26
Ende sy Ga naar margenoot90 wederom ontwaken mochten uyt Ga naar margenoot91 den strick des duyvels, onder welcken sy Ga naar margenoot92 gevangen waren Ga naar margenoot93 tot sijnen wille.
|
-
margenoot1
- Siet van dese benaminge 1.Cor. 4. vers 17. 1.Tim. 1.2. ende 2.Tim. 1.2.
-
margenoot2
- Of, sterck, Dat is, met sterckte ende kracht aengedaen, Namel. om den arbeyt des diensts te verdragen, ende te lijden allerley verdruckingen met stantvastigheyt.
-
margenoot4
- Dat is, die Godt ons bewesen ende betuyght heeft door Iesum Christum.
-
margenoot5
- Gr. door vele getuygen, gelijck 2.Cor. 2. vers 4. ende 3.11. Dat is, dat ghy openbaerlick hebt gehoort in tegenwoordigheyt van soo vele mijne toehoorders, die alle getuygen konnen, dat het gene ghy leert, ghy het selve van my gehoort ende ontfangen hebt.
-
margenoot7
- Namel. in ’t bewaren ende voorstellen van de suyvere leere, ende in het bedienen van haer ampt.
-
margenoot8
- D. die niet alleen in de leere wel zijn geoeffent, maer oock bequaemheyt hebben om deselve stichtelick voor te dragen.
-
margenoot9
- Gr. lijdt quaet, gelijck oock vers 9. ende cap. 4. vers 5.
-
margenoot10
- Dat is, den Heere Christo, ende onder Christo, dient in een geestelicke oorloge, tegen sijne ende sijner uytverkorener vyanden. siet 2.Cor. 10. versen 3, 4, etc. 1.Timoth. 1.18. Want een recht krijghsman en moet hem geenen arbeyt, moeyte, ongemack, noch perijckelen ontsien.
-
margenoot11
- D. gelijck de krijghslieden haer niet en konnen bemoeijen met koopmanschap, ambachten, ofte lantbouwinge, waer door de leeftocht ofte kost gemeenlick gewonnen wort, maer altijt moeten passen op hare wachten, tochten, ende andere diensten den krijgh aengaende, na het bevel van hare Overste, soo moet oock een getrouw Leeraer des Euangeliums desgelijcks doen, ende hem met geen andere wereltlicke dingen bemoeijen, om sijn ampt getrouwelick te bedienen, op dat hy Gode aengenaem mach zijn, 2.Cor. 5.9.
-
margenoot13
- Namelick, met worstelen, loopen, ofte dergelijcke strijden, die om prijs wierden aengestelt. Siet 1.Corinth. 9.24.
-
margenoot14
- D. en ontfanght niet den prijs, welcke gemeenlick een gevlochten kroone was.
-
margenoot15
- D. volgens de keuren op soodanige strijden gestelt, soo hy die niet behoorlick voldaen en heeft.
-
margenoot16
- D. gelijck een lantbouwer eerst moet ploegen, eggen, zaeijen, wieden, maeijen, planten, nat maken, etc. eer hy vruchten kan genieten, alsoo moet oock een Leeraer des Euangeliums eerst vlijtigen arbeyt aenwenden, eer hy eenige vrucht kan genieten ofte voor de gemeente, ofte voor hemselven, Psalm 126.6. Iesa. 65.23. Matth. 13.3, etc. 1.Cor. 9.10.
-
margenoot17
- D. wil seggen met dese gelijckenissen, om u deselve toe te passen in uwen dienst.
-
margenoot18
- Doch alsoo wy van naturen niet en konnen begrijpen die dingen die des Geests Godts zijn, ende geestelick onderscheyden worden, 1.Cor. 2.14. soo bidde ick Godt, dat hy u, soo in dese als in alle andere dingen de saligheyt ende u ampt aengaende, uw’ verstant wil verlichten om alles volkomelick ende recht te begrijpen.
-
margenoot19
- D. weest altijt gedachtigh om dien artijckel des geloofs dickwils te overdencken ende neerstelick in te scherpen, soo tot uwen ende der gemeynten troost, als tot wederlegginge der valsche leeraers, die de opstandinge loochenen. siet 1.Cor. 15.12, 13, etc. ende hier vers 18.
-
margenoot20
- Ofte, dat Iesus Christus, die uyt den dooden opgeweckt is, uyt den zade Davids is.
-
margenootd
- 2.Sam. 7.12. Psalm 132.11. Iesa. 11.1. Mat. 1.1. Actor. 2.30. ende 13.23. Rom. 1.3.
-
margenoot21
- D. na de leere des Euangeliums, die ick altijt ende stantvastelick hebbe geleert, waer van desen artijckel een van de voornaemste is.
