Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Den Apostel verklaert dat hy voor haer bekommert zijnde, Timotheum hadde gesonden om haer in ’t geloove te verstercken. 3 ende te vertroosten in de verdruckingen, daer toe de geloovige gestelt zijn. 6 Doch dat hy seer verblijdt was geweest door de wederkomste Timothei, verstaende hare stantvastigheyt ende welstant. 9 Waer over hy Godt danckt, ende bidt dat hy tot volmakinge hares geloofs, gelegentheyt van Godt mochte krijgen om weder tot haer te komen. 12 Ende besluyt dit Capittel ende eerste deel des Sendtbriefs, met een ernstigh gebedt tot Godt, dat sy overvloedigh mogen worden in liefde ende heylighmakinge, tegen de toekomste Christi met alle sijne heylige. | |
1DAerom Ga naar margenoot1 [dese begeerte] niet langer konnende verdragen, hebben wy geerne willen te Athenen alleen gelaten worden: | |
2Ende hebben gesonden Ga naar margenoota Timotheum onsen broeder, ende Godts dienaer, ende onsen mede-arbeyder Ga naar margenoot2 in den Euangelio Christi, om u te verstercken, ende u te vermanen Ga naar margenoot3 van uw’ geloove: | |
3Ga naar margenootb Op dat niemant Ga naar margenoot4 beweeght en worde in dese verdruckingen. Want ghy weet selve, Ga naar margenootc dat wy Ga naar margenoot5 hier toe Ga naar margenoot6 gestelt zijn. | |
4Want oock doe wy by u waren, Ga naar margenoot7 voorseyden wy u, dat wy souden verdruckt worden, gelijck oock geschiet is, ende ghy weet het. | |
5Daerom oock Ga naar margenoot8 [dese begeerte] niet langer konnende verdragen, hebbe ick Ga naar margenoot9 [hem] gesonden om uw’ geloove te verstaen: of niet misschien Ga naar margenoot10 de versoecker u soude versocht hebben, ende Ga naar margenoot11 onsen arbeyt Ga naar margenoot12 ydel soude wesen. | |
6Maer als Timotheus nu van u-lieden tot ons Ga naar margenoot13 gekomen was, ende ons de goede boodtschap gebracht hadde Ga naar margenoot14 van uw’ geloove ende liefde, ende dat ghy altijt goede gedachtenisse van ons hebt, seer begeerigh zijnde om ons te sien, gelijck wy oock om u-lieden: | |
7Soo zijn wy daerom, broeders, over u in alle onse verdruckinge ende noot vertroost geworden Ga naar margenoot15 door uw’ geloove: | |
9Want wat dancksegginge konnen wy Gode tot vergeldinge weder geven voor u, van wegen alle de blijdtschap, waer mede wy ons om uwent wille verblijden Ga naar margenoot18 voor onsen Godt, | |
10Ga naar margenootd Nacht ende dagh seer overvloedelick biddende Ga naar margenoot19 om uw’ aengesicht te mogen sien, ende Ga naar margenoot20 te volmaken het gene aen uw’ geloove gebreeckt? | |
11Doch onse Godt ende Vader selve, ende onse Heere Iesus Christus rechte onsen wegh tot u. | |
12Ende de Heere Ga naar margenoot21 vermeerdere u, ende make [u] overvloedigh in de liefde tegen malkanderen, ende tegen alle, gelijck Ga naar margenoot22 wy oock zijn tegen u: | |
13Ga naar margenoote Op dat hy uwe herten verstercke om onberispelick te zijn in heylighmakinge, voor onsen Godt ende Vader, Ga naar margenoot23 in de toekomste onses Heeren Iesu Christi met alle Ga naar margenoot24 sijne heylige. [kolom] |
|