Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij1 Den Apostel, na sijne gewoonte, de gronden van de leere tot hier toe voorgestelt hebbende, komt in de twee volgende Capittelen tot de vermaningen van Godtsaligheyt, ende voor al vermaent hy haer in ’t gemeyn, dat sy soecken souden het gene dat in den hemel is. 3 waer van sy nu wel eenige beginselen hebben, maer de volle besittinge in de openbaringe Christi verwachten. 5 Stelt haer daer na den wegh voor oogen, die daer toe leydet, namelick de doodinge des ouden mensches met sijne leden, ofte ondeughden, die hy verhaelt. 10 ende de aentreckinge des nieuwen mensches, die na Godts beelt geschapen is, met sijne geestelicke deughden. 16 Voeght daer by eenige middelen daer toe dienstigh, als daer zijn, rijcke inwooninge van Godts woort onder haer, singen van psalmen, ende dergelijcke. 17 Vermaent haer dat sy alles richten tot Godes eere. 18 Komt daer na tot de bysondere plichten, namelick der vrouwen ende mannen tegen malkanderen. 20 der kinderen tegen hare ouders, ende der vaders tegen hare kinderen. 22 ende eyndelick der dienstknechten tegen hare heeren. | |
[Folio 115r]
| |
1Ga naar margenoot1 INdien ghy dan met Christo opgeweckt zijt, soo soeckt de dingen Ga naar margenoot2 die boven zijn, Ga naar margenoota daer Christus is sittende aen de rechter [hant] Godts: | |
2Ga naar margenoot3 Bedenckt de dingen die boven zijn, niet Ga naar margenoot4 die op de aerde zijn. | |
3Ga naar margenootb Want Ga naar margenoot5 ghy zijt gestorven, ende Ga naar margenoot6 uw’ leven is met Christo Ga naar margenootc Ga naar margenoot7 verborgen in Gode. | |
4Ga naar margenootd Wanneer [nu] Christus Ga naar margenoot8 sal geopenbaert zijn, Ga naar margenoot9 die ons’ leven is, dan sult oock ghy met hem geopenbaert worden in heerlickheyt. | |
5Ga naar margenoote Ga naar margenoot10 Doodet dan Ga naar margenootf Ga naar margenoot11 uwe leden Ga naar margenoot12 die op de aerde zijn, [namelick] hoererije, Ga naar margenoot13 onreynigheyt, Ga naar margenootg Ga naar margenoot14 [schandelicke] beweginge, quade begeerlickheyt, ende de gierigheyt, Ga naar margenooth welcke is Ga naar margenoot15 afgodendienst. | |
6Ga naar margenooti Om welcke Ga naar margenoot16 de toorne Godts komt over Ga naar margenoot17 de kinderen der ongehoorsaemheyt: | |
7Ga naar margenootk In dewelcke oock ghy Ga naar margenoot18 eertijts hebt gewandelt, doe ghy in deselve leefdet. | |
8Ga naar margenootl Maer nu leght oock ghy dit alles af, [namelick] Ga naar margenoot19 gramschap, toornigheyt, Ga naar margenoot20 quaetheyt, lasteringe, vuyl spreken uyt uwen mont. | |
9Ga naar margenootm En lieght niet tegen malkanderen, dewijle ghy uytgedaen hebt Ga naar margenoot21 den ouden mensche met sijne wercken: | |
10Ga naar margenootn Ende aengedaen hebt den nieuwen [mensche] Ga naar margenoot22 die vernieuwt wort Ga naar margenoot23 tot kennisse, Ga naar margenooto na het evenbeelt des genen Ga naar margenoot24 die hem geschapen heeft: | |
11Ga naar margenoot25 Waer in Ga naar margenootp Ga naar margenoot26 niet en is Grieck ende Iode, besnijdenisse ende voorhuydt, Barbare [ende] Ga naar margenoot27 Scytha, Ga naar margenootq dienstknecht [ende] vrije: maer Ga naar margenoot28 Christus is alles, ende in allen. | |
12Ga naar margenootr Soo doet dan aen, Ga naar margenoots als uytverkore-[kolom]ne Godts, heylige, ende Ga naar margenoot29 beminde, Ga naar margenoot30 de innerlicke bewegingen der barmhertigheyt, goedertierenheyt, ootmoedigheyt, sachtmoedigheyt, lanckmoedigheyt: | |
13Verdragende malkanderen, Ga naar margenoott ende vergevende d’een den anderen, soo yemant tegen yemant Ga naar margenoot31 [eenige] klaghte heeft: gelijckerwijs als Christus u vergeven heeft, [doet] oock ghy alsoo. | |
14Ga naar margenootv Ende boven dit alles [doet aen] de liefde, dewelcke Ga naar margenootx is Ga naar margenoot32 de bandt der volmaecktheyt. | |
15Ende Ga naar margenoot33 de vrede Godts Ga naar margenoot34 heersche in uwe herten, tot welcken ghy oock geroepen zijt Ga naar margenoot35 in een lichaem: ende Ga naar margenoot36 weest danckbaer. | |
16Ga naar margenoot37 Het woort Christi Ga naar margenoot38 woone rijckelijck in u Ga naar margenoot39 in alle wijsheyt: Ga naar margenooty leert ende vermaent malkanderen, Ga naar margenoot40 met psalmen ende lofsangen, ende geestelicke liedekens, singende den Heere met Ga naar margenoot41 aengenaemheyt Ga naar margenoot42 in uw’ herte. | |
17Ende al wat ghy doet met woorden ofte met wercken, [doet] het alles Ga naar margenoot43 in den name des Heeren Iesu, Ga naar margenootz danckende Godt ende den Vader door hem. | |
18Ga naar margenoota Ghy vrouwen zijt uwe eygene mannen onderdanigh, gelijck het betaemt Ga naar margenoot44 in den Heere. | |
20Ga naar margenootc Ghy kinderen zijt [uwe] ouderen gehoorsaem Ga naar margenoot45 in alles: want dat is den Heere welbehagelick. | |
22Ga naar margenootd Ghy dienstknechten zijt Ga naar margenoot47 in alles gehoorsaem [uwen] heeren na den vleesche, niet met Ga naar margenoot48 oogendiensten als menschenbehagers, maer met eenvoudigheyt des herten, Ga naar margenoot49 vreesende Godt. | |
23Ende al wat ghy doet, dat doet van herten als den Heere, ende Ga naar margenoot50 niet den menschen: | |
24Wetende dat ghy van den Heere sult ontfangen Ga naar margenoot51 de vergeldinge der erfenisse: want ghy dient den Heere Christo. | |
25Maer Ga naar margenoot52 die onrecht doet, die sal Ga naar margenoot53 het onrecht dragen dat hy gedaen heeft: ende daer en is geen Ga naar margenoot54 uytneminge des persoons |
|