-
margenoot22
- Gr. in welcke. Een Hebreeusche wijse van spreken.
-
margenootf
- Ephes. 3.1. ende 4.1. Philip. 1.7. Coloss. 4.3, 18. 2.Timoth. 1.8.
-
margenoot23
- D. soo veel ende soo verre, dat ick daerom hier te Roomen ben gevangen gebracht ende met een keten gebonden ende bewaert worde, om van den Keyser gericht te worden.
-
margenoot24
- D. worde alsoo gehandelt, als of ick eenige boose feyten bedreven hadde.
-
margenoot25
- D. de predicatie des Euangeliums gaet evenwel voort, niet tegenstaende mijne gevangenisse. siet Philip. 1. versen 12, 13.
-
margenoot26
- Dat is, ten besten ende dienst der uytverkorene, niet om daer mede voor haer te voldoen tot harer versoeninge met Godt: want dat heeft Christus alleen ende volkomelick gedaen, Iesa. 63.3. Actor. 4.12. 1.Timoth. 2.5. maer tot stichtinge ende versterckinge der selve in het geloove. Siet Coloss. cap. 1. vers 24.
-
margenoot27
- Namelick, in den geloove gesterckt zijnde door mijne stantvastigheyt in het lijden om des Euangeliums wille.
-
margenoot28
- D. die Christus ons verdient ende verkregen heeft, ende die den uytverkorenen om Christi wille geschoncken wort.
-
margenoot29
- Siet 1.Timoth. 1.15. ende 3.1. ende 4.9. Titum 3.8.
-
margenoot30
- D. om sijnent wille, onschuldelick sullen verdruckt ofte gedoot worden, Rom. 8. vers 36. 2.Corinth. 4.10. gelijck in het volgende vers naerder verklaert wort.
-
margenooth
- Rom. 8.17. 2.Corinth. 4.10. Philip. 3.10. 1.Petr. 4.13.
-
margenoot32
- Namelick, allerley verdruckingen, met lijdtsaemheyt ende stantvastigheyt in het geloove.
-
margenoot33
- Gr. als Koningen heerschen, ofte, regneeren.
-
margenooti
- Matth. 10.33. Marc. 8.38. Luce 9.26. ende 12.9.
-
margenoot34
- Namel. Christum, ofte sijne leere. siet Matth. 10.33.
-
margenoot35
- Namel. in hem stantvastelick aen te hangen ende te belijden, ofte in hem getrouwelick te dienen. Ofte, ongeloovigh zijn, D. niet en gelooven, ofte betrouwen op sijne beloften.
-
margenoot36
- Namel. evenwel, in alle sijne woorden, dreygementen ende beloften, Rom. 3.3, 4.
-
margenoot37
- D. yet doen dat tegen de volmaecktheyt sijner nature strijt: gelijck het soude zijn, indien hy yet soude seggen, ofte belooven, ofte dreygen, ende dat selve niet en soude volbrengen, Num. 23. vers 19.
-
margenoot38
- Ofte, doet haer dese dingen gedencken, Namel. deselve by alle gelegentheden de gemeynte inscherpende.
-
margenoot39
- D. uyt des Heeren Iesu Christi name, ende als in sijne tegenwoordigheyt, soo lief als sy den Heere hebben.
-
margenoot41
- D. tot geene stichtinge der gemeynte in den geloove, ofte Godtsaligheyt.
-
margenoot42
- Dat is, verwerringe, ontstichtinge, verswackinge des geloofs, ofte oock afkeeringe van de gesonde leere.
-
margenoot43
- D. na lange beproevinge door arbeyt ende verdruckingen getrouw ende oprecht bevonden.
-
margenoot44
- Namelick, in het werck des Heeren, in het prediken van Godts woort, in alle neerstigheyt ende getrouwigheyt.
-
margenoot45
- D. die van wegen eenige nalatigheyt, onsuyverheyt, ofte ontrouwigheyt hem niet en behoeft te schamen.
-
margenoot46
- Dat is, de suyvere ende waerachtige leere des Euangeliums. Siet 2.Corinth. 6.7. Coloss. 1.5. Iacob. 1.18.
-
margenoot47
- Dat is, ordentlick alle de hooftstucken ende leden des selven voorstelt, ende toepast, na het begrijp ende de gelegentheyt der toehoorders. Een gelijckenisse genomen, ofte van de Priesters des Ouden Testaments, die de beesten tot offerande geslachtet, bequamelick ontleedden, ende verdeylden: ofte van de huyshouders, die den huysgenooten hare spijse voorsnijden ende uytdeelen, een yegelick na sijne gelegentheyt. Siet 1.Corinth. 3.2. Hebr. 5.12, etc.
-
margenootl
- 1.Tim. 1.4. ende 4.7. ende 6.20. Titum 1.14. ende 3.9.
