Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 D’Apostel wijst aen hoe de vermaningen tegen oude ende jonge moeten geschieden. 3 beveelt dat men alle rechte weduwen eere. 4 Maer den kinderen ende kints kinderen, datse hare weduwen ende voorouderen selve onderhouden. 9 Beschrijft daer na den ouderdom, ende andere hoedanigheden der weduwen die tot den dienst der gemeynte bequaem zijn. 11 maer wil dat de jonge weduwen hier in voorby gegaen worden. 14 ende dat sy trouwen. 17 Hy komt daerna tot de Ouderlingen, ende wijst aen wat eere men haer schuldigh is. 19 Dat | |
[Folio 121v]
| |
men oock geen beschuldingen tegen haer sal aennemen dan onder getuygen. 21 Betuyght voor Godt ende de Heylige Engelen, dat hy hier in handele sonder toegenegentheyt. 23 wil oock dat hy niet langer water en drincke. 24 ende besluyt met eene verklaringe waer door deselve Ouderlingen konnen bekent worden. | |
1Ga naar margenoota EEnen Ga naar margenoot1 ouden [man] en Ga naar margenoot2 bestraft niet hardelick, maer vermaent [hem] als eenen vader: de jonge, als broeders: | |
2De oude [vrouwen,] als moeders: de jonge, als susters, in alle reynigheyt. | |
4Maer soo eenige weduwe Ga naar margenoot5 kinderen heeft, ofte kints kinderen, dat Ga naar margenoot6 die leeren eerst aen Ga naar margenoot7 haer eygen huys Godtsaligheyt oeffenen, Ga naar margenootb ende den voor-ouderen Ga naar margenoot8 weder vergeldinge doen. Want dat is goet ende aengenaem voor Godt. | |
5Ga naar margenootc Die nu waerlick weduwe is, ende Ga naar margenoot9 alleen gelaten, Ga naar margenootd die Ga naar margenoot10 hoopt op Godt, ende Ga naar margenoot11 blijft in smeeckingen ende gebeden nacht ende dagh. | |
7Ende beveelt dit, op dat sy onberispelick zijn. | |
8Ga naar margenoote Doch Ga naar margenoot13 so yemant de sijne, ende voornamelick [sijne] huysgenooten niet en versorght, die heeft het geloove Ga naar margenoot14 verloochent, ende is erger Ga naar margenoot15 dan een ongeloovige. | |
9Dat een weduwe Ga naar margenoot16 gekoren worde niet minder dan van sestigh jaren, welcke Ga naar margenoot17 eenes mans vrouwe geweest zy: | |
10Getuygenisse hebbende van goede wercken: soo sy kinderen opgevoedt heeft, Ga naar margenootf soo sy [geerne] heeft geherberght, Ga naar margenootg soo sy der heyligen Ga naar margenoot18 voeten heeft gewasschen, soo sy den verdruckten genoeghsame hulpe gedaen heeft, soo sy alle goet werck Ga naar margenoot19 na getracht heeft. | |
11Maer de jonge weduwen en Ga naar margenoot20 neemt niet aen: want als sy Ga naar margenoot21 weeldrigh geworden zijn Ga naar margenoot22 tegen Christum, soo willen sy houwelicken: | |
12Ga naar margenoot23 Hebbende [haer] oordeel, om dat sy Ga naar margenoot24 [haer] eerste geloove hebben te niete gedaen. | |
13Ende Ga naar margenoot25 met eenen oock leeren sy ledigh omgaen by de huysen: ende zijn niet alleen ledigh, maer oock Ga naar margenooth klapachtigh, ende ydele dingen doende, sprekende ’t gene niet en betaemt. | |
14Ga naar margenoot26 Ick wil dan dat de jonge [weduwen] Ga naar margenooti houwelicken, kinderen teelen, ’t huys regeeren, geen oorsake van lasteringe Ga naar margenoot27 aen de wederpartije en geven. [kolom] | |
15Want Ga naar margenoot28 eenige hebben haer alreede Ga naar margenoot29 afgewendt achter den satan. | |
16Soo eenigh geloovigh [man,] ofte geloovige [vrouwe] Ga naar margenoot30 weduwen heeft, dat die haer genoeghsame hulpe doe, ende dat de gemeynte niet beswaert en worde, op dat Ga naar margenoot31 sy de gene die Ga naar margenoot32 waerlick weduwen zijn genoeghsame hulpe doen mach. | |
17Ga naar margenootk Dat de Ouderlingen die wel regeeren Ga naar margenoot33 dobbeler eere weerdigh geacht worden, Ga naar margenoot34 voornemelick die arbeyden in ’t woort ende leere. | |
18Want de Schrift seght, Ga naar margenootl Ga naar margenoot35 Eenen dorschenden osse en sult ghy niet muylbanden. Ende, Ga naar margenootm Ga naar margenoot36 De arbeyder is sijnen loon weerdigh. | |
19Tegen eenen Ouderlingh Ga naar margenoot37 en neemt geen beschuldinge aen, anders Ga naar margenootn dan onder twee ofte drie getuygen. | |
20Ga naar margenoot38 Die sondigen, bestraft in tegenwoordigheyt van alle, op dat oock de andere vreese mogen hebben. | |
21Ga naar margenooto Ick betuyge voor Godt, ende den Heere Iesu Christo, ende de uytverkorene Engelen, dat ghy Ga naar margenoot39 dese dingen onderhoudt Ga naar margenootp Ga naar margenoot40 sonder voor-oordeel, niets doende na Ga naar margenoot41 toegenegenheyt. | |
22Ga naar margenootq En leght niemant Ga naar margenoot42 haestelick de handen op, noch en hebt geen gemeynschap Ga naar margenoot43 aen anderer sonden: bewaert u selven Ga naar margenoot44 reyn. | |
23En drinckt niet langer water Ga naar margenoot45 [alleen,] maer gebruyckt een weynigh wijns, Ga naar margenootr om uwe mage, ende uwe menighvuldige Ga naar margenoot46 swackheden. | |
24Van sommige menschen zijn de sonden Ga naar margenoot47 te voren Ga naar margenoots openbaer, ende gaen voren Ga naar margenoot48 tot [hare] veroordeelinge: ende in sommige oock Ga naar margenoot49 volgen sy naer. | |
25Desgelijcks oock de goede wercken zijn te voren openbaer, ende Ga naar margenoot50 daer het anders mede gelegen is, en konnen niet verborgen worden. | |
[Folio 122r]
| |
|