tegen de vrienden betoont.
-
41
- Namel. in ’t verdragen van ongelijck, lasteringen, smaetheden, ende allerley vervolgingen.
-
42
- Namel. die ick geleden hebbe, ofte die my zijn aengedaen.
-
43
- Namel. niet in Syrien, maer in Pisidien gelegen, ontrent Iconien ende Lystren. Siet de historie hier van Actor. capp. 13. 14.
-
44
- Namel. noch vele andere dergelijcke. siet 2.Cor. 11.23, etc.
-
h
- Psalm 34.20. 2.Cor. 1.10.
-
i
- Matth. 16.24. Luce 24.26. Ioan. 17.14. Actor. 14.22. 1.Thessal. 3.3.
-
45
- D. die de Christelicke leere ofte religie stantvastelick willen belijden, beleven, ende verbreyden.
-
46
- Namel. van de godtloose menschen. Ende derhalven moeten sy haer daer toe bereyden, ende haer daer tegen met lijdtsaemheyt ende stantvastigheyt wapenen.
-
47
- Hoedanige zijn de tyrannen ende vervolgers.
-
48
- Gr. goochelaers, die de menschen met valsche leere gelijck als betooveren, Galat. 3.1.
-
49
- D. meer ende meer afwijcken van de suyvere leere, ende hoe langer hoe meer de menschen soecken te verleyden, ende de Godtsalige te haten, quellen, ende vervolgen.
-
50
- Dat is, alle listigheden ende vlijt aenwendende om de menschen te verleyden van den rechten wegh der saligheyt.
-
51
- Ofte, zijnde verleydt, selfs dwalende, op den dwaelwegh zijnde.
-
52
- Namel. dat het de rechte leere is. Ofte, dat u toebetrouwt is.
-
53
- Namelick, van my die een Apostel ben, van den Heere Christo selve beroepen, Galat. 1.1. ende in den derden hemel ben opgenomen geweest, 2.Cor. 12.2, etc. siet Cap. 2. vers 2.
-
54
- Namel. van uwe grootmoeder ende moeder in de Schrifture geoeffent zijnde. Siet Cap. 1. vers 5.
-
55
- Namel. met welcke mijne leere volkomelick over een komt, ende uyt welcke deselve genomen is, ende bevestight wort. Siet Actor. 26.22.
-
56
- Of, onderwijsen, dat is, u konnen leeren alle de wijsheyt, die den menschen noodigh is te weten, om tot de saligheyt te komen.
-
57
- D. de gantsche Schrifture, gelijck dit woort alle genomen wort, 1.Cor. 13. vers 2. waer door verstaen worden voornamelick de schriften des Ouden Testaments, van welcke de schriften des Nieuwen Testaments een naerder verklaringe zijn, ende die daerom mede daer onder begrepen worden, soo vele van deselve doe geschreven waren, als Paulus desen brief schreef, korts voor sijn doot, Cap. 4. vers 6. ’t welck oock van de andere, die doe noch niet geschreven en waren, desgelijcks moet verstaen worden. siet 2.Petr. 3.16. Apocal. 1.1. ende 22.16, etc.
-
58
- Gr. van Godt ingeblasen, D. door ingeven des Heyligen Geests, die een Geest der waerheyt is, ende de schrijvers van dese schriften in alle waerheyt geleyt heeft, datse niet en hebben konnen dwalen. siet Ioan. 16.13. 2.Petr. 1.20, 21.
-
59
- Namelick, van de hooftstucken der Christelicke religie.
-
60
- Of, bestraffinge, overtuyginge, Namel. van dwalingen ende valsche leeringen.
-
61
- Namel. des levens, ende der quade zeden.
-
62
- D. leert volkomelick wat recht ende onrecht is, eerlick ende oneerlick, ende hoe men matighlick, rechtveerdelick, ende Godtsalighlick moet leven in dese werelt, Titum 2.12.
-
63
- Siet van dit woort 1.Timoth. 6.11.
-
64
- Volkomelick daer uyt leere ende versta alle de deelen van sijn ampt.
-
65
- Dat is, van alles wel voorsien.
|