-
margenoot48
- Gr. staet om, D. wacht u niet alleen daer van, maer bestraft ende belet het oock in andere.
-
margenoot49
- D. dat tot de Godtsaligheyt niet en voordert, maer veel meer hinderlick is: ende derhalven Godtsalige Leeraers niet en betaemt.
-
margenoot51
- Namel. indien dat in haer eens plaetse grijpt, ende men haer niet terstont tegen en gaet.
-
margenoot53
- D. valsche leere, diese met sulck ydel roepen ende menschelicke welsprekentheyt opproncken ende instampen.
-
margenoot54
- D. verspreyt worden door het lichaem van de gemeynte ende het selve verderven. Een gelijckenisse genomen van in-etende geswellen ofte accidenten, die het vleesch des lichaems verteeren, ende altijt voort kruypen, gelijck het volgende woort verklaert.
-
margenoot55
- Gr. gangraina, welck accident eygentlick niet en is het gene men kancker noemt, hoewel het selve oock altijt als kancker voort kruypt, ende ’t vleesch verteert: maer het gene men gemeynlick noemt het vyer, ofte koudt vyer, ’t welck seer haestlick voort spruyt ende het vleesch het leven ende gevoelen beneemt, ’t en zy dat men het selve terstont soeckt wech te nemen.
-
margenoot56
- Van desen siet 1.Timoth. 1.20. Hy noemt hier de voornaemste ydelroepers, op datse bekent zijnde te beter mogen gemijdet worden.
-
margenoot57
- D. van de rechtsinnige leere des Euangeliums, diese te voren beleden hadden.
-
margenoot58
- Dat is, datter dan geen opstandinge des vleeschs en sal wesen: ende dat al wat de Schrifture seght van de opstandinge, verstaen moet worden van de geestelicke opstandinge der zielen uyt den doot der sonden.
-
margenoot59
- Dat is, haer historische kennisse ende toestemminge, diese gehadt hebben van de rechte leere. Siet van sulck geloove Matth. 13.21. Iacob. 2. vers 19.
-
margenoot60
- Namelick, hoewel sommige van de waerheyt afwijcken, ende sommiger geloove verkeert wort, soo en moeten wy ons daer aen niet stooten, als of der uytverkorene saligheyt in het onseker stonde, alsoo daer uyt blijckt, dat de soodanige niet en zijn geweest uyt het getal der uytverkorene, die niet en konnen verleyt worden, Matth. 24. vers 24.
-
margenoot61
- Dat is, het voornemen Godts der eeuwiger verkiesinge, het welck vast ende onveranderlick is, Iesa. 14.27. ende 46.10. Malach. 3.6. Iacob. 1.17. ende gelijck een welgeleght fondament van een gebouw onbeweeghlick is: op welck voornemen als op een vast fondament de saligheyt der uytverkorene steunt: ende wort dit fondament gestelt tegen het gene te voren geseght is dat sommiger geloove verkeert, ofte omgekeert wort, gelijck een huys dat geen vast fondament en heeft. Siet Matth. cap. 7. vers 24, etc. Luce 10.20.
-
margenoot62
- Dat is, is bestendigh, vast, ende seker, 1.Corinth. 16.13. 2.Corinth. 1.24. Philip. 1.27. ende 4.1.
-
margenoot63
- D. dit teecken, waer mede het boeck des levens, in het welck de namen der uytverkorene zijn geschreven, als met eenen zegel bevestight is. Ende waer mede het getal der uytverkorene in de voorwetenschap Godts, als in een toegesloten boeck verzegelt is, Apocal. 22.10. Ofte, waer door bekent gemaeckt wort of yemant van Godt is uytverkoren, ofte niet. Apocal. cap. 7. versen 3, 4.
-
margenoot64
- Dat is, weet, wie hy voor de sijne houdt, uytverkoren heeft, ende lief heeft, Psalm 1.6. Matth. 7.23. Ioan. 13.18. ende maeckt oock dickwils, dat sommige die van de menschen voor uytverkorene aengesien waren, door hare afwijckinge van de gesonde leere, ende tot godtloosheyt vervallende, bekent worden soodanige noyt geweest te zijn. Siet Numer. 16.5. ende 1.Ioan. 2. vers 19.
-
margenoot65
- Dat is, die hem uytgeeft voor een geloovigh Christen, ende volgens dien uytverkoren van Godt.
-
margenoot66
- Dat is, van allerley sonde, welcke is ongerechtigheyt, 1.Ioan. 3.4. ende in het bysonder van valsche leere, gelijck daer was de ketterije van Hymeneus ende Philetus. Dit is dan een kenteecken van onse verkiesinge, als wy van sonde ende valsche leere afwijcken, de ware Godtsaligheyt betrachten, ende by de suyvere leere volstandelick blijven. Ende die sulcks niet en doet, en kan niet versekert zijn dat hy verkoren is.
