Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Paulus gaet voort in ’t verklaren van sijne oprechtigheyt ende stantvastigheyt in het voortplanten des Euangeliums onder haer. 6 geen menschen eere noch voordeel by haer soeckende, hoewel hy haer als een Apostel Christi, wel lastigh hadde konnen zijn. 10 Stelt haer voor oogen hoe vriendelick ende heylighlick hy met haer heeft gehandelt, om haer te bewegen tot eenen wandel den Euangelio weerdigh. 13 ende hoe sy sijn woort als Godts, ende niet als eens menschen woort hebben aengenomen. 14 ende navolgers zijn geworden der gemeynten in Iudea, die oock van de hardtneckige Ioden, hare lantslieden vervolght zijn. 15 welcke Ioden, na dat sy Christum gedoot hebben, hare sonden vervullen, ende op welcke de toorne Godts tot den eynde is gekomen. 17 Betuyght daer na sijne groote begeerte om haer weder te sien. 19 dewijle sy sijnen roem ende heerlickheyt zijn in de toekomste Christi. | |
1Ga naar margenoota WAnt ghy weet selve, broeders, onsen Ga naar margenoot1 ingangh tot u, dat die niet Ga naar margenoot2 ydel en is geweest: | |
2Maer hoewel wy te voren geleden hadden, ende oock ons smaetheyt aengedaen was, gelijck ghy weet, Ga naar margenootb Ga naar margenoot3 te Philippis, soo hebben wy [nochtans] vrymoedigheyt gebruyckt Ga naar margenoot4 in onsen Godt om het Euangelium Godts Ga naar margenootc tot u te spreken Ga naar margenoot5 in veel strijts. | |
3Want Ga naar margenoot6 onse vermaninge en is niet geweest Ga naar margenoot7 uyt verleydinge, noch Ga naar margenoot8 uyt onreynigheyt, Ga naar margenoot9 noch met bedrogh: | |
4Maer gelijck wy van Godt Ga naar margenoot10 beproeft zijn geweest, dat ons het Euangelium soude Ga naar margenoot11 toebetrouwt worden, alsoo spreken wy, Ga naar margenootd niet als menschen behagende, maer Gode die onse Ga naar margenoot12 herten beproeft. | |
5Want wy en hebben noyt met Ga naar margenoot13 pluymstrijckende woorden omgegaen, gelijck ghy weet, noch met [eenigh] Ga naar margenoot14 bedecksel van gierigheyt: Ga naar margenoote Godt is getuyge. | |
6Noch soeckende eere uyt menschen, noch van u, noch van andere: Ga naar margenootf hoewel wy [u] Ga naar margenoot15 tot last konden zijn als Christi Apostelen: | |
7Maer wy zijn Ga naar margenoot16 vriendelick geweest in het midden van u, gelijck als een voedster hare kinderen koestert: | |
8Alsoo wy, Ga naar margenoot17 tot u seer genegen zijnde, hebben u geerne willen mededeelen niet alleen het Euangelium Godts, maer oock Ga naar margenoot18 onse eygene zielen, daerom dat ghy ons Ga naar margenoot19 lief geworden waert.[kolom] | |
9Ga naar margenootg Want ghy gedenckt, broeders, onsen arbeyt ende moeyte: want nacht ende dagh Ga naar margenoot20 werckende, op dat wy niemant onder u en souden lastigh zijn, hebben wy het Euangelium Godts onder u gepredickt. | |
10Ghy zijt getuygen, ende Godt, hoe heylighlick, ende rechtveerdelick, ende onberispelick wy u, die geloovet, Ga naar margenoot21 geweest zijn. | |
11Gelijck ghy weet hoe wy een yegelick van u, als een vader sijne kinderen, vermaenden ende vertroosteden, | |
12Ende betuyghden Ga naar margenooth dat ghy soudt wandelen Ga naar margenoot22 weerdighlick Gode, die u roept tot sijn Koninckrijck ende heerlickheyt. | |
13Daerom dancken wy oock Godt sonder ophouden, dat als ghy het woort Ga naar margenoot23 der predikinge Godts van ons Ga naar margenoot24 ontfangen hebt, ghy datGa naar margenoot25 aengenomen hebt, niet [als] der menschen woort, maer (gelijck het waerlick is) [als] Godts woort, Ga naar margenoot26 dat oock werckt in u die geloovet. | |
14Want ghy, broeders, zijt navolgers geworden der gemeynten Godts, die in Iudea zijn, Ga naar margenoot27 in Christo Iesu: dewijle oock ghy het selve geleden hebt van uwe Ga naar margenoot28 Ga naar margenooti eygene medeburgers, gelijck als sy van de Ioden: | |
15Ga naar margenootk Welcke oock Ga naar margenoot29 gedoot hebben den Heere Iesum, Ga naar margenootl ende hare Ga naar margenoot30 eygene Propheten: ende ons hebben Ga naar margenoot31 vervolght, ende Gode niet en behagen, ende Ga naar margenoot32 alle menschen tegen zijn: | |
16Ga naar margenootm Ende verhinderen ons Ga naar margenoot33 te spreken tot de Heydenen, dat sy saligh mochten worden, op dat sy Ga naar margenoot34 alle tijt hare sonden Ga naar margenoot35 vervullen souden. Ende Ga naar margenoot36 de toorn is over haer gekomen Ga naar margenoot37 tot den eynde. | |
17Maer wy, broeders, Ga naar margenoot38 van u Ga naar margenoot39 berooft geweest zijnde Ga naar margenoot40 voor een kleyne wijle tijts, Ga naar margenoot41 na het aengesicht, niet na het herte, hebben ons te overvloediger beneerstight om uwe aengesicht Ga naar margenoot42 te sien Ga naar margenoot43 met groote begeerte. | |
18Ga naar margenootn Daerom hebben wy willen tot u komen (immers ick Paulus) Ga naar margenoot44 eenmael ende andermael, maer de Sanatas Ga naar margenoot45 heeft ons belet: | |
19Ga naar margenooto Want welcke is Ga naar margenoot46 onse hope, ofte blijdtschap, ofte Ga naar margenoot47 kroone des roems? Ga naar margenoot48 En | |
[Folio 117r]
| |
zijt ghy die oock niet voor onsen Heere Iesu Christo in sijne toekomste? | |
20Want ghy zijt onse heerlickheyt ende blijdtschap. |
|