-
margenoot67
- Dat is, gelijck in een groot huys ofte palleys, dat van een rijck ofte machtigh man bewoont wort, allerley vaten zijn van verscheyden stoffe, weerdije, ende gebruyck, alsoo worden oock in de uyterlicke ende sienlicke gemeynte, welcke het huys Godts is, 1.Timoth. cap. 3. vers 15. gevonden, niet alleen oprechte geloovige, van Godt uytverkoren tot sijner eere, maer oock huychelaers, die noyt van Godt voor de sijne gekent en zijn, ende tot sijner tijt ontdeckt worden. Siet Matth. 3.12. ende 13. versen 26, 47, ende cap. 22. versen 11, 14. ende 25.1.
-
margenoot68
- Dat is, die gebruyckt worden tot eerlicke, ofte treffelicke diensten. Daer by worden de uytverkorene vergeleken.
-
margenoot69
- Dat is, die gebruyckt worden tot slechte ende vuyle diensten. By dese worden vergeleken de huychelaers ende verworpene. Siet dergelijcke Rom. 9. vers 21.
-
margenoot70
- Daer mede wort niet te kennen gegeven, dat yemant door sijn eygen kracht hem soude konnen reynigen: want dat moet geschieden door de genade des Heyligen Geests, die als reyn water ons reynight, Ezech. 36.25. 1.Cor. 6.11. maer dat wy niet en moeten sien op andere die afvallen, om ons daer aen te stooten, maer dat elck een hemselven soo moet dragen in reynigheyt, dat hy hier door van sijne verkiesinge mach versekert zijn.
-
margenoot71
- Namel. lieden, die vaten zijn ter oneere, Dat is, van de godtloose ende verworpene huychelaers, ende van dese verleyders, als daer Hymeneus ende Philetus waren. Ofte, van dese dingen, die by dese lieden gevonden worden, D. van dese hare dwalingen, ydel roepen, ende godtloosheyt.
-
margenoot72
- D. daer van afstant doet, ofte hem wacht om daer mede niet besmet te worden.
-
margenoot73
- D. sal daer mede betoonen, dat hy waerlick sulck een vat, D. uytverkoren is, ende sal daer voor erkent worden. Siet dergelijcke wijse van spreken Ioan. 15.8.
-
margenoot74
- D. gereynight van de vuyligheyt der sonden, ende ten dienste des Heeren toege-eygent.
-
margenoot75
- D. dat tot eerlicke ende treffelicke diensten van den heere des huys kan gebruyckt worden.
-
margenoot76
- D. tot eenen heyligen ende Godtsaligen wandel, ende tot oeffeninge van allerley goede wercken.
-
margenoot77
- Namel. van Godt, door sijne genade, 1.Cor. 4. vers 7. Ephes. 2.10.
-
margenoot78
- D. die de jonge lieden meest onderworpen zijn, als daer zijn eergierigheyt, moedigheyt, ongestadigheyt, ydele eere, wellustigheyt, ende dergelijcke.
-
margenoot80
- D. met de oprechte geloovige, Namelick, voornamelick: want andersins moeten wy oock met alle menschen in vrede leven, Rom. 12.18.
-
margenoot82
- Gr. ongeleert, D. die ons niet en konnen leeren dat tot onser stichtinge dient ofte noodigh is.
-
margenoot85
- Gr. vechten, gelijck in het voorgaende vers, D. om ydele dingen veel krackeels maken, ofte de waerheyt met twistigh kibbelen voorstaen.
-
margenoot86
- Ofte, het quaet, Namel. van lasteringe ende vervolginge.
-
margenoot87
- Namel. de gesonde leere des Euangeliums: Of, die van een tegenstrijdigh gevoelen zijn.
-
margenoot88
- Hier mede wort aengewesen hoe swaerlick dat yemant van dwalingen tot de kennisse der waerheyt kan gebracht worden.
-
margenoot90
- Het Griecks woort beteeckent eygentlick wederom nuchteren te worden uyt de dronckenschap. Een gelijckenisse van het lichaem genomen, om de ziele toe te passen.
-
margenoot91
- D. uyt de onwetenheyt, dwalingen, ofte ketterijen, daer mede de satan haer verstrickt houdt.
-
margenoot92
- Het Griecks woort beteeckent levendigh gevangen te worden, gelijck de wilde beesten van de jagers in de stricken ofte netten gevangen worden.
-
margenoot93
- D. om den wille des satans te doen, waer toe sy van Godt door een rechtveerdigh oordeel zijn over gegeven, Ioan. 8.44. Ephes. 2.2